De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
Tussen 1920 en 1939 is Jan Hoving het gezicht van de vrijdenkersbeweging in Nederland. Het positief atheïsme, de weerstand tegen maatschappelijk onrecht, een vrijere seksualiteit en de bestrijding van kerk, nationaal-socialisme en militarisme behoren tot zijn voornaamste aandachtspunten. En hoewel humanist en oprichten van het Humanistisch Verbond Jaap van Praag hem ‘een bekrompen mannetje’ noemde, blijft zijn zoektocht naar een inspirerend atheïsme ook nu nog relevant.
Afbeelding: Jan Hoving, tweede van rechts.
‘Klaarblijkelijk is de huidige eeuw een eeuw van de autoriteit‘, constateert vrijdenker Jan Hoving in 1937. Het citaat is afkomstig uit een brochure die Hoving schrijft als reactie op het boek Le fascisme van de Italiaanse dictator Mussolini. Het onderwerp is geboorteregeling. Mussolini is verontrust door het dalende geboortecijfer in de Italiaanse steden. Hij probeert deze tendens te keren om de toekomst van het Italiaanse leger veilig te stellen. Maar geboorteregeling omwille van oorlogsvoering roept weerzin op bij vrijdenkers. Niet in het minst bij Jan Hoving.
In 1928 wordt Hoving hoofdbestuurslid van de Nieuw-Malthusiaanse Bond, die zich inzet voor volksvoorlichting over anticonceptiemiddelen. Hoving is socialist en ziet dat veel arbeiders zich in de schulden werken door meer kinderen te nemen dan zij kunnen onderhouden. Anticonceptie biedt voor dit probleem de oplossing. Dat de kerk en de fascistische ideologie hier fel tegen zijn, schrikt Hoving niet af. Integendeel, zijn inspanningen leiden tot een lofzang van de filosoof Leo Polak:
‘ (…) wat deze vurige, geestdriftige minnaar van het leven […] geschreven en gesproken heeft over het seksuele en het erotische, over geslachtsleven en liefde, [behoort] tot het zuiverste en dapperste, wat er in ons land ooit over gezegd is’.
Alleen al zijn bedrijvigheid voor het neomalthusianisme rechtvaardigt Hovings plaats in de Humanistische Canon. Maar zijn rol in het tussen-oorlogse Nederland reikt verder. Tussen 1920 en 1939 is Hoving het gezicht van de vrijdenkersbeweging in Nederland. Hij is voorzitter van vrijdenkersvereniging De Dageraad en redacteur van het vrijdenkers-tijdschrift De Vrijdenker, waarin hij zelf vele kolommen vol schrijft. Zijn voornaamste aandachtspunten zijn de legitimering van het atheïsme, verzet tegen maatschappelijke wantoestanden, een vrijere omgang met seksualiteit en de bestrijding van kerk, nationaal-socialisme, fascisme en militarisme. Hij wordt hierbij onder meer geïnspireerd door Feuerbach, Nietzsche en Fromm.
Ook onder niet-vrijdenkers is Hoving bekend. Dominee A.H. de Hartog, die een vereniging opricht ter bestrijding van De Dageraad, debatteert regelmatig met Hoving. Daarnaast schrijft de pers over Hoving in zijn hoedanigheid als vrijdenker en neomalthusiaan.
Dat de bekende humanist en hoogleraar Jaap van Praag Hoving na de oorlog een bekrompen mannetje noemt, is dan ook onbegrijpelijk. Van Praag maakt zich hard voor een humanisme dat de niet-godsdienstige Nederlander tot steun kan zijn. Hij verwijt het vooroorlogse vrijdenken dat het zich wel bezig houdt met godsdienstbestrijding, maar er niets voor in de plaats zet. Dat Van Praag hiermee er flink naast zit, blijkt alleen al uit wat Hoving het ‘positief atheïsme’ noemt. Hoving heeft bijvoorbeeld bewondering voor Multatuli, maar schrijft over hem:
‘Niet op Multatulis voeten willen we echter blijven zitten. De richting, die hij aanwees willen we ook gaan.’
