De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
Licht- en Schaduwbeelden sloeg in 1854 in als een bom. Dat dit boek veel commotie veroorzaakte is niet verwonderlijk. Franz Wilhelm Junghuhn (1809 – 1864) leverde hevige kritiek op het Christendom, onder meer op het zendingswerk in Indië. Junghuhn was vrijdenker, humanist maar vooral natuuronderzoeker en natuurbewonderaar. Als God ergens gezocht moest worden, dan was het wel in de natuur.
Afbeelding: ‘Gunung Lamongan’, uit Junghuhn’s Java Album
Rond 1850 was het uiten van atheïstische of antiklerikale gedachten in het relatief tolerante Nederland nog altijd riskant. Het kostte je niet meer je kop maar wel je baan en goede naam. Toch durfden onder invloed van de Verlichting, steeds meer humanisten en vrijdenkers zich in het openbaar te verzetten tegen de dogmatiek van de Christelijke kerken en de invloed van de kerk op de staat.
Franz Wilhelm Junghuhn (1809 – 1864) was qua karakter een eigenzinnige Pruis; star en moeilijk in de omgang, principieel, een humanist en vrijdenker met een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Hij was echter op de eerste plaats een natuuronderzoeker. Hij studeerde medicijnen en botanie in Berlijn. Aangetrokken door verhalen over de natuur van Java vertrok hij in 1835 als Officier van Gezondheid in het Nederlandse leger naar Indië.
Eenmaal op Java wist hij van zijn passie – natuuronderzoek – zijn eigenlijke werk te maken. Junghuhn staat onder natuurwetenschappers vooral bekend als pionier op het gebied van de kina-boom, de boom die kinine produceert dat als medicijn gebruikt werd tegen malaria. Dankzij zijn pionierswerk zijn vele miljoenen tropenbewoners gevrijwaard van malaria.
In de onuitputtelijke natuur van Java kwam hij tot zijn naturalistische, pantheïstische levensbeschouwing. Hij vestigde zijn reputatie door wetenschappelijke publicaties en avontuurlijke reisverhalen, met daarin prachtige pentekeningen. Geïrriteerd door het onbegrip voor zijn Natuurreligie, schreef hij een filosofisch boek: ‘Licht- en Schaduwbeelden uit de Binnenlanden van Java. Verhalen en Gesprekken der Gebroeders Dag en Nacht; verzameld op reizen door gebergten en bosschen, in de woningen van armen en rijken’.
Toen hij in 1848, uitgeput door dysenterie en malaria, op verlof naar Nederland kwam, was hij hier al een bekend en omstreden figuur. Hij werkte in Leiden aan zijn belangrijkste publicatie, ‘Java’ , met als parel de allereerste detailkaart van Java.
In het conservatieve Leiden en Den Haag kwam hij in opspraak. Hij had ruzies met de autoriteiten en met professoren die hij uitmaakte voor kamergeleerden. Zijn antiklerikale taalgebruik viel niet in goede aarde, maar de ruzies ontstonden ook omdat diverse professoren mooie sier maakten met de collecties van Junghuhn. Hij werd in Amsterdam echter met open armen ontvangen door de in 1850 door Markus Polak opgerichte vrijzinnige vrijmetselaarsloge ‘Post Nubila Lux’. In 1853 kreeg hij de Nederlandse nationaliteit en huwde met de Leidse officiersdochter Louisa Koch.
Afbeelding: Tekening van de noordzijde van de Merapi, waarin Junghuhn zichzelf op de voorgrond tekende.
Toen de eerste druk van Licht- en Schaduwbeelden in 1854 uitkwam, nog onder pseudoniem, sloeg die in als een bom. Dat dit boek in die tijd veel commotie veroorzaakte is niet verwonderlijk. Junghuhn veegt de vloer aan met het Christendom en vindt dat missie en zending in Indië meer kwaad dan goed doen. Enkele citaten:
‘Het Christendom verhindert de vrije, heldere ontwikkeling des geestes’.
‘We moeten blind geloof verwerpen, maar zelf nadenken en alles onderzoeken’.
‘Het is beter dat de Javanen blijven zoals ze zijn, dan dat er Christenen van worden gemaakt’.
‘Sla Europa gade, inquisitie, heksenverbrandingen, godsdienstoorlogen, uitbuiting, volkerenmoord en slavenhandel onder christelijke wetten’.
