+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Judith Butler

 

 Judith Butler in 2018. Bron: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Judith_Butler_al_CCCB_2018.jpg

 

In een kranteninterview uit 2021 zegt de Amerikaanse hoogleraar Judith Butler (1956) zich nog het meest aangesproken te voelen tot het Engelse voornaamwoord ’they’. In de tijd dat Butler de bestseller Gender Trouble (1990) schreef, was er nog geen categorie ‘non-binair’, maar nu die er wel is, zou hen niet weten hoe niet tot deze categorie te behoren. De uitspraak is karakteristiek voor het werk van Butler. Voornaamwoorden zijn voor hen aanduidingen van identiteit die van buitenaf komen en waarmee anderen ons benoemen en vereenzelvigen, maar Butler heet nieuwe begrippen die de beperkte horizon van de oude ter discussie stellen en omverwerpen, van harte welkom.

 

Judith Butler is één van de belangrijkste politieke filosofen van de 20e eeuw. Diens werk is het meest bekend geworden als nieuwe theorie over genderidentiteit, maar heeft een bredere strekking. Het gaat hen om de politieke processen van in- en uitsluiting. Om de manieren waarop we groepen in de samenleving benoemen, bijvoorbeeld als ‘kwetsbaar’, en daarmee mensen insluiten die er voor ons toe doen, terwijl we anderen onbenoemd laten en daarmee uitsluiten. Butlers werk roept ertoe op om vragen te stellen waarom en hoe we grenzen trekken tussen levens waarover we willen rouwen en levens die er niet toe doen, tussen levens die bescherming behoeven en die dat niet doen (denk bijvoorbeeld aan het verschil tussen Oekraïense vluchtelingen en zij die aan de grenzen van Europa om toegang bedelen).

 

Performativiteit van gender

Judith Butler is bekend geworden door de theorie van de performativiteit van gender, inmiddels de belangrijkste leer omtrent het verkrijgen van een geslachtelijke identiteit. Alhoewel diens werk een bredere strekking heeft en in algemene zin gaat over hoe we politiek en ethisch gezien categoriseren en mensen in- en uitsluiten, licht ik hier met name deze theorie toe.

 

Butler verzet zich tegen naturalistische of essentialistische duidingen van gender. Onze lichamen vertonen weliswaar uiterlijke geslachtskenmerken, maar wat dit betekent wordt historisch en sociaal-cultureel vormgegeven. Individuen krijgen ook zelf een gender door sociaal-culturele normen aan te halen en te herhalen. We zijn dus niet een gender, maar doen het: we gedragen ons op een manier die gender stereotypen herhaalt, we volgen rollenpatronen, we bewegen naar die normen, en verlangen zelfs in lijn ermee. ‘Man’ en ‘vrouw’ zijn als idealen die we nastreven maar nooit volledig bereiken. Gender – de sociaal-culturele invulling van geslacht – lijkt misschien samen te hangen met sekse – het biologische geslacht, maar sekse is een resultaat van performativiteit: we verbinden normatieve genderomschrijvingen aan lichamen en stellen vervolgens dat gender dus ‘natuurlijk’ is.

 

Op deze manier bekritiseert Butler het sekse-gender onderscheid. Gender is niet zozeer de sociaal-culturele invulling van sekse, maar wordt zelf ook geproduceerd door gendernormen. Gendernormen brengen dus individuen voort die een gender (gedrag) en een geseksueerd lichaam hebben, maar Butler verbindt bovendien heteroseksueel verlangen aan het verkrijgen van een genderidentiteit. Een ‘echte’ man is een man die naar een vrouw verlangt, en niet één die naar een man verlangt; een echte vrouw is een vrouw die naar een man verlangt en niet naar een vrouw. Een vrouw die naar een vrouw verlangt, is een mannelijke vrouw, een butch of de vrouwelijke variant ervan, een femme; een man die naar een man verlangt is geen man meer maar homo. Homoseksualiteit is geen variant van mannelijkheid, niet één van de vele vormen ervan, maar houdt in dat je geen ‘echte’ man bent. Zo is heteroseksualiteit normerend voor gender en gaan het verkrijgen van een genderidentiteit en heteroseksualiteit dus samen, al zou je dat misschien liever niet willen.

 

Actorschap, het lichaam en transgender

Butlers theorie van performativiteit van gender wordt vaak in verband gebracht met Goffmans sociale handelingstheorie, waarin mensen de wijze waarop ze verschijnen aan de ander door hun verschijning proberen te beheersen – een interessante theorie in dit tijdperk van beeldvorming op sociale media. Butler bestrijdt echter met verve de gedachte van een vrij kiezend subject dat de vrijheid zou hebben een gender te kiezen. In plaats daarvan treft het individu zich aan in een sociaal-culturele orde waarbinnen al regulatieve normerende praktijken van gender bestaan, die het vervolgens aan- en herhaalt om daarmee een geslachtelijk subject te worden. Wat betekent dit voor de handelingsmogelijkheden, ofwel het actorschap van het individu: hebben we dan geen vrije keuze? En wat betekent dit voor de rol die het lichaam speelt in de genderidentiteit?

 

De vraag naar actorschap beantwoordt Butler door te wijzen op de ruimte voor variatie die met iedere herhaling gepaard gaat. De performativiteit van gender houdt weliswaar in dat genderidentiteiten geen oorspronkelijke of natuurlijke identiteiten zijn, en in plaats daarvan herhalingen van bestaande patronen, maar dat wil niet zeggen dat ze gedetermineerd zijn. Waar het Butler om gaat, is dat we niet volkomen vrij zijn in de bepaling van wie we zijn, maar dat we voorafgaand aan de mogelijkheid tot vrije keuze al benoemd worden op een specifieke manier. Al voor onze geboorte wordt er over ons gesproken en worden we gegenderd en dit proces gaat ons leven lang door.  Maar in dit blootstaan aan normen kan er ook iets gebeuren met die norm. De norm kan worden geweigerd of herzien en kan gender op een nieuwe manier worden vormgegeven. Juist in de sociale en talige productie van gegenderde lichamen schuilt de mogelijkheid om te variëren binnen die normen.

 

De vraag ‘Hoe staat het met het lichaam?’ is één van de belangrijkste kritiekpunten op het werk van Judith Butler. Diens probleem met de naturalisering van gender zou een sociaal-constructivisme inhouden waarin het lichaam wordt veronachtzaamd. Butler weerspreekt deze gedachte op twee manieren. In de eerste plaats beantwoordt hen de vraag naar de rol van het lichaam door middel van het concept ‘materialisatie’. Materialisatie is diens alternatief voor constructie en houdt in dat wat we materie noemen zelf het product is van betekenissen die al voorafgaand aan de lichamen die we ermee benoemen, bestaan.  Butler zegt zelfs dat lichamen geen herkenbare betekenis hebben zonder hun gendermarkering. We identificeren iemand onmiddellijk als man of vrouw en begrijpen daarmee hun lichaam als zijnde van het een of het andere geslacht. Waar Butler met materialisatie op wijst, is dat we sekse als een vaststaand biologisch gegeven beschouwen, terwijl het proces waardoor we sekse op die manier begrijpen buiten beschouwing blijft. De tweede manier waarop Butler de kritiek het lichaam te veronachtzamen beslecht, is door in recent werk te laten zien dat de performativiteit van gender ook het lichaam betreft. Het proces van herhaling is niet enkel talig en sociaal-cultureel, maar we herhalen genderstereotypen ook in onze manieren van bewegen, kleden, en door onze haardracht.