Daarmee bedoelt hij dat Multatuli succesvol de kerk heeft bestreden, maar geen ongodsdienstig alternatief heeft geboden. Hovings positief atheïsme wil als ongodsdienstige ethiek juist méér zijn dan een atheïsme dat louter draait om godsdienstbestrijding. In deze ethiek staat de kosmische verbondenheid centraal; mensen zijn met elkaar verbonden en moeten met elkaar samenwerken om de wereld te verbeteren. Deze opvatting houdt verband met Hovings sympathie voor het boeddhisme en is herkenbaar in het naoorlogse humanisme.
Het positief atheïsme draagt bij aan het maatschappelijk engagement in de vrijdenkersbeweging. Dit uit zich onder andere in de betrokkenheid bij de economische crises en de bestrijding van het nationaal-socialisme. Hoving zelf spreekt in 1934 en 1935 drie radioredes uit over de Jodenhaat, die ook in brochurevorm verschijnen. Hij spreekt over de wetenschappelijke onzinnigheid van de zogenaamde Joodse inferioriteit en toont vlijmscherp de consequenties van het antisemitisme. Dat zijn allerminst de kenmerken van een bekrompen geest.
Hoving is geen heilige. Hij kon soms slecht tegen kritiek, dramde regelmatig zijn eigen mening door en heeft weinig eigen originele ideeën ontwikkeld. Zijn atheïsme kon vrij dogmatisch zijn en de tussenoorlogse vrijdenkersbeweging behaalde misschien niet het resultaat wat ze beoogde. Maar deze tekortkomingen staan in de schaduw van zijn verdiensten, wat hem het herinneren en bestuderen waard maakt.
Haar hele leven heeft Aletta Jacobs zich ingezet voor verbetering van de positie van vrouwen. Ze was de eerste vrouw in Nederland met een universitair diploma en de eerste vrouw die promoveerde. Met haar vele nationale en internationale contacten weet ze anderen te stimuleren om mee te strijden voor de vrouwenkwestie.
Jacobs is als achtste kind geboren in een liberaal joods gezin van elf kinderen. Alle kinderen kregen evenveel kans om te studeren. Haar vader en oudste broer waren arts en Aletta wist al jong dat ze ook arts wilde worden. Als toehoorster mocht ze naar de rijks-HBS. Via de boekenkast van haar ouders leerde ze onder meer de liberale denkbeelden kennen van John Stuart Mill en Harriet Taylor Mill in The Subjection of Women (1869).
In 1871 ging ze als eerste vrouw geneeskunde studeren aan de Groningse universiteit, na speciale toestemming van minister Thorbecke. Haar artsexamen deed ze in 1878 in Utrecht en ze promoveerde weer als eerste vrouw op 8 maart 1879 in Groningen. Op een studiereis naar Engeland ontmoette zij, via haar latere man Carel Gerritsen, veel vrijdenkers. Terug in Nederland, begon ze een artspraktijk in Amsterdam. Na een vrij huwelijk met graanhandelaar en radicaal politiek hervormer Gerritsen in 1884, trouwden zij vanwege hun kinderwens acht jaar later toch voor de wet. Ondanks hun afkeer van de gehoorzaamheidsgelofte.
Afbeelding: Amsterdam, 1913. De eerste Nederlandse vrouwelijke kiezer, mejuffrouw Judith Morpurgo-Filmans. Er bestaat nog geen vrouwenkiesrecht, maar Judith’s naam komt voor op de kieslijst en ze heeft een oproepkaart ontvangen. Toch wordt ze niet tot het stemlokaal aan het Hortusplantsoen toegelaten omdat ze geen mannelijke ingezetene van Amsterdam is. Nederland, 1913.
Een kwart eeuw vocht Jacobs voor het vrouwenkiesrecht. Haar eerste daad is een verzoekschrift aan de Amsterdamse gemeenteraad in maart 1883, tot plaatsing op de kieslijst – als belastingbetalende. Het College van burgemeester en wethouders is tegen en ook de Hoge Raad neemt haar verzoek niet serieus. De vrouwenbladen tonen geen begrip. Het kiesrecht ging destijds naar inkomen en de arbeidersbeweging vindt algemeen mannenkiesrecht belangrijker. Dat leidt tot botsingen tussen feministen en socialisten. Bij de grondwetswijziging in 1887 wordt het woordje ‘mannelijk’ toegevoegd om elke twijfel in het wetsartikel te beëindigen. Toen in 1893 het mannenkiesrecht werd uitgebreid, barstte de strijd om algemeen kiesrecht onder de vrouwen echt los. Jacobs roept hen op om zich als vrouwen te organiseren en hun economische en politieke rechten op te eisen.