‘Alleen in de Natuur openbaart God zich aan den Mensch’.
In onze tijd klinkt zijn boodschap soms nogal moraliserend:
‘We moeten er naar streven, wijs, goed, rechtvaardig, getrouw en waarachtig te zijn’.
Hoewel in de eerste plaats natuuronderzoeker, was Junghuhn op de hoogte van eigentijdse Verlichtingsfilosofen en schrijvers zoals Von Humboldt en Goethe. Junghuhn werd geïnspireerd door de atheïstische filosoof Feuerbach en de Nederlandse vrijdenker Moleschott (1822-1893, biochemicus) die in 1852 een spraakmakend boek ‘Kringloop des Levens’ publiceerde.
Junghuhn was in feite een deïst: er is een hoger principe (God), dat geen macht over je uitoefent, maar wel een richtlijn is voor ethisch handelen. Objectieve kennis krijgen we via onze zintuigen en door zelf aards te denken, niet via God. Junghuhn’s godsidee komt het meest overeen met dat van Spinoza: God is de Natuur. Junghuhn zal zeker ook Boeddhisme en Hindoeïsme bestudeerd hebben. Maar zijn lyrische natuurbeschrijvingen geven aan dat de ongerepte natuur zijn belangrijkste inspiratiebron was. De laatste zin van zijn boek luidt, na een romantische beschrijving van de tropennacht in de rimboe:
‘Schoone, onuitputtelijke, door Gods adem bezielde natuur, tot morgen: goeden nacht!’
Naar aanleiding van de heftige maatschappelijke discussie die volgde op Junghuhn’s beweringen in Licht- en Schaduwbeelden startte een tiental broeders van de inmiddels dissidente loge Post Nubila Lux in 1855 het vrijdenkerstijdschrift ‘De Dageraad’. Dit tijdschrift wilde de emancipatie van de burgers bevorderen door hen aan te zetten tot zelfstandig denken, zich baserend op natuurwetenschappen, filosofie en de rede. De burger moest zich bevrijden van de bevoogding door kerken en overheid. Dit is het begin van het georganiseerde seculiere humanisme in Nederland. Waarschijnlijk heeft het gedachtegoed van Junghuhn, met inbegrip van zijn sociale levenshouding en strijd voor de inlandse bevolking, grote invloed gehad op de vorming van de jonge Multatuli (1820 – 1887) die net als Junghuhn zijn leertijd als vrijdenker in Nederlands-Indië doorbracht. Tot aan de Tweede Wereldoorlog werd Licht- en Schaduwbeelden veel gelezen.
David Hume werd in zijn tijd zeker niet door iedereen gewaardeerd. Als sceptisch filosoof met atheïstische denkbeelden kon hij op flink wat kritiek rekenen. Onze kennis is af te leiden uit onze ervaring, aldus Hume. De rede krijgt een tweede plaats. Hume blijkt in zijn visie op religie, de onsterfelijkheid van de ziel en het thema zelfdoding, nog zeer actueel.
Hume publiceerde in 1739-1740 zijn jeugd- en hoofdwerk A Treatise of Human Nature. Het bestaat uit drie boek-delen: Boek 1 Of the Understanding, Boek 2 Of the Passions en Boek 3 Of Morals.
Deze Verhandeling over de menselijke natuur leverde hem echter niet de erkenning op die hij in zijn jeugdige overmoed had verwacht. Hij herschreef Boek 1 als An Enquiry concerning Human Understanding (1748) en Boek 3 als An Enquiry concerning the Principles of Morals (1751). Boek 2 verscheen als het veel kortere A Dissertation on the Passions (1757).
De Verhandeling had grote invloed op Kant en zette daarmee een beslissend stempel op de gang van onze westerse wijsbegeerte. Dat kon achteraf gezien dus bepaald slechter!
In Boek 1 van zijn Verhandeling ontwikkelt Hume een theorie van de menselijke kennis met een radicaal empirisch karakter. Daarmee bedoelt hij dat al onze kennis is gebaseerd op (a) de indrukken van (externe en interne) ervaring en (b) de van die indrukken afgeleide ideeën.Ideeën die niet (direct of indirect) tot ervaringen te herleiden zijn, zijn ongefundeerd en dus altijd onzeker. We hebben als mens niets meer dan onze ervaring, een ervaring die morgen altijd anders kan blijken.
