+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Amartya Sen

Amarty Sen (1933) is een Indiase econoom en filosoof, die bekendheid verwierf met zijn werk over de mechanismen achter armoede. Hij was verbonden aan toonaangevende universiteiten in Engeland, de Verenigde Staten en India. Voor zijn vernieuwende bijdrage op het gebied van welvaartseconomie en sociale rechtvaardigheid ontving hij in 1998 de Nobelprijs in economische wetenschappen.  
  
Zijn werk is zowel theoretisch als empirisch van aard en bestrijkt alle continenten. Zo onderzocht hij de problemen van hongersnood in Afrika, de infanticide van meisjes in Azië en de analyse van sterftecijfers onder zwarte Amerikanen. Door zijn mondiale en brede interesse wordt Sen wel een homo universalis genoemd en een echte kosmopoliet. Kernthema’s in zijn denken zijn rechtvaardigheid, vrijheid en kwaliteit van leven, publieke dialoog en democratische besluitvorming, tolerantie en openheid.  
  
Hoewel het overgrote deel van zijn werk academisch van aard is heeft Sen ook de basis gelegd voor een van de belangrijkste alternatieve welvaartsmetingen van de Verenigde Naties, de Human Development Index.  
  
  
Capablity approach  
De basis van Sen’s revolutionaire bijdrage aan de ontwikkelingseconomie is de capablity approach, die mede door Martha Nussbaum verder is ontwikkeld. De capability approach biedt positieve en inhoudelijk sociale indicatoren om welvaart te meten. In plaats van het inkomen per capita en het BNP (bruto nationaal product) als maat voor welvaart te nemen, ontwikkelden Sen en Nusbaum een visie waarin menselijke vermogens als uitgangspunt worden genomen. Capability wordt omschreven als het feitelijke vermogen om te zijn of te handelen met betrekking tot fundamentele kwaliteiten van het menselijk bestaan.  
  
De capability approach gaat uit van een positief vrijheidsbegrip, in tegenstelling tot de destijds gangbare economische theorieën die negatieve vrijheid en non-interventie als basis hebben. In zijn boek Development and Freedom (1999) zet Sen uiteen dat ontwikkeling ook door de overheid gedefinieerd zou moeten worden als een inspanning om concrete vrijheden voor mensen mogelijk te maken. Hij komt daarbij met vijf soorten vrijheden: politieke vrijheid, economische vrijheid, sociale kansen, garanties voor transparantie en bescherming en veiligheid.  
  
Politieke vrijheid heeft betrekking op het vermogen van burgers om een stem te hebben in het (lands-)bestuur. Economische vrijheid heeft betrekking op inkomen en welvaart. Sociale kansen op het in kaart brengen van voorzieningen in gezondheidszorg en educatie.Transparantieregels stellen individuen in staat om met voldoende vertrouwen en kennis te handelen. Bescherming heeft betrekking op het systeem van sociale veiligheidsnetwerken.  
  
Sen laat zien hoe het vergroten van een van deze vrijheden tegelijkertijd een verbetering van andere tot gevolg kan hebben. Betere educatie en gezondheid vergroten bijvoorbeeld de kansen op economische en politieke vrijheid, omdat een gezonde en geschoolde persoon beter in staat is tot weloverwogen economische beslissingen en politieke optredens. Aan de hand van een vergelijking tussen China en de India illustreerde Sen hoe beide landen verschilden op dit punt. Sen’s ‘inequality and freedom’ heeft grote invloed gehad op zowel de welvaartseconomie als het politieke beleid wereldwijd.  
  
Social Justice   
In 2009 publiceerde Sen The Idea of Justice. Het boek beoogde een alternatief te bieden voor de invloedrijke theorie van John Rawls. In tegenstelling tot Rawls, maar ook tot vroegere denkers als Kant, Rousseau en Hume, en geïnspireerd door Adam Smith, Marx and Mary Wollstonecraft, ontwikkelde Sen een theorie die zowel deliberatief en comparatief als inhoudelijk is. Sen is van mening dat door open en op argumenten gebaseerde discussie moet worden bepaald wat de meest rechtvaardige handeling is in een bepaalde situatie. Daarbij moet empirische kennis een belangrijke rol spelen, maar ook de stem van ‘buitenstaanders gehoord worden, omdat zij ons kunnen wijzen op zaken die wij zelf niet altijd even helder zien. The biggest thing we know from John Stuart Mill is that democracy is government by discussion, and, if you make discussion fearful, you are not going to get a democracy, no matter how you count the votes.  
  