‘Juist uit (het) verschil van man en vrouw putten wij, vrouwen, het voornaamste en krachtigste argument voor de meening dat beiden moeten deelnemen aan het bespreken der openbare belangen, aan de behandeling der maatschappelijke vraagstukken, aan het samenstellen der wetten (…) omdat wij alleen dan gewaarborgd zijn dat zaken van algemeen belang niet éénzijdig beoordeeld worden.’
In 1903 wordt zij presidente van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en blijft dat tot 1919. Zij is daarnaast voorzitter van de redactie van het Maandblad van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, waarin zij talloze artikelen publiceert.
Jarenlange strijd leidt ertoe dat eind 1916 een compromis in de grondwetswijziging wordt doorgevoerd. Passief vrouwenkiesrecht – het recht je verkiesbaar te stellen – wordt direct ingevoerd en belemmeringen bij actief vrouwenkiesrecht – het recht te stemmen – zullen worden weggenomen. Jacobs stelt zich verkiesbaar voor de Vrijzinnig Democratische Bond, maar door een persoonlijke campagne van een mannelijke partijgenoot wordt ze ondanks het hoogst aantal voorkeurstemmen net niet gekozen. Drie jaar later volgt eindelijk de invoering van algemeen kiesrecht voor alle ingezetenen vanaf 23 jaar, voor het eerst landelijk toegepast bij de verkiezingen in 1922.
Vooruitstrevend is Jacobs ook in haar propaganda voor een klein kindertal, zodat betaald werk en daarmee onafhankelijkheid voor vrouwen haalbaar wordt.
‘De meeste vrouwen (…) voelen een verlangen en drang naar het moederschap, (…) een drang waaraan echter meestal met het bezit van een of twee kinderen is voldaan.’
Jacobs vergelijkt vrouwen die alleen het moederschap ambiëren, met de vroegere slaven, die toevallig een goede meester hadden en daardoor niet de vernedering voelden van hun slaafse positie. Zij heeft evenals het humanisme de ontwikkeling van elk individu voor ogen:
‘ontwikkeling tot mensch in de hoogste betekenis van dat woord en (…) het huwelijk en het moederschap (moeten) ook aan dit verheven doel (…) worden dienstbaar gemaakt.’
Met voorlichting en gratis hulp in de arbeiderswijken – én introductie van het pessarium – brengt ze dit verheffingsideaal met de Neo-Malthusiaanse Bond in praktijk.
Alle beroepen moeten voor vrouwen toegankelijk worden. Ook in de politiek, want dat was bij uitstek een mannendomein. Als werkzaam lid van de Radicale Bond (voorloper van de Vrije Democratische Bond) eist Jacobs gelijk loon voor gelijke arbeidsprestaties. Bij benoeming van ambtenaren moet het gaan om bekwaamheid en geschiktheid in plaats van om geslacht. Hoe actueel zijn beide eisen.
Verweven met haar streven naar onafhankelijkheid is ook haar visie op prostitutie. Zij wil vrouwen die vernedering besparen. Als stagiaire in het ziekenhuis had ze al medelijden met een prostituee die vernederend werd behandeld. Prostitutie werd indertijd gezien als een noodzakelijk kwaad, maar in Jacobs ogen had het ‘geen recht van bestaan, en kon dus veel minder nog noodzakelijk wezen‘.
Vaak heeft ze tevergeefs geprobeerd die muur van vooroordeel en sleur omver te gooien, ook tegenover haar professoren, die vonden dat het toegeven aan de geslachtsdrift bij de man een eis van gezondheid was, dus in het belang van de gemeenschap. Jacobs legt zich er niet bij neer en benadrukt goede voorlichting aan meisjes én jongens.
Aletta Jacobs heeft als pionier, vrijdenker en publicist grote invloed gehad op de emancipatie van vrouwen. Rond het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam daar het pacifisme bij. Altijd was ze strijd-, schrijf- en reislustig. Haar Herinneringen uit 1924 geven een mooi beeld van wat zij belangrijk vond. Jacobs hoopte dat met verovering van het vrouwenkiesrecht, vrouwen de macht hebben gekregen om een democratische staat op te bouwen, waarin met recht gesproken kan worden van gelijke ontwikkelingsvoorwaarden en gelijke vrijheid voor elk individu.