Een van de belangrijke vormen van kennis die Hume aan een kritisch onderzoek onderwerpt, is de wet van oorzaak en gevolg. Hume brengt de noodzaak van die wet terug tot een meer of minder goed gefundeerd verwachtingspatroon, op grond van herhaling. Wij hebben bijvoorbeeld de ervaring dat een biljartbal die tegen een andere biljartbal stoot, van richting verandert (en niet van kleur of vorm). Dat is dan ook het enige wat we hebben: een ervaring. Op grond van herhaalde ervaring leggen we de relatie van oorzaak en gevolg. We bedenken er deze wet van oorzaak en gevolg bij, maar zeker is die wet niet. We zien twee toestanden, maar de relatie tussen die twee, zoals causaliteit, ervaren we niet, die verzinnen we. Voorafgaand aan onze herhaalde ervaring geldt letterlijk dat ‘alles alles kan produceren’.
Deze analyse leidt tot een overtuigd scepticisme ten opzichte van wetenschap en menselijke kennis. Een scepticisme dat door de eisen van het dagelijks leven overigens wordt gematigd. Als filosoof moeten we twijfelen over alle, vooral metafysische, voorstellingen die we hebben en die we nooit echt hebben ervaren. Maar in het dagelijks leven zijn we noodgedwongen gewoontedieren. We moeten wel van bepaalde voorstellingen uitgaan. Het extreme scepticisme van het studeervertrek laat echter zijn sporen na in het gematigd scepticisme van het gewone bestaan.
Voor Kant was deze gegronde twijfel aan de betrouwbaarheid van onze kennis ‘een schande van de menselijke rede’. Hij was meteen klaarwakker en begon zijn kritische filosofie te ontwikkelen.
In Boek 2 presenteert Hume zijn psychologie. Hij ontwikkelt een naturalistische kijk op de mens en zijn natuur, met een grote bereidheid de mens te accepteren zoals die is: gedreven en gestuurd door gevoelens, hartstochten en rede. Maar die rede krijgt bij Hume een secundaire plaats. De rede stuurt, steunt en bekritiseert. Maar het zijn allereerst gevoelens en hartstochten die ons in beweging brengen.
In Boek 3 brengt Hume zijn ethiek naar voren. Het vermogen tot sympathie is een kernbegrip. Sympathie zorgt ervoor dat we rekening houden met anderen, kunnen meeleven en ons kunnen inleven. Onze morele oordelen zijn daarbij gebaseerd op gevoelens van goedkeuring en afkeuring. Die gevoelens maken voor ons de overgang mogelijk van zijn naar behoren – die logisch eigenlijk zonder grond is.
Humes wijsgerige invloed is groot, en behalve Kant strekt deze zich uit over twintigste eeuwse figuren als Popper, Russell en vele andere filosofen. Maar ook een wetenschapper als Albert Einstein erkende de invloed van Hume op zijn denken. Zijn scepticisme en naturalisme maakten Hume tot een buitenbeentje in zijn tijd. Het leverde hem veel vijanden op. Niet in het minst omdat hij zijn scepticisme ook toepaste op het verschijnsel godsdienst.
Hume probeert niet zozeer het bestaan van God en wonderen te weerleggen, maar hij laat zien dat het empirische bewijs volstrekt ontoereikend is. Hij geeft aan dat het bestaan van een Opperwezen berust op onhoudbare vooronderstellingen en verklaart God als het ware irrelevant. En al hechtte hij aan traditie en conventie, zijn reputatie als atheïst is hij nooit meer kwijtgeraakt, ook al was zijn atheïsme een sceptisch atheïsme.
Bij leven publiceerde Hume nog vele Essays en verwierf een grote reputatie als historicus door zijn zesdelige The History of England. Zijn reputatie had tot gevolg dat sommige van zijn werken pas postuum gepubliceerd konden worden.
Humes belangrijkste postume werk is de Dialogues concerning Natural Religion. Deze Gesprekken over de natuurlijke religie uit 1779 bestaan uit een bespreking én weerlegging in dialoogvorm van bewijzen voor het bestaan van een Opperwezen. Centraal staat het zogenoemde ontwerpargument: het idee dat de wereld wel ontworpen moét zijn. Tegenwoordig kennen we dit onder de naam Intelligent Design. Humes Gesprekken leveren een weerlegging van Intelligent Design, eigenlijk nog voordat daarvan sprake was en het boek bevestigt het sceptisch atheïsme van Hume.