Sen toont veel vertrouwen in de rationele capaciteit van mensen en hecht veel geloof aan de bereidheid tot argumentatie. De kernvraag van de rechtvaardigheidstheorie zou volgens hem niet moeten zijn: wat is perfecte rechtvaardigheid, maar hoe kunnen we een onrechtvaardige situatie veranderen in een meer rechtvaardige. Daartoe moeten we twee situaties kunnen vergelijken. Daarom verdedigt Sen een comparatieve, vergelijkende benadering van rechtvaardigheid tegenover de transcendente, abstracte benadering. Hij benadrukt opnieuw, in de lijn van John Stuart Mill, het belang van de publieke discussie en ook de visie op welvaart van de capabilitiy approach, en illustreert de nauwe verwantschap tussen de capabilities en de Universele Rechten van de Mens. 
 

In 2014 ontving Amartya Sen voor heel zijn werk het eredoctoraat van de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht. (Foto: Lilian van Rooij)

 

Karl Marx, Parijse Manuscripten

Weinig denkers hebben zo’n grote maatschappelijke en politieke invloed gehad als Marx. Hij was de hoop van de arbeidersklasse en de schrik van ondernemers. Marx beweerde dat de mens in een kapitalistische samenleving vervreemdt. Arbeiders leggen hun kracht en vermogen buiten zichzelf (in producten) in plaats van in zichzelf, net als religie dit doet. Zijn vroege denken wordt vaak als humanistisch aangemerkt.

 

 

De geschiedenis van de klassenstrijd

Karl Marx wordt geboren in 1818 in het conservatieve Pruisen (Trier). Hij ziet het ontstaan van de Industriële Revolutie met haar fabrieken en mensonterende arbeidsomstandigheden. Met behulp van een wetenschappelijke analyse van de geschiedenis van de klassenstrijd, wil hij perspectief bieden voor de niet-bezittende klasse: de arbeiders.

 

Karl Marx en zijn vrouw Jenny von Westphalen, beiden uit een geslacht van liberale rabbijnen, raken tijdens Marx’ studententijd in Bonn en Berlijn onder de indruk van de filosoof Hegel. Geleidelijk aan draait Marx Hegels filosofie – dat sterk geestelijk en religieus geïnspireerd is – om en keert zich naar het materialisme van Feuerbach. Niet de geest maar de materie is bepalend. Concreter: de economie is het fundamentele principe voor de hele samenleving. De zogenaamde geestelijke, culturele waarden zijn volgens Marx afgeleid van de economische onderbouw.

 

Communistisch Manifest

Het Communistisch Manifest van Marx, uit 1848, maakt enorme indruk. Het is een regelrechte aanval op de bestaande orde. Marx beweert onder meer dat godsdienst opium vóór het volk is. Godsdienst wordt ‘geschonken’ door priesters en kapitalisten. Maar godsdienst is tegelijkertijd een schepping (opium) ván de arbeidersklasse zelf. Het arm en onmondig gehouden proletariaat zoekt troost in een hemelse beloning na het aardse tranendal. De wetten, de moraal en alle andere facetten van de maatschappij worden door de bezittende klasse gedicteerd, aldus Marx. 

 

Bron van de kapitalistische uitbuiting is de meerwaarde. Meerwaarde is het verschil tussen wat de arbeider produceert en de beloning die hij daarvoor krijgt. Deze meerwaarde komt niet in handen van de arbeider maar van de bezittende klasse. Er ontstaat zo automatisch ongelijkheid. 