 

Een belangrijke vraag in het tegenwoordige debat over gender is hoe Butlers theorie van performativiteit zich verhoudt tot transgender identiteiten. Vanwege de kritiek op de gedachte dat genderidentiteit iets natuurlijks en innerlijks zou zijn, die Butler met name in de jaren negentig uitte, werd diens werk door transgender mensen aanvankelijk bekritiseerd. Transgender houdt immers juist een incongruentie in tussen de genderidentiteit die iemand bij geboorte heeft toebedeeld gekregen en de ervaren eigen identiteit. Butler heeft echter in een interview met Cristan Williams, één van de oprichters van de Transgender Association in de Verenigde Staten, gezegd dat ieder het recht heeft om zowel wettelijk als talig als lichamelijk het eigen leven te bepalen. Bovendien legt Butler in recenter werk (2015) expliciet de relatie tussen performativiteit en transgender. Bij de geboorte krijgen we een gender toegewezen en deze naam die we niet gekozen hebben, nemen we aan en over, of we proberen een betere naam te vinden voor de manier waarop we willen leven. Weliswaar staan we bloot aan een taal en sociale orde die benoemen en mogelijkheden tot subjectwording aanreiken, en die zo bepaalde mensen in- en anderen uitsluiten, dit is – stelt Butler – ook precies waar normen opnieuw geformuleerd kunnen worden of geweigerd, of nieuwe gendernormen kunnen ontstaan. Trans en de verschillende variaties daarbinnen, van non-binair tot genderqueer, kunnen zo worden beschouwd als variaties van gender – alhoewel onmiskenbaar de binaire categorisering man-vrouw dominant blijft. Butlers inzet is om dát bloot te leggen en ons daarvan bewust te maken, om zo de normen omtrent identiteiten die we wel en niet begrijpelijk achten, te verschuiven.

Bell Hooks

Afbeelding: Bell Hooks. Bron: https://rosavzw.be/nl/themas/rolmodellen/feminisme-vrouwenbeweging/bell-hooks. 

 

Bell Hooks is het pseudoniem van de invloedrijke Amerikaanse feministe, hoogleraar, cultuurcriticus en schrijver Gloria Jean Watkins. Ze nam de naam Bell Hooks over van haar overgrootmoeder, maar koos ervoor deze met kleine letters te schrijven om te benadrukken dat haar inhoudelijke boodschap belangrijker is dan het ego van de schrijver. Bell Hooks leverde een internationaal belangrijke bijdrage aan feministische theorieën, intersectionaliteit en onderzoek naar ras, klasse en gender. Geïnspireerd door onder andere Paulo Freire, richtte ze zich ook op de bevrijdende rol van onderwijs.

 

Bell Hooks werd geboren op 25 september 1952 in Hopkinsville, een klein, gesegregeerd stadje in de Amerikaanse staat Kentucky. Haar vader, Veodis Watkins, was conciërge en haar moeder, Rosa Bell Watkins, werkte als dienstmeisje voor witte gezinnen. Bell had vijf zussen en een broer. In haar vroege jeugd ging ze naar gesegregeerde scholen. Later maakte ze de overstap naar een gemengde school, waar de docenten en leerlingen overwegend wit waren. In 1973 studeerde ze af aan Stanford Universiteit. Daarna ging ze verder aan de Universiteit van Wisconsin-Madison en de Universiteit van Californië in Santa Cruz. In 2014 richtte ze het Bell Hooks Institute op, aan het Berea College in Kentucky. Ze overleed op 15 december 2021, op 69-jarige leeftijd.

 

De strijd tegen racisme als zwarte vrouw

Als schrijver brak ze in 1981 door met haar boek Ain’t I a Woman? Black Women and Feminism, een baanbrekend werk over de geschiedenis van de slavernij, maar vooral ook over de voortdurende ontmenselijking van zwarte vrouwen. De titel verwijst naar de historische toespraak die burgerrechtenactivist Sojourner Truth gaf in 1851. Ben ik dan geen vrouw? Truth herhaalde die vraag keer op keer om te benadrukken dat zwarte vrouwen anders gediscrimineerd worden dan zwarte mannen en witte vrouwen. Met dit boek leverde Hooks onder meer kritiek op de politiek van het verzet tegen de slavernij, waarin de mannelijke psyche centraal bleef staan in de strijd tegen racisme en op deze manier geen recht deed aan hoe klasse, ras en geslacht onlosmakelijk verbonden facetten zijn van onze identiteit.

 

Een van haar meest invloedrijke ideeën was die van de ‘oppositionele blik’, waarmee ze de confrontatie aanging met de ‘mannelijke blik’ en de ‘blanke blik’, die zwarte vrouwen als ‘passief’, of op andere manieren als ‘anders’ typeerde. Met haar oppositionele blik liet ze zien dat machtsverhoudingen gecodeerd zijn in hoe mensen elkaar doorgaans ervaren. Hooks riep op tot kritisch engagement met cultuur en richtte zich op representaties van ras en racisme in media, literatuur en populaire cultuur. Ze analyseerde hoe stereotypen en vooroordelen racistische ideologieën in stand houden en bijdragen aan marginalisatie.

 

Een andere belangrijke focus in haar werk is de betekenis van liefde binnen het feminisme. Daarbij was ze op zoek naar een begrip van liefde die vrij is van seksisme en patriarchale onderdrukking. Ze beweerde dat mannen veelal geleerd worden om de kracht van liefde te wantrouwen, terwijl vrouwen wordt geleerd om genoegen te nemen met onvervulde liefde. Met deze insteek beargumenteerde ze dat liefde niet samen kan gaan met onderdrukking. Tegelijkertijd wees ze de feministische beweging op het belang van liefde. In haar werk over liefde combineerde ze persoonlijke anekdotes over haar eigen romantische relaties met analyses van de manier waarop veelal mannelijke auteurs over liefde spreken. Ze zag liefde als een transformerende kracht die mensen in staat stelt om trauma’s te confronteren, barrières voor intimiteit te overwinnen en ruimte te creëren voor heling van individuele en collectieve pijn. 

 

In totaal publiceerde Hooks meer dan dertig boeken en honderden artikelen. In aanvulling op Ain’t I a Woman? Black Women and Feminism zijn enkele bekende werken: Outlaw Culture: Resisting Representations (1994); Teaching to transgress: education as the practice of freedom (1994); All About Love: New Visions (2000); Feminism is for everybody: passionate politics (2000) en Writing beyond race: living theory and practice (2013). Daarnaast schreef zij kinderboeken, gaf ze veelvuldig lezingen en verscheen ze in documentaires.

 

Het humanisme van Bell Hooks is nauw verweven met haar kritiek op systemische onderdrukking, haar pleidooi voor sociale rechtvaardigheid en haar visie op een samenleving die gebaseerd is op liefde en gelijkwaardigheid. In haar werk herkennen we vormen van inclusief humanisme die intersectioneel is en zich diep bewust is van de dynamiek van macht, ras, gender en klasse en vooral op de onderlinge verbondenheid van alle vormen van onderdrukking. Ze stond kritisch tegenover humanisme dat de complexiteit van identiteit en onderdrukking negeerde. Ze pleitte voor humanisme dat verschillende perspectieven en ervaringen omvat. Daarbij verwelkomde ze moeilijke gesprekken in de dialoog over de menselijke conditie.

Émilie du Châtelet

Van alle vrouwelijke wetenschappers uit de vroege achttiende eeuw is Émilie du Châtelet  (1706-1749) waarschijnlijk de bekendste. Haar leven spreekt tot de verbeelding. Du Châtelet was mooi, van adel, rijk, eigenzinnig, en een scherpzinnig denker die zich door niemand in een hokje liet zetten. Toen ze in 1749 overleed, liet ze de wereld niet alleen invloedrijke boeken over de natuurwetenschappen na, maar ook heldere ideeën over de wetenschappelijke methode, sprankelende inzichten in de positie van vrouwen in de wetenschap, en de eerste formulering van de wet van behoud van bewegingsenergie.  
  
Schatrijk, adellijk en razendslim 
Du Châtelet werd in 1706 in Parijs geboren als enige dochter, naast vijf broers, in het gezin Le Tonnelier de Breteuil dat tot de lagere Franse adel behoorde. Haar schatrijke ouders huurden privédocenten in die haar leerden schermen, paardrijden en klavecimbel spelen en die haar Grieks, Latijn, Italiaans en Engels bijbrachten. Van meet af aan was de razend intelligente Du Châtelet bovendien gegrepen door de lessen in wiskunde en natuurwetenschappen.  
Maar al mocht Émilie meer leren dan andere meisjes uit haar kringen, toch werd óók van haar verwacht dat zij met een goede partij zou trouwen. Op haar negentiende werd zij  uitgehuwelijkt aan de tien jaar oudere Florent-Claude du Chastellet-Lomont. Het was een verstandshuwelijk waarbij familiebelangen een grote rol speelden. De verarmde Du Chastellet-Lomont, die behoorde tot de hoogste en oudste adel van Frankrijk (de noblesse d’épée) was geholpen met het geld van de Le Tonnelier de Breuils. Omgekeerd kregen de tot de lagere noblesse de robe behorende Émilie en haar familie door het huwelijk meer status.  
 
Moeder, markiezin en eigenzinnig 
Als markiezin stortte Émilie Du Chastellet zich in het mondaine leven van de hoogste kringen. Bovendien baarde ze, zoals van haar werd verwacht, drie kinderen. Een dochter, Françoise Gabrielle Pauline, in 1726. Een zoon, Louis Marie Florent, in 1727. En daarna in 1733 nog een zoontje, Victor Esprit, dat maar één jaar oud zou worden.  
Tegen die tijd had de 26-jarige Du Chastellet al met haar man onderhandeld over hun verdere huwelijk. Nu zij aan haar huwelijkse plichten had voldaan, zouden ze elkaar voortaan vrijlaten op het gebied van relaties en bezigheden.  
 
Verloren tijd en een nieuw leven 
Daarmee begon in 1733 Du Chastellet’s nieuwe, natuurwetenschappelijke en intellectuele leven. In dat jaar kreeg zij een verhouding met de beroemde filosoof en schrijver Voltaire (pseudoniem van François Marie Arouet; 1694-1778) die net was teruggekeerd uit Londen. Samen bezochten ze de opera, het theater en de salons. Maar Voltaire, die in Engeland met het werk van de (natuur)filosofen Newton, Bacon en Locke had kennisgemaakt, introduceerde Du Châtelet bovendien bij bevriende natuurwetenschappers. (En paste de spelling van haar achternaam aan tot Du Châtelet).  
 
“Het toeval liet me kennismaken met schrijvers en denkers die vriendschap voor me opvatten en met opperste verbazing merkte ik dat ze daar werk van maakten”, schreef Du Châtelet een paar jaar later over deze periode.i Zij deed dat in het voorwoord bij haar hertaling en herinterpretatie van Fable of the bees van de Brits-Nederlandse sociaal-filosoof Bernard Mandeville en zij betreurde daarin ook dat ze zoveel tijd verloren had: “[de gedachte dat ik een denkend wezen ben]  heb ik pas serieus genomen toen ik al een leeftijd had waarop je nog wel verstandig kunt worden maar geen talenten meer kan verwerven.”ii 
 
Inhaalslag 
Met wis- en natuurkundelessen van natuurwetenschapper Pierre Louis Moreau de Maupertuis en van de jonge wiskundige en geofysicus Alexis Clairaut haalde ze de schade zoveel mogelijk in. De lessen staakten toen Clairaut en Maupertuis in 1736 met een Franse expeditie naar Lapland trokken om de kromming van het aardoppervlak te bepalen. 
 
Tegen die tijd hadden Du Châtelet en Voltaire zich al teruggetrokken op het landgoed van de familie Chastellet-de Lomont in Cirey-sur-Blaise dat ze opknapten en uitbreidden met het geld van Du Châtelet. Samen legden ze er een bibliotheek aan met 21.000 boeken, deden experimenten en ontvingen bevriende natuurwetenschappers en filosofen – alles in vriendschap met Du Châtelets echtgenoot.  

Natuurlijk beïnvloedden ze elkaar. Du Châtelets werk aan La fable des abeilles hielp Voltaire om zijn ideeën over Verlichting en vooruitgang te ontwikkelen en te verfijnen. En in het voorwoord van zijn Éléments de la philosophie de Newton prijst Voltaire haar uitvoerig. “[…] uw werk [ heeft] een vlucht genomen die ik niet meer kan volgen. (…) Ik kom met eenvoudige Éléments bij iemand die tot alle diepten van de hogere meetkunde is doorgedrongen, en die als enige onder ons de grote Newton heeft vertaald en becommentarieerd,” schreef hij bij de derde druk, uit 1748, toen Du Châtelet druk bezig was Newtons beroemde Principia te vertalen.iii 
 
‘Newton’  in Cirey 
Die vertaling van Newtons Principia van het Latijn naar het Frans is waarschijnlijk Du Châtelets beroemdste werk. Het was een formidabele klus. Niet alleen omdat Newtons ideeën origineel en nieuw waren, maar ook omdat zijn bewegingswetten en zijn zwaartekrachtswet nog niet in handzame wiskundige formules waren samengevat. In plaats daarvan gebruikte Newton bijna louter woorden. Wat Du Châtelets werk daarnaast ijzersterk maakte, is dat zij Newtons inzichten becommentarieerde, verhelderde met voorbeelden, en dat zij beschrijvingen gaf van experimenten en waarnemingen die Newtons wetten bevestigden. Een voorbeeld daarvan zijn de meetgegevens die Clairaut en Maupertuis in 1737 van hun expeditie naar Lapland hadden meegebracht.  
 
 
https://www.kbrading.org/du-chatelet  

Magnum opus 
Toch is volgens veel fysici het boek Institutions de Physique waaraan zij tussen 1735 en 1742 werkte, haar echte magnum opus. Zij droeg het op aan haar zoon. In het werk gaat zij diep in op bijvoorbeeld de natuurkunde achter hijswerktuigen, katrollen, hefbomen en slingers, en op de ballistiek die de banen van kanonskogels kan beschrijven. Maar minstens zo relevant is de manier waarop Du Châtelet in zeven inleidende hoofdstukken de rol van principes, hypothesen en logisch redeneren in de natuurwetenschap bespreekt.  
Du Châtelet vertrekt vanuit het werk van wiskundige en filosoof Gottfried Leibniz en dat van de Duitse filosoof Christian Wolff. Twee principes leggen het fundament onder de natuurwetenschappelijke methodologie, stelt zij. Ten eerste het beginsel van de tegenspraak dat in de wiskunde regeert en dat stelt dat iets niet tegelijk waar en onwaar kan zijn. De natuurkunde, waarin de verschijnselen zich veel rommeliger presenteren dan in de wiskunde, heeft daarnaast het beginsel van de voldoende reden nodig. Dit beginsel stelt dat niets zonder reden gebeurt en dat die reden of oorzaak eenduidig moet verklaren waarom iets gebeurt zoals het gebeurt en niet anders. Kritisch en systematisch brengt Du Châtelet daarna de op deze twee beginselen gebaseerde metafysische aanpak in harmonie met de op waarnemingen, experimenten en wiskunde gebaseerde aanpak van Newton en diens volgers.   
 
Behoud van bewegingsenergie 
In de laatste twee hoofdstukken van de Institutions duikt Du Châtelet in een andere kwestie waar destijds hevig over werd gediscussieerd. Welk principe vormde het beste uitgangspunt om beweging te beschrijven en de manier waarop objecten ‘beweging’ aan elkaar konden overdragen door ‘krachten’ op elkaar uit te oefenen? In haar bijdrage aan die discussie werkt ze met het door onder andere Christiaan Huygens en Leibniz uitgewerkte begrip ‘vis viva’ – in formule geschreven als mv2  – dat op een factor 1/2 na overeenkomt met wat we nu ‘bewegingsenergie’ noemen. In een genuanceerde analyse formuleerde ze vervolgens voor het eerst dat die bewegingsenergie behouden blijft. Oftewel, dat tijdens botsingen tussen objecten, of als een springveer wordt ingedrukt en weer losgelaten, die ‘vis viva’ wel kan worden overgedragen of opgeslagen om daarna weer vrij te komen, maar nooit zomaar kan ontstaan of verloren gaan. Toen later in de achttiende eeuw de Zwitserse wiskundige Leonhard Euler en de Frans-Italiaanse wiskundige Joseph-Louis Lagrange elk het idee van het behoud van bewegingsenergie in een breder kader uitwerkten, leek iedereen jammer genoeg te zijn vergeten dat Du Châtelet dit idee in Institutions al had geopperd.  

Fatale zwangerschap 
In 1748 – toen Voltaire en Du Châtelet van elkaar vervreemd waren geraakt, kreeg zij een affaire met de tien jaar jongere en verder onopmerkelijke dichter Jean-François de Saint-Lambert. Het leidde tot een zwangerschap waarvan zij toen al vermoedde dat die haar op haar leeftijd fataal zou worden. Het werk aan haar vertaling van Newtons Principia  was maar krap af toen zij op 4 september 1749 in Lunéville in het kasteel van Stanislaw I Leszczyński, de vader van de Franse koningin, beviel van een dochter, Stanislas-Adelaïde. Een kleine week later kreeg ze koorts en op 10 september 1749 overleed ze in datzelfde kasteel, waar Voltaire en haar echtgenoot bijna niet van haar zijde waren geweken. 

Virginia Woolf, Orlando

Dit citaat beschrijft de niet nader verklaarde geslachtsverandering van de Engelse edelman Orlando uit de gelijknamige roman van Virginia Woolf, die zij in 1928 publiceerde. Het is een sleutelpassage in de roman waarin sekse, androgynie, genderfluïditeit en identiteit belangrijke thema’s zijn. Met deze thema’s was Woolf haar tijd ver vooruit. 
  
Fantastische biografie 
Orlando is geïnspireerd op het leven van de aristocratische schrijfster Vita Sackville West (1892-1962), die naast haar huwelijk met de diplomaat Harold Nicholson (1886-1968) seksuele relaties had met vrouwen en zich graag als man kleedde. In de jaren voorafgaand aan Orlando onderhielden Virginia Woolf en Vita een erotisch getinte vriendschap.  
Het idee voor de roman ontstond als een spontane opwelling toen Virginia met de gedachte speelde om de memoires van haar eigen tijd te schrijven aan de hand van het leven van haar vrienden. Ze dacht meteen aan Vita als Orlando, een jonge edelman. Virginia maakte Vita deelgenoot van haar voornemen en vroeg haar of ze er bezwaar tegen had als zij herkenbaar zou zijn in het personage Orlando. Vita vond het juist spannend: ‘Mijn God, Virginia, als ik ooit verrukt en bang ben geweest dan is het voor het vooruitzicht dat ik in de gestalte van Orlando geprojecteerd ga worden. Wat leuk voor je; wat leuk voor mij. Zie je, elke wraak die je maar op me wilt nemen ligt nu binnen handbereik. Ja, ga door, gooi je Pannekoek de lucht in, bak hem mooi bruin aan beide kanten, sprenkel er brandewijn over, serveer hem heet. Je hebt mijn volledige toestemming.’ (brief van Vita Sackville West  aan Virginia Woolf, 11 oktober 1927).[1] 
  
In haar dagboek schrijft Virginia Woolf dat ze Orlando in een schertsende en heldere stijl wilde schrijven, zodat lezers haar goed zouden begrijpen. Ook wilde ze een zorgvuldige balans bewaren tussen waarheid en fantasie. Het fantastische aspect komt niet alleen tot uitdrukking in de avonturen die Orlando beleeft, maar ook in zijn buitensporige levensduur. Het boek begint met zijn jongelingsjaren in de 16e eeuw, ten tijde van de regering van Elizabeth I en eindigt in 1928. Orlando is dan 36. Deze opzet stelt Woolf in staat en passant met ironie te kijken naar de Engelse literatuurgeschiedenis en de tijdgeest van de verschillende eeuwen, waarbij zij ook ingaat op de positie van vrouwen. Dit laatste thema werkt zij verder uit in A Room of One’s Own, dat een jaar later verschijnt.  
  
Sekse en genderfluïditeit  
Orlando’s magische wisseling van sekse vindt plaats in Constantinopel, waar hij ambassadeur is. Hij bevindt zich dan in de 18e eeuw; de periode in de geschiedenis waarin, volgens Woolf, meer mogelijkheden komen voor vrouwen. Haar seksewisseling confronteert haar met de manier waarop ze voorheen, toen ze nog een man was, over de rol en positie van vrouwen dacht en hoe dit botst met haar nieuwe ervaringen als vrouw: ‘She remembered how, as a young man, she had insisted that women must be obedient, chaste, scented, and exquisitely apparelled. “Now I shall have to pay in my own person for those desires,” she reflected; “for women are not (judging by my own short experience of the sex) obedient, chaste, scented, and exquisitely apparelled by nature. They can only attain these graces, without which they may enjoy none of the delights of life, by the most tedious discipline.’ (Orlando, p. 99) 
Het contrast dat Orlando ervaart tussen haar opvattingen als man en haar ervaringen als vrouw doet haar inzien dat mannen en vrouwen elkaar tekortdoen. Maar ook doet het haar twijfelen aan haar eigen identiteit: ‘“(…) Heavens!” she thought, “what fools they make of us – what fools we are!” And here it would seem from some ambiguity in her terms that she was censuring both sexes equally, as if she belonged to neither; and indeed, for the time being, she seemed to vacillate; she was man; she was woman; she knew the secrets, shared the weaknesses of each. It was a most bewildering and whirligig state of mind to be in.’ (Orlando, p. 100) 
Toch merkt Orlando na verloop van tijd dat ze in een aantal opzichten wel degelijk veranderd is. Zo voelt ze zich bescheidener over haar intellectuele capaciteiten en ijdeler ten aanzien van haar persoon. De vraag is waar deze verandering vandaan komt. De verandering van kleding lijkt een voor de hand liggende verklaring, maar die wordt door Woolf verworpen. Het verschil tussen de seksen heeft een diepere oorzaak. In Orlando zelf voltrekt zich een verandering die ervoor zorgt dat zij zich als een vrouw gaat kleden en als een vrouw gaat gedragen. Mogelijk drukt zij hiermee uit wat veel mensen ervaren zonder er direct uiting aan te geven. Want het verschil tussen de seksen is veel minder uitgesproken dan doorgaans verondersteld: ‘Different though the sexes are, they intermix. In every human being a vacillation from one sex to the other takes place, and often it is only the clothes that keep the male or female likeness, while underneath the sex is  the very opposite of what it is above. Of the complications and confusions which thus result everyone has had experience; but here we leave the general question and note only the odd effect it had in the particular case of Orlando herself. For it was this mixture in her of man and woman, one being uppermost and then the other, that often gave her conduct an unexpected turn.’ (Orlando, p. 121)  
  
Liefde 
De notie van genderfluïditeit speelt ook een rol in het liefdesleven van Orlando. Na haar sekseverandering houdt zij nog steeds van Sasha, de vrouw waar zij als jongeling erg verliefd op was. Het zorgt voor een versnelling en verdieping van de gevoelens die zij had als man: ‘For now a thousand hints and mysteries became plain to her that were then dark. Now, the obscurity, which divides the sexes and lets linger innumerable impurities in its gloom, was removed, and if there is anything in what the poet says about truth and beauty, this affection gained in beauty what it lost in falsity.’ (Orlando, p. 103) 
Ook als Orlando in de 19e eeuw haar nieuwe liefde Marmaduke Shelmerdine ontmoet, speelt genderfluïditeit een rol. Bij hun eerste ontmoeting menen de geliefden in elkaar iemand van het andere geslacht te herkennen; een verwarring die ook later in de relatie een rol speelt en die de onderlinge aantrekkingskracht in belangrijke mate bepaalt: ‘“Are you positive you aren’t a man?” he would ask anxiously, and she would echo. “Can it be possible you’re not a woman?” and then they must put it to proof without more ado. For each was so surprised at the quickness of the other’s sympathy, and it was to each such a revelation that a woman could be as tolerant and free-spoken as a man, and a man as strange and subtle as a woman, that they had to put the matter to the proof at once.’ (Orlando, p. 168).   
  
Meervoudig zelf 
De gedachte dat sekse geen vaststaand gegeven is maar als fluïde kan worden ervaren en dat ieder mens aspecten van mannelijkheid en vrouwelijkheid in zich draagt, sluit aan op Woolfs begrip van de mens als een meervoudig zelf. Ieder mens herbergt verschillende identiteiten in zichzelf, waarop deze een beroep kan doen in verschillende omstandigheden of fasen in het leven. Woolf stelt dit thema aan de orde in het laatste hoofdstuk van Orlando, waarin ze ook het probleem aansnijdt dat zij als biograaf maar enkele van de vele identiteiten van Orlando kan laten zien. Het thema van de verschillende manifestaties van het zelf werkt ze verder uit in de Waves (1931).   

 

 

 
[1] Geciteerd uit Virginia Woolf, Ezeltje West. Alle brieven aan Vita Sackville-West 1922-1929. Vert. en ingeleid door Han van der Vegt (Utrecht: Uitgeverij IJzer, 1996). 
 

Simone de Beauvoir, De tweede sekse

In bovenstaand citaat zullen veel mensen Simone de Beauvoir als auteur herkennen. Vaak gevolgd door de gedachte van haar als minnares van Jean-Paul Sartre. Ruim zestig jaar na dato bevat De Beauvoirs lijvige boek nog steeds een kern van waarheid. Ga maar na: wie zou het aandurven om Sartre te reduceren tot zijn partnerschap met De Beauvoir?

 

De algemene smurf heeft vele bijzondere eigenschappen. Naast brildragend, slim, boos, taarten bakkend, slaapwandelend en muziek spelend, kan hij ook vrouw zijn (hierboven de man zoenend en kind dragend). Mentale oefening: een smurfendorp met één man-smurf.

De vrouw als de ander

Met de verwijzing naar Sartre wordt, meestal onbedoeld, direct de kern van De Beauvoirs beroemde werk De tweede sekse (Le deuxième sexe, 1949), geraakt. Een vrouw is niet autonoom, maar wordt gezien in verhouding tot de man. Ze is hierdoor altijd de andere sekse: de tweede. Toch zal De Beauvoir zelf ook haar relatie met Sartre op de voorgrond zetten. Het verwerkelijken van jezelf is volgens haar immers geen eenzame onderneming; het gebeurt altijd in relatie tot anderen en temidden van anderen. Met deze sociale insteek verschilt ze van de existentialistische interpretatie van Sartre. Het is zaak om een relatie met de andere persoon te vormen zonder onderdrukking of overheersing. Een relatie waarin twee mensen door elkaar – wederkerig dus – erkend worden als een eigen bewustzijn (ofwel, als subject). En hier ziet De Beauvoir nu net het euvel in de man-vrouwverhouding: daar zit geen greintje wederkerigheid in.

 

De vrouw is de absolute Ander van de man. Haar leven staat in dienst van de man; om hem als subject te erkennen. Háár bewustzijn, haar subject zijn, wordt echter niet erkend. Waar de man zichzelf en zijn leven kan vormgeven door buitenshuis te gaan werken, blijft de vrouw gebonden aan haar huis, kinderen en man. Haar leven bestaat uit het verzorgen van man en kinderen. Dus moet het huis opgeruimd worden, het eten op tijd opgediend en de kinderen netjes gewassen en aangekleed.

Pleidooi voor eigen ontwerp

In De tweede sekse vraagt De Beauvoir zich af hoe het toch kan dat de wereld al zo lang aan de man heeft toebehoord en de vrouw daarin  berust. Om dit in haar totaliteit te begrijpen en de mogelijkheid tot vrijheid in de situatie van de vrouw te vinden, bestudeert De Beauvoir zowel de feiten en mythen (tradities, rituelen en wetenschappen) omtrent de vrouw, als de geschiedenis van vrouwelijkheid.  

 

Het idee dat biologische en psychologische verschillen tussen de seksen de ongelijkwaardige verhouding tussen man en vrouw legitimeren, wordt door De Beauvoir van tafel geveegd. De vrouw is een ontwerp van de man; zij is tot vrouw gemáákt. Dat impliceert ook dat de vrouw dezelfde mogelijkheden tot zelfverwerkelijking heeft als de man. Ze kan loskomen van haar positie als de Ander, zich bevrijden van opgelegde ideeën over vrouwelijkheid zodra er een kans is om haar leven als project op zich te nemen. De oproep het leven als project en in vrijheid op je te nemen is typisch existentialistisch.

 

De Beauvoir wijst op de ruimte die in haar tijd al is ontstaan om als vrouw te werken en daarin zelfstandigheid te verwerven. De maatschappij van toen was nog zeer onwennig met deze ‘nieuwe’ vrouwen die werkten en zelfstandig waren. In Nederland bijvoorbeeld werden gehuwde vrouwen tot midden jaren vijftig nog als handelingsonbekwaam gezien. De Beauvoir geeft niet alleen vrouwen een opdracht om zich als subject te ontwikkelen als ze de kans hebben, maar ziet het ook als de taak en de opgave van de man om de vrouw als subject te (h)erkennen.

De tweede sekse als feministische bijbel?

De tweede sekse wist veel beroering te veroorzaken door onzedelijke onderwerpen als menstruatie, lesbianisme en prostitutie aan te snijden. Dat volgens De Beauvoir niet elke vrouw genoot van het moederschap, sloeg in als een bom. De vrouwenbeweging van eind jaren ’60 en begin jaren ’70 omarmde De tweede sekse als de inspirator in de strijd voor gelijkheid. Maar al snel kwamen onder feministen kritische stemmen op die de strijd de verkeerde kant op vonden te gaan. De vrouw moest niet in de voetsporen van de man treden en daarmee de fundamentele verschillen tussen man en vrouw verdoezelen, maar vechten voor een gelijke waardering als vrouw.

 

De Beauvoirs oproep om net als de man een subject te worden, werd geïnterpreteerd als een pleidooi om als vrouw man te worden. De tweede sekse verloor haar status als feministische bijbel voor feministen die juist het ánders zijn van de vrouw benadrukten. Maar sinds het postmodernisme zijn intrede doet, is er weer sprake van een revival. Het postmodernisme bekritiseert namelijk het idee van vaste identiteiten, zoals ‘de vrouw’. Dit gaat samen met de kritiek die de vrouwenbeweging te verduren had van vrouwen die zich niet in de feministische invulling van de vrouw (namelijk als witte, goed opgeleide, heteroseksuele vrouw) herkenden. Misschien is het weer eens tijd om de feministische bijbel af te stoffen. Het inzicht in de machtseffecten van het spreken over de vrouw is immers al kernachtig in De tweede sekse verwoord: ‘Je komt niet ter wereld als vrouw, je wordt tot vrouw gemaakt’.

 

Zeldzaam interview met Simone de Beauvoir:

 

Simone de Beauvoir, De tweede sekse

In bovenstaand citaat zullen veel mensen Simone de Beauvoir als auteur herkennen. Vaak gevolgd door de gedachte van haar als minnares van Jean-Paul Sartre. Ruim zestig jaar na dato bevat De Beauvoirs lijvige boek nog steeds een kern van waarheid. Ga maar na: wie zou het aandurven om Sartre te reduceren tot zijn partnerschap met De Beauvoir?

 

De algemene smurf heeft vele bijzondere eigenschappen. Naast brildragend, slim, boos, taarten bakkend, slaapwandelend en muziek spelend, kan hij ook vrouw zijn (hierboven de man zoenend en kind dragend). Mentale oefening: een smurfendorp met één man-smurf.

 

De vrouw als de ander

Met de verwijzing naar Sartre wordt, meestal onbedoeld, direct de kern van De Beauvoirs beroemde werk De tweede sekse (Le deuxième sexe, 1949), geraakt. Een vrouw is niet autonoom, maar wordt gezien in verhouding tot de man. Ze is hierdoor altijd de andere sekse: de tweede. 

 

Toch zal De Beauvoir zelf ook haar relatie met Sartre op de voorgrond zetten. Het verwerkelijken van jezelf is volgens haar immers geen eenzame onderneming; het gebeurt altijd in relatie tot anderen en temidden van anderen. Met deze sociale insteek verschilt ze van de existentialistische interpretatie van Sartre. Het is zaak om een relatie met de andere persoon te vormen zonder onderdrukking of overheersing. Een relatie waarin twee mensen door elkaar – wederkerig dus – erkend worden als een eigen bewustzijn (ofwel, als subject). En hier ziet De Beauvoir nu net het euvel in de man-vrouwverhouding: daar zit geen greintje wederkerigheid in.

 

De vrouw is de absolute Ander van de man. Haar leven staat in dienst van de man; om hem als subject te erkennen. Háár bewustzijn, haar subject zijn, wordt echter niet erkend. Waar de man zichzelf en zijn leven kan vormgeven door buitenshuis te gaan werken, blijft de vrouw gebonden aan haar huis, kinderen en man. Haar leven bestaat uit het verzorgen van man en kinderen. Dus moet het huis opgeruimd worden, het eten op tijd opgediend en de kinderen netjes gewassen en aangekleed.

 

Pleidooi voor eigen ontwerp

In De tweede sekse vraagt De Beauvoir zich af hoe het toch kan dat de wereld al zo lang aan de man heeft toebehoord en de vrouw daarin  berust. Om dit in haar totaliteit te begrijpen en de mogelijkheid tot vrijheid in de situatie van de vrouw te vinden, bestudeert De Beauvoir zowel de feiten en mythen (tradities, rituelen en wetenschappen) omtrent de vrouw, als de geschiedenis van vrouwelijkheid.  

 

Het idee dat biologische en psychologische verschillen tussen de seksen de ongelijkwaardige verhouding tussen man en vrouw legitimeren, wordt door De Beauvoir van tafel geveegd. De vrouw is een ontwerp van de man; zij is tot vrouw gemáákt. Dat impliceert ook dat de vrouw dezelfde mogelijkheden tot zelfverwerkelijking heeft als de man. Ze kan loskomen van haar positie als de Ander, zich bevrijden van opgelegde ideeën over vrouwelijkheid zodra er een kans is om haar leven als project op zich te nemen. De oproep het leven als project en in vrijheid op je te nemen is typisch existentialistisch.

 

De Beauvoir wijst op de ruimte die in haar tijd al is ontstaan om als vrouw te werken en daarin zelfstandigheid te verwerven. De maatschappij van toen was nog zeer onwennig met deze ‘nieuwe’ vrouwen die werkten en zelfstandig waren. In Nederland bijvoorbeeld werden gehuwde vrouwen tot midden jaren vijftig nog als handelingsonbekwaam gezien. De Beauvoir geeft niet alleen vrouwen een opdracht om zich als subject te ontwikkelen als ze de kans hebben, maar ziet het ook als de taak en de opgave van de man om de vrouw als subject te (h)erkennen.

 

De tweede sekse als feministische bijbel?

De tweede sekse wist veel beroering te veroorzaken door onzedelijke onderwerpen als menstruatie, lesbianisme en prostitutie aan te snijden. Dat volgens De Beauvoir niet elke vrouw genoot van het moederschap, sloeg in als een bom. De vrouwenbeweging van eind jaren ’60 en begin jaren ’70 omarmde De tweede sekse als de inspirator in de strijd voor gelijkheid. Maar al snel kwamen onder feministen kritische stemmen op die de strijd de verkeerde kant op vonden te gaan. De vrouw moest niet in de voetsporen van de man treden en daarmee de fundamentele verschillen tussen man en vrouw verdoezelen, maar vechten voor een gelijke waardering als vrouw.

 

De Beauvoirs oproep om net als de man een subject te worden, werd geïnterpreteerd als een pleidooi om als vrouw man te worden. De tweede sekse verloor haar status als feministische bijbel voor feministen die juist het ánders zijn van de vrouw benadrukten. Maar sinds het postmodernisme zijn intrede doet, is er weer sprake van een revival. Het postmodernisme bekritiseert namelijk het idee van vaste identiteiten, zoals ‘de vrouw’. Dit gaat samen met de kritiek die de vrouwenbeweging te verduren had van vrouwen die zich niet in de feministische invulling van de vrouw (namelijk als witte, goed opgeleide, heteroseksuele vrouw) herkenden. Misschien is het weer eens tijd om de feministische bijbel af te stoffen. Het inzicht in de machtseffecten van het spreken over de vrouw is immers al kernachtig in De tweede sekse verwoord: ‘Je komt niet ter wereld als vrouw, je wordt tot vrouw gemaakt‘.

 

Een zeldzaam interview met de Beauvoir:

Aletta Jacobs

Haar hele leven heeft Aletta Jacobs zich ingezet voor verbetering van de positie van vrouwen. Ze was de eerste vrouw in Nederland met een universitair diploma en de eerste vrouw die promoveerde. Met haar vele nationale en internationale contacten weet ze anderen te stimuleren om mee te strijden voor de vrouwenkwestie.

 

Jonge jaren

Jacobs is als achtste kind geboren in een liberaal joods gezin van elf kinderen. Alle kinderen kregen evenveel kans om te studeren. Haar vader en oudste broer waren arts en Aletta wist al jong dat ze ook arts wilde worden. Als toehoorster mocht ze naar de rijks-HBS. Via de boekenkast van haar ouders leerde ze onder meer de liberale denkbeelden kennen van John Stuart Mill en Harriet Taylor Mill in The Subjection of Women (1869). 

 

In 1871 ging ze als eerste vrouw geneeskunde studeren aan de Groningse universiteit, na speciale toestemming van minister Thorbecke. Haar artsexamen deed ze in 1878 in Utrecht en ze promoveerde weer als eerste vrouw op 8 maart 1879 in Groningen. Op een studiereis naar Engeland ontmoette zij, via haar latere man Carel Gerritsen, veel vrijdenkers. Terug in Nederland, begon ze een artspraktijk in Amsterdam. Na een vrij huwelijk met graanhandelaar en radicaal politiek hervormer Gerritsen in 1884, trouwden zij vanwege hun kinderwens acht jaar later toch voor de wet. Ondanks hun afkeer van de gehoorzaamheidsgelofte.

 

Afbeelding: Amsterdam, 1913. De eerste Nederlandse vrouwelijke kiezer, mejuffrouw Judith Morpurgo-Filmans. Er bestaat nog geen vrouwenkiesrecht, maar Judith’s naam komt voor op de kieslijst en ze heeft een oproepkaart ontvangen. Toch wordt ze niet tot het stemlokaal aan het Hortusplantsoen toegelaten omdat ze geen mannelijke ingezetene van Amsterdam is. Nederland, 1913.

 

Vrouwenkiesrecht

Een kwart eeuw vocht Jacobs voor het vrouwenkiesrecht. Haar eerste daad is een verzoekschrift aan de Amsterdamse gemeenteraad in maart 1883, tot plaatsing op de kieslijst – als belastingbetalende. Het College van burgemeester en wethouders is tegen en ook de Hoge Raad neemt haar verzoek niet serieus. De vrouwenbladen tonen geen begrip. Het kiesrecht ging destijds naar inkomen en de arbeidersbeweging vindt algemeen mannenkiesrecht belangrijker. Dat leidt tot botsingen tussen feministen en socialisten. Bij de grondwetswijziging in 1887 wordt het woordje ‘mannelijk’ toegevoegd om elke twijfel in het wetsartikel te beëindigen. Toen in 1893 het mannenkiesrecht werd uitgebreid, barstte de strijd om algemeen kiesrecht onder de vrouwen echt los. Jacobs roept hen op om zich als vrouwen te organiseren en hun economische en politieke rechten op te eisen.

‘Juist uit (het) verschil van man en vrouw putten wij, vrouwen, het voornaamste en krachtigste argument voor de meening dat beiden moeten deelnemen aan het bespreken der openbare belangen, aan de behandeling der maatschappelijke vraagstukken, aan het samenstellen der wetten (…) omdat wij alleen dan gewaarborgd zijn dat zaken van algemeen belang niet éénzijdig beoordeeld worden.’

In 1903 wordt zij presidente van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en blijft dat tot 1919. Zij is daarnaast voorzitter van de redactie van het Maandblad van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, waarin zij talloze artikelen publiceert.

 

Jarenlange strijd leidt ertoe dat eind 1916 een compromis in de grondwetswijziging wordt doorgevoerd. Passief vrouwenkiesrecht – het recht je verkiesbaar te stellen – wordt direct ingevoerd en belemmeringen bij actief vrouwenkiesrecht – het recht te stemmen – zullen worden weggenomen. Jacobs stelt zich verkiesbaar voor de Vrijzinnig Democratische Bond, maar door een persoonlijke campagne van een mannelijke partijgenoot wordt ze ondanks het hoogst aantal voorkeurstemmen net niet gekozen. Drie jaar later volgt eindelijk de invoering van algemeen kiesrecht voor alle ingezetenen vanaf 23 jaar, voor het eerst landelijk toegepast bij de verkiezingen in 1922.

 

Geboortebeperking

Vooruitstrevend is Jacobs ook in haar propaganda voor een klein kindertal, zodat betaald werk en daarmee onafhankelijkheid voor vrouwen haalbaar wordt. 

‘De meeste vrouwen (…) voelen een verlangen en drang naar het moederschap, (…) een drang waaraan echter meestal met het bezit van een of twee kinderen is voldaan.’ 

Jacobs vergelijkt vrouwen die alleen het moederschap ambiëren, met de vroegere slaven, die toevallig een goede meester hadden en daardoor niet de vernedering voelden van hun slaafse positie. Zij heeft evenals het humanisme de ontwikkeling van elk individu voor ogen: 

ontwikkeling tot mensch in de hoogste betekenis van dat woord en (…) het huwelijk en het moederschap (moeten) ook aan dit verheven doel (…) worden dienstbaar gemaakt.’ 

Met voorlichting en gratis hulp in de arbeiderswijken – én introductie van het pessarium – brengt ze dit verheffingsideaal met de Neo-Malthusiaanse Bond in praktijk.

Alle beroepen moeten voor vrouwen toegankelijk worden. Ook in de politiek, want dat was bij uitstek een mannendomein. Als werkzaam lid van de Radicale Bond (voorloper van de Vrije Democratische Bond) eist Jacobs  gelijk loon voor gelijke arbeidsprestaties. Bij benoeming van ambtenaren moet het gaan om bekwaamheid en geschiktheid in plaats van om geslacht. Hoe actueel zijn beide eisen.

 

Prostitutie

Verweven met haar streven naar onafhankelijkheid is ook haar visie op prostitutie. Zij wil vrouwen die vernedering besparen. Als stagiaire in het ziekenhuis had ze al medelijden met een prostituee die vernederend werd behandeld. Prostitutie werd indertijd gezien als een noodzakelijk kwaad, maar in Jacobs ogen had het ‘geen recht van bestaan, en kon dus veel minder nog noodzakelijk wezen‘. 

 

Vaak heeft ze tevergeefs geprobeerd die muur van vooroordeel en sleur omver te gooien, ook tegenover haar professoren, die vonden dat het toegeven aan de geslachtsdrift bij de man een eis van gezondheid was, dus in het belang van de gemeenschap. Jacobs legt zich er niet bij neer en benadrukt goede voorlichting aan meisjes én jongens.

 

Vooruitstrevend

Aletta Jacobs heeft als pionier, vrijdenker en publicist grote invloed gehad op de emancipatie van vrouwen. Rond het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam daar het pacifisme bij. Altijd was ze strijd-, schrijf- en reislustig. Haar Herinneringen uit 1924 geven een mooi beeld van wat zij belangrijk vond. Jacobs hoopte dat met verovering van het vrouwenkiesrecht, vrouwen de macht hebben gekregen om een democratische staat op te bouwen, waarin met recht gesproken kan worden van gelijke ontwikkelingsvoorwaarden en gelijke vrijheid voor elk individu.

Mary Wollstonecraft, Een verdediging van de rechten van de vrouw

A Vindication of the Rights of Woman is een mijlpaal in het denken over gelijke rechten van vrouwen. Het was niet het eerste werk over dit onderwerp, ook niet het enige in haar tijd, maar het heeft zeer veel invloed gehad. Met dit boek over de rechten van vrouwen sloot Mary Wollstonecraft (1759-1797) direct aan bij de verklaringen van de rechten van de mens die in de Amerikaanse en de Franse revoluties in het laatste kwart van de achttiende eeuw opgesteld werden.

 

De context: revoluties en mensenrechten

Het abstracte idee van mensenrechten kreeg politieke betekenis gedurende de debatten over een nieuwe grondwet in de Amerikaanse staten en een Bill of Rights (1791). In de laatste werd vastgelegd welke rechten onaantastbaar waren. In Frankrijk vormde de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen (Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger) (1789) de basis voor een nieuwe grondwet.

 

In Londen volgde Wollstonecraft (en haar vriendenkring rond de uitgever Joseph Johnson) nauwgezet wat er gebeurde in Frankrijk. De Franse Revolutie leidde daar tot een heftig debat over hervorming van het Engelse politieke stelsel. Tot haar vriendenkring behoorden hervormers als Richard Price die nauwe contacten onderhield met de voorvechters van de Amerikaanse revolutie, Thomas Paine, Benjamin Franklin en Thomas Jefferson.

 

Wollstonecraft had zich in haar eerder verschenen A Vindication of the Rights of Man al een sympathisant van de Franse Revolutie getoond. Toen zij in 1792 naar Parijs vertrok ontmoette ze daar gelijkgezinden als Madame Roland, Brissot en Condorcet. In Frankrijk hadden Condorcet en Olympe de Gouges vóór haar al gepleit voor gelijke rechten van vrouwen, maar de nieuwe Franse grondwet van 1791 had hen teleurgesteld.

 

Rechten voor vrouwen

Wollstonecraft maakte in haar Vindication of the Rights of Woman duidelijk dat vrouwen ondanks de mooie verklaringen over mensenrechten uitgesloten werden van de burgerrechten en politieke rechten die de revolutionairen opeisten. In de Verklaring van de rechten van de Mens en de Burger was bijvoorbeeld in artikel 6 vastgelegd dat alle burgers het recht hadden deel te nemen aan de totstandkoming van de wet. Toen in de grondwet van 1791 concreet werd wat dat inhield, bleek dat vrouwen geen kiesrecht kregen, omdat ze als passieve burgers beschouwd werden.

 

Wollstonecrafts pleidooi voor vrouwenrechten keerde zich tegen deze uitsluiting. Haar pleidooi was radicaal omdat ze niet alleen een ideaal van actief burgerschap onderschreef, maar dat ook opeiste voor vrouwen. In het voorwoord deed ze haar beklag over de uitsluiting van vrouwen als politiek actieve burgers. Het kiesrecht was in de visie van Wollstonecraft een belangrijke grondslag voor onafhankelijkheid van vrouwen.

 

Afbeelding: Voorblad van Mary Wollstonecrafts Vindication of the Rights of Woman, with Strictures on Political and Moral Subjects (1792). Rare Book and Special Collections Division, Library of Congress

 

Onderwijs

Kenmerkend was ook dat ze haar pleidooi voor gelijkheid verbond met een betoog over de noodzaak van een betere opvoeding van en beter en publiek onderwijs voor vrouwen. Wollstonecraft bracht dit trouwens ook in praktijk door samen met haar zussen en een vriendin een school op te richten in Newington Green. Een belangrijke deel van het boek is er op gericht aan te tonen dat de rede en de moraliteit van vrouwen niet van nature zwak zijn, zoals het gros van de (mannelijke) filosofen in haar tijd veronderstelde. Deze zwakte is daarentegen een gevolg van ongelijke maatschappelijke omstandigheden en van onderwijs en opvoeding in engere zin. Haar opvoedingsidealen voor meisjes zijn sterk intellectueel gericht, met nadruk op calvinistische deugden als spaarzaamheid, eenvoud, nijverheid en nut. Ook in dat opzicht was Wollstonecraft een radicale feministe, wars van de maatschappelijke conventies over vrouwelijkheid.

 

De Vindication is tenslotte ook bijzonder omdat het verder reikt dan een pleidooi voor gelijke rechten van vrouwen. In dit werk stelde Wollstonecraft ook andere maatschappelijke vormen van ongelijkheid, zoals onderscheid gebaseerd op stand, bezit of positie, aan de kaak. Als men dit boek beschouwt in samenhang met haar werk als geheel, waaronder een reisverslag en twee romans, wordt duidelijk dat Wollstonecraft een Verlichtingsdenkster was die de leidende rol van de rede volop erkende, maar tegelijk ook sterk romantische trekken vertoonde. In haar romans en brieven verdedigde ze vrouwen die zich lieten leiden door hartstocht en in haar reisverslag kwam het ideaal van authentieke natuurbeleving naar voren.

 

Rationaliteit en hartstocht

A Vindication of the Rights of Woman werd eind 18e eeuw in brede kring gelezen; er verschenen al snel Amerikaanse, Franse en Duitse edities. Het boek werd echter pas halverwege de 19e eeuw opnieuw uitgegeven. A Vindication werd in eerste instantie niet ongunstig ontvangen, maar met de snel toenemende reactie tegen de ideeën van de Engelse radicalen werd ook Wollstonecrafts werk omstreden. Daarbij kwam een schandaal over haar persoonlijke leven nadat de Memoirs van haar echtgenoot, de filosoof William Godwin (1756-1836) en Wollstonecrafts Posthumous Works in 1798 verschenen.

 

Godwin beschreef in zijn memoires vrijuit het liefdesleven, de zelfmoordpogingen en de zwangerschappen van Wollstonecraft en bood een blik op haar persoonlijke leven door de publicatie van haar brieven. Haar persoonlijke leven zou daarna een bron van fascinatie blijven en de politieke betekenis van haar werk regelmatig overschaduwen. Voor de feministische generaties na haar bleef ze niet alleen vanwege haar nadruk op opvoeding, onafhankelijkheid, rationaliteit en gelijkheid van vrouwen een belangrijke inspiratiebron, maar vooral ook vanwege haar worsteling hoe dit te combineren met hartstocht, moederliefde en lichamelijk verlangen.

 

Nieuwe generatie

Feminisme zet zich door. Populair onder de jongere generaties is actrice en zelfverklaard feminist Emma Watson. Zij werd uitgenodigd bij de UN om te spreken over gelijke rechten:

 

 

Sociale Bewegingen

In de loop van de negentiende eeuw ontstonden steeds meer sociale bewegingen: groeperingen die streefden naar maatschappelijke veranderingen en humanisering. De voor humanisten zo belangrijke menselijke waardigheid werd verbreed van de voornamelijk blanke man naar alle individuen.

 

Wilhelmina Drucker, pionierster voor vrouwenrechten, wordt in 1917 ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag geportretteerd door Truus Claes.

 

Afschaffen en emanciperen

De eerste sociale groeperingen waren de afschaffers die streden voor één specifieke verandering, bijvoorbeeld afschaffing van de slavernij in de koloniën of van het gebruik van sterke drank. Later volgden emancipatiebewegingen als de arbeidersbeweging en de vrouwenbeweging. Ze voerden actie voor een algehele verbetering van de maatschappelijke positie van respectievelijk arbeiders en vrouwen.

 

Arbeidersbeweging

Het ging om allerlei sociale hervormingen, zoals het verbod van kinderarbeid, invoering van de leerplicht, beperking van de arbeidstijd van volwassenen en bescherming tegen ongezond en gevaarlijk werk. Ook kan gedacht worden aan verbetering van de woonomstandigheden van arbeidersgezinnen en van de volksgezondheid in het algemeen, en de invoering van een minimumloon en van een stelsel van sociale verzekeringen tegen de gevolgen van ziekte en ouderdom. Een van de grondleggers van de arbeidersbeweging was Karl Marx (1818-1883). Lees meer over hem bij Parijse Manuscripten.

 

Vrouwenbeweging

De vrouwenbeweging bepleitte onder meer verbetering van het meisjesonderwijs. Meisjesonderwijs bevordert immers de mogelijkheden voor vrouwen om met betaald werk in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Ook werd een verandering van de heersende seksuele moraal bepleit. Men wilde niet dat buitenhuwelijkse seks aan mannen was toegestaan terwijl die voor vrouwen streng verboden was. Daarbij streefde de vrouwenbeweging voor een verbetering van de juridische positie van ongehuwde moeders en van gehuwde vrouwen. Een van de beroemdste Nederlandse voorvechters van de vrouwenbeweging was Aletta Jacobs (1854 – 1929). Zie ook De Tweede Sekse van Simone De Beauvoir (1908 – 1986). 

 

Kiesrecht

Zowel de arbeiders- als de vrouwenbeweging zagen de uitbreiding van het kiesrecht steeds meer als een belangrijk instrument om de gewenste hervormingen te bewerkstelligen. Voor de arbeidersbeweging was de uitbreiding van het kiesrecht tot alle volwassen mannen een prioriteit. De vrouwenbeweging legde de nadruk op het wegnemen van de belemmeringen van het kiesrecht voor vrouwen.

 

Gevolg van dit alles was dat het voor het humanisme zo belangrijke begrip individu (of mens en burger) niet meer – zoals sinds de introductie ervan in de achttiende eeuw steeds was gebeurd – als vanzelfsprekend kon worden ingevuld met de kenmerken van een westerse blanke man met goede positie en het bijbehorende niveau van intellectuele ontwikkeling. Moest niet iedereen aanspraak kunnen maken op de benaming individu met alles wat daarbij hoort aan rechten en aspiraties? Dus ook inwoners van de koloniën, gehuwde en ongehuwde vrouwen, en mannen die in loondienst moesten werken of een laag inkomen hadden? Humanisering als een politiek en moreel streven, geldt met andere woorden voor iedereen, ongeacht achtergrond, sekse, opleiding en ontwikkeling.