Het sceptisch atheïsme van Hume wordt nog eens onderstreept door de twee postume essays Of the Immortality of the Soul, Over de onsterfelijkheid van de ziel, en Of Suicide, Over zelfdoding. Hume verzet zich tegen het taboe op zelfdoding en beweert dat er geen enkele overtuigende reden is om zelfdoding af te keuren:
‘Dat zelfdoding dikwijls in overeenstemming is met ons eigen belang en onze plicht tegenover onszelf, kan door niemand bestreden worden die inziet dat hoge leeftijd, ziekte of ongeluk het leven tot een last kunnen maken, een last die zwaarder kan wegen dan het leven zelf.’
De geplande publicatie van deze essays in 1755 zorgde voor heftige reacties en voornemens tot juridische vervolging. Zij verschenen voor het eerst in 1777. Ondanks, of misschien wel dankzij, hun eenvoud, brengen de essays een heldere boodschap over gecompliceerde en ook nu nog omstreden thema’s. Hume blijkt in zijn visie op de plaats van de religie, de onsterfelijkheid van de ziel en het thema zelfdoding, een zeer actueel filosoof.
De reputatie die Hume, bij leven en na zijn dood, verwierf, wordt treffend onder woorden gebracht door zijn vriend, de beroemde econoom en filosoof Adam Smith. Smith besloot een terugblik op de persoon van zijn zojuist overleden vriend met de woorden:
‘Al met al heb ik hem, bij zijn leven en na zijn dood, altijd beschouwd als iemand die het ideaal van een volmaakt wijs en deugdzaam mens, zo dicht benadert als de menselijke natuur met al haar zwakheden toestaat.’
Als er ooit een filosoof was waarin zich al het goede van de Verlichting verenigde, dan was dat David Hume: tolerantie, intellectuele onafhankelijkheid, vrijheidszin, gevoel voor humor en relativiteit, filosofische en literaire kwaliteiten, een menselijke maat en oprechtheid, in theorie én praktijk. Dat het huidige Edinburgh een St. David Street kent, vernoemd naar een sceptisch atheïst, is van een passende ironie en onderstreept de juistheid van de uitroep tijdens de begrafenis van Hume:
“Ah”, zegt de een, “hij was een atheïst”. “Wat geeft dat”, zegt de ander, “hij was een eerlijk man“.
Met bovenstaand citaat legt Denis Diderot (1713 – 1784) in het lemma ‘Encyclopédie’ in de Encyclopédie, de betekenis van de term uit. Zelf legden Diderot en Jean le Rond d’Alembert (1717 – 1783) de lat hoger. Met hún Encyclopédie wilden zij het concept van kennis zélf veranderen. Kennis is cruciaal voor het vrije individu, de goede burger en een tolerante, Verlichte samenleving.
De Encyclopédie ou Dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers, zoals het werk voluit heet, wordt alom beschouwd als het belangrijkste werk uit de Franse Verlichting. Dit is deels te danken aan de inhoud, die onder meer werd geschreven door prominente Verlichtingsdenkers als Jean-Jacques Rousseau, Voltaire en Baron d’Holbach. Maar ook aan de enorme invloed die de Encyclopédie had op de intellectuele, sociale en politieke ontwikkelingen in Frankrijk tijdens de decennia die het kostte om de 28 delen van het werk te voltooien en publiceren.
‘Dit werk zal op den duur een revolutie veroorzaken in de menselijke geest, en ik hoop dat de tirannen en onderdrukkers, de fanatici en intolerante lieden niet zullen winnen.’ (Denis Diderot in een brief aan Sophie Volland, september 1762)
Toch was het begin van de Encyclopédie uiterst bescheiden. Het project begon in 1743 als vertaling van Ephraim Chambers populaire, tweedelige Cyclopedia (1728). Na een aantal valse starten werden filosoof Diderot en wiskundige d’Alembert als eindredacteur aangesteld en al snel bleek dat dit tweetal een andere aanpak in gedachten had. Hun encyclopedie moest qua vorm en inhoud gebaseerd worden op een nieuw, Verlicht concept van kennis.
Afbeelding:Tekening uit de Encyclopédie, ‘Het maken van een anker’
Dit concept werd uitgewerkt in d’Alemberts Discours Préliminaire des Éditeurs, dat bij wijze van handleiding in het eerste deel werd gepubliceerd. De kerk, schreef d’Alembert, heeft zichzelf traditioneel opgeworpen als autoriteit op het gebied van de wetenschap vanuit de gedachte dat de christelijke religie ten grondslag ligt aan alle kennis. Fout, stelt hij onomwonden, menselijke kennis komt voort uit de mens zelf. Zij is het product van het geheugen, de rede en het voorstellingsvermogen en kan onderverdeeld worden in een aantal takken en zijtakken. De theologie is slechts één van de vele takken van de rede en zij mag zich dan ook alleen met de eigen kennis bezighouden. De kerk, en dan met name de Jezuïeten, lieten zich natuurlijk niet zo gemakkelijk op een zijspoor zetten en begon een strijd tegen de Encyclopedisten die tot vér na het verschijnen van het laatste deel zou voortduren.
Afbeelding: Het hele systeem van kennis, ofwel: De boom van Diderot en D’Alembert, geïnspireerd door Francis Bacons The Advancement of Learning
De Encyclopédie had ten doel alle menselijke kennis te behandelen, dus ook de kennis die buiten het terrein van de universiteiten en académies viel, zoals ambachtelijke kennis en kennis van de kunsten. Om al deze verschillende soorten te kunnen beschrijven trokken Diderot en d’Alembert meer dan 160 specialisten aan uit een breed scala van beroepen, zoals advocaten, militairen en drukkers. Het resultaat was een intellectuele mappemonde van de wereld van de auteurs, de steeds rijker en machtiger bourgeoisie.
De Encyclopédie bracht deze wereld in kaart, maar oefende ook grote kritiek uit op de machtsverhoudingen en misstanden in de Franse samenleving en pleitte – soms geestig, vaak gepassioneerd en altijd controversieel – voor een tolerante samenleving en vrijheid voor het individu. Deze kritische houding leidde tot vele schermutselingen met de staatcensuur en uiteindelijk, in 1759, tot een tijdelijk publicatieverbod.
Diderot en d’Alembert zagen hun Encyclopédie als een instrument voor ontplooiing. In de eerste plaats was dit de ontwikkeling van het individu, dat met de Encyclopédie autonome toegang kreeg tot kennis op het gebied van filosofie, wetenschap, techniek en kunsten, maar ook van zaken als etiquette, seksualiteit en hygiëne.
Echter, de mens is niet alleen individu maar ook burger, en ook goed burgerschap viel uit de Encyclopédie te leren. In lemma’s als Fanatisme en Intolérance geeft de Encyclopédie de kennis die nodig is om kritisch over de samenleving na te denken, als goed burger te functioneren en samen te leven met andere zelfstandig denkende individuen. Het doorgeven van kennis was een belangrijk aspect van dit burgerschap, ‘zodat’, volgens Diderot, ‘meer mensen Verlichting zullen vinden, en ieder van hen, al naar gelang zijn of haar mogelijkheden, kan bijdragen tot de Verlichting van zijn of haar tijd.’
De Encyclopédie was een eclatant succes. Ondanks de torenhoge prijs van bijna 1000 livres, een klein jaarsalaris, werden maar liefst 4000 exemplaren verkocht en dankzij alle controverse rondom het werk werd de Encyclopédie binnen en buiten Frankrijk druk besproken. Dat leidde weer tot verdere verspreiding van haar ideeën en kennis. Ook de nieuwe inzichten over kennis in de Encyclopédie werden doorgegeven, bijvoorbeeld aan Wilhelm von Humboldt. Op Von Humboldt had het idee van de ontplooiing van mens als individu èn burger grote invloed en droeg hiermee bij aan de Verlichting van zijn eigen tijd.
Ook vandaag nog wordt de Encyclopédie vertaald, gelezen en besproken, ondanks het feit dat veel van haar kennis achterhaald is. De thema’s van vrijheid en tolerantie blijven relevant en met haar ideeën over het belang van kennis en ontplooiing voor mens, burger en maatschappij heeft de Encyclopédie niets aan belang verloren.
Afbeelding: Tekening uit de Encyclopédie, ‘Wiskundige instrumenten’