 

Door het Manifest en latere publicaties wordt Marx gedwongen het vasteland te verlaten en zich definitief in London te vestigen. Daar word hij – samen met Friedrich Engels – spin in een web van socialistische denkers en medeoprichter van de (Socialistische) Internationale. In 1884 sterft hij. Hij had niet kunnen bevroeden dat zijn invloed in de 20e eeuw zou leiden tot communistische en totalitaire systemen van ongekende omvang.

 

Marx samengevat op straat  (Capitalism alienates: you from others, you from your environment, you from yourself. Now you spend your best 50 years making plastic bullshit for plastic people so you can buy new plastic BS to distract you from others, you from your environment, you from yourself etc.) (Street Philosophy, met dank aan lmaclean.com)

 

De Parijse Manuscripten

Terug naar 1844. De jonge Marx formuleert in de drie Parijse Manuscripten (pas in 1932 voor het eerst gepubliceerd) de eerste uitgangspunten van zijn latere werken zoals zijn hoofdwerken Das Kapital en Zur Kritik der politischen Oekonomie. Het eerste Manuscript is gevuld met termen als vervreemding, aliënatie en onteigenlijking. De kapitalist heeft de arbeider vervreemd van zijn arbeid en omdat de mens van nature een makende mens is (homo faber) die zichzelf in zijn producten herkent.

 

‘Hoe meer de arbeider zich uitput, des te machtiger wordt de vreemde wereld der dingen die hij tegenover zich schept, des te armer wordt hijzelf, zijn innerlijke wereld, en des te minder behoort hem persoonlijk toe. Het is net zo als met de godsdienst. Hoe meer de mens in God plaatst, des te minder houdt hij in zichzelf over. De arbeider legt zijn leven in het object; maar nu behoort zijn leven niet meer hem toe, maar het object.’

 

In het tweede Manuscript werkt Marx dit verder uit:

‘Als kapitaal is de waarde van de arbeider afhankelijk van vraag en aanbod en ook zijn fysieke bestaan, zijn leven werd en wordt beschouwd als een aanbod van waar, net als andere waren.’

En: 

‘De productie produceert de mens niet alleen als waar, mensenwaar, de mens als stukgoed, zij produceert hem dienovereenkomstig als een zowel geestelijk als lichamelijk ontmenselijkt wezen.’

De mens is volgens de vroege Marx een vrij, sociaal en bewust denkend en handelend wezen. Hij wordt gedwongen in een proces waarin deze vrijheid en het contact met zijn arbeid én met anderen verloren gaat. De mens verliest dus zijn meest eigenlijke aard.

 

In het derde Manuscript is Marx’ aandacht volledig gericht op de verhouding tussen particulier eigendom en arbeid. Ook trekt Marx economische lijnen door naar de religie, de filosofie, de cultuur en bijvoorbeeld de positie van de vrouw, ‘de vrouw, als de prooi en dienstmaagd van de gemeenschappelijke wellust‘. Dit was munitie voor de strijd van het latere feminisme.

 

Latere ontwikkelingen

In de drie Parijse Manuscripten van 1844 schrijft Marx een belangrijke rol toe aan een actief proletariaat dat de vervreemding als arbeider niet accepteert. De emancipatie van de arbeider is het hoopvolle doel. Bovendien is de mens zelf het sturende principe. De latere Marx verschuift echter van een humanisme naar een deterministisme. Hij ziet de mens niet langer als basis van verandering, maar de tijd, ofwel ‘de geschiedenis’. De structuur van het kapitalisme zou onomkoopbaar, door het pure verloop van de tijd, in een catastrofe eindigen. 

 

Na de dood van Marx worden zijn ideeën door revolutionairen in allerlei landen opgepakt. Marx volgeling Lenin slaagt er met de Kommunistisch-Leninistische Partij in, om het proletariaat in Rusland aan de macht te brengen. Maar de partij krijgt de macht, niet het volk. Tenslotte mondt de idealistische leer van Marx uit in de Goelag Archipel en de Culturele Revolutie. Hoewel Marx de menswaardigheid en vrijheid tot doel stelde, wordt in de totalitaire staat de mens opgeofferd aan de dictatuur van de partij.