
De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
Piet Spigt (1919 – 1990) was een vrijdenker, humanist en publicist. Naast zijn bijdragen op het gebied van de geschiedschrijving van de vrijdenkersbeweging, was hij ook één van de hoofdrolspelers in de ontwikkeling van het Humanistisch Verbond in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw.
Spigt groeide op in een Amsterdams arbeidersgezin en hij kan beschouwd worden als een autodidact. Op basis van de driejarige Hogere Burgerschool heeft hij zijn hele leven aan zelfstudie gedaan. Hij las – naast zijn baan als medewerker bij De Nederlandse Bank – altijd veel. Zelf merkte hij daarover op: ‘Ik ben een lezer, een akelig hartstochtelijk lezer‘.
Voor de Tweede Wereldoorlog was Spigt al lid van de jeugdbeweging van de vrijdenkers. Na de bevrijding ontwikkelde hij zich tot de motor van de vrijdenkersbeweging. Toch liet hij zich in 1959 door voorzitter Jaap van Praag overhalen om tot het hoofdbestuur van het Humanistisch Verbond (HV) toe te treden. Hij bleef ruim twintig jaar lid van het hoofdbestuur, ondermeer als vice-voorzitter. De anti-godsdienstige houding van de vrijdenkers vond hij te beperkt en langzaam kreeg hij meer waardering voor de bredere taakopvatting van het HV. Maar hij bleef ‘vrijdenker onder humanisten’. Zo had Spigt bijvoorbeeld een belangrijke rol in de hernieuwde beginselverklaring van het HV in 1973, waarin de religieus-idealistische inslag moest wijken voor een rationeel-idealistische.
Afbeelding: Omslag met schets van Rembrandt (1658) die de Vogel Phoenix weergeeft: voor Spigt het symbool van de actieve hoop op verwerkelijking van het bijna onmogelijke.
In de gebundelde opstellen in het boek In staat van besef: opstellen van een humanist (1981) behandelt Spigt een aantal aspecten van, zoals hij het zelf zegt, ‘de levensovertuiging van een humanist’. De mens verkeert niet ‘in staat van genade‘, zoals de christelijke leer meent, maar ‘in staat van besef‘; het besef dat geen mens leeft met wat hij is, maar met wat hij wórdt, worden wíl.
In de geschiedenis zijn geestverwanten te vinden zijn die een inspirerende invloed kunnen hebben op iemands levensovertuiging. Voor Spigt zelf zijn dat ondermeer de Franse Verlichtingsmoralisten zoals Etienne de la Boétie, Michel de Montaigne, Voltaire en Diderot. Maar ook iemand als Albert Camus en vooral Multatuli. Op basis van Idee 1 van Multatuli ‘Misschien is niets geheel waar, en zelfs dat niet’ formuleerde Spigt zijn centrale humanistisch uitgangspunt:
‘(…) de twijfel begeleidt ons als het ware steeds, is in feite ons uitgangspunt! (…) het beginsel van de stelselmatige vraagstelling: is dat, waar we van overtuigd zijn, nog wel juist!’
Dat zijn humanisme duidelijk atheïstisch gestempeld is blijkt uit de eerste alinea van het artikel In staat van besef; de tragische levensvisie van het humanisme:
‘In vergelijking met enig werkelijk godsgeloof is het humanisme in uitgangspunt en ontwikkeling ongelovig van aard, doordat deze levensovertuiging beslissend wordt gekenmerkt door het verklaarde onvermogen om het leven geleid en behoed te achten door een moedwillige macht van buiten.’
Het tragische aspect in de humanistische levensvisie van Spigt zit dan, dramatisch gesteld, in:
‘Wij zijn mensen zonder hulp hier en nu, zonder verlossing in het verschiet, levend in een eindeloze, doodstille ruimte en alle misbaar brengen zij zelf te weeg. We staan er voor het karwei van het leven zèlf op te knappen.’
De levensovertuiging van het humanisme wordt volgens Spigt gekenmerkt door:
Zijn hele leven heeft Spigt gepubliceerd over mensen die hem inspireerden. Al op jonge leeftijd is hij de samensteller van een bundel gewijd aan de filosoof en vrijdenker Leo Polak. Hij schreef over de vrijdenker, socialist en opvoeder A.H. Gerhard en uniek zijn de prachtige portretten over markante vrijdenkers, gebundeld in Raddraaiers der redelijkheid.
Daarnaast was Spigt zeer betrokken bij Multatuli: hij was jarenlang bestuurslid en erelid van het Multatuli Genootschap en werkte tientallen jaren mee aan de Verzamelde Werken van Multatuli. En hij publiceerde in de bundel met de veelzeggende titel Keurig in de kontramine; over Multatuli (1975).
Zijn magnum epos is Het ontstaan van de autobiografie in Nederland uit 1985, opnieuw een blijk van zijn interesse in niet alleen de filosofie van mensen, maar ook in de mensen achter de filosofie. Of in zijn eigen woorden over de autobiografie:
‘De persoonlijke toon, het ervaren van de nabijheid van een mens die zich geeft en uitstort in zijn worsteling met levensfeiten en visies, met twijfel en wroeging, kan niet vervangen worden. Het is het eigen verhaal van een boeiend mens die zich confronteert met zichzelf. Dán is het onmogelijke vervuld’.
In 1981 beloonde het HV de verdiensten van Spigt met de toekenning van de J.P. van Praagprijs. De toekenning werd gemotiveerd met de woorden: ‘Er zijn weinig mensen te vinden die zo veelzijdig, origineel, kundig en overtuigd het werk van het Humanistisch Verbond bevorderd hebben’.
De Duitse filosoof Ludwig Feuerbach (1804-1872) is bekend geworden door zijn systematische religiekritiek. Het gaat hem om zelfbewustwording van de mens en daarom verzet hij zich tegen onderdanigheid aan kerk en koning, tegen religieuze vervreemding en conservatisme. In de plaats daarvan stelt hij een dialogische ethiek voor.
Feuerbach volgt colleges bij de idealistische filosoof Hegel. Met ‘idealisme‘ wordt bedoeld dat Hegel een abstracte, bovenindividuele Geest centraal stelt. Deze abstracte Geest stuwt de geschiedenis voort, achter de rug van de mens om. Ideeën zijn volgens Hegel bepalend voor de werkelijkheid, niet andersom. In zijn kritische artikel ‘Bijdrage tot de kritiek op Hegels filosofie’ (1839) heroverweegt Feuerbach Hegels ideeën grondig. De leerling wordt criticus. Bij Feuerbach slaat Hegels idealisme om in materialisme. Met ‘materialisme‘ wordt hier bedoeld dat Feuerbach het concrete leven van de mens, hier en nu, en zijn natuurlijke behoeften en emoties centraal stelt. Buiten de natuur en de mens bestaat niets.
Niet iedereen is enthousiast over Feuerbachs ideeën. Zijn vroege Gedachten over dood en onsterfelijkheid(1830) wordt verboden wegens verstoring van de religie. Hierdoor kan hij een academische carrière wel vergeten.
In Het wezen van het christendom (1841) probeert Feuerbach de kern van het religieuze denken en het verband met Hegels idealistische filosofie te begrijpen. De oplossing vindt hij in een verschuiving van theologie, de leer van God, naar antropologie, de leer van de mens. Dit nieuwe denken dat zich energiek van het filosofisch idealisme afkeert, wil de mensen wakker schudden om hun vervreemding (het projecteren van zichzelf in een God) te beëindigen.
Feuerbach stelt dat de bestaande religie weliswaar een fantasie is, maar geen willekeurige. Religie is de droom van de menselijke geest. Dromen zijn niet alleen bedrog, ze gaan vaak over belangrijke zaken. Onze fantasie is gebaseerd op reële wensen en behoeften. Zij is een projectie, een vervreemding van het eigen menselijke wezen. Religieuze vervreemding ontstaat uit een verkeerd begrip van het gevoel van liefde, of uit het streven naar oneindig geluk. Deze gevoelens en dat streven naar geluk waardeert Feuerbach op zich positief. Ze vormen een deel van het ware wezen van de mens. Daarom moeten de verkeerde, vervreemde bewustzijnsvormen worden opgeheven. Door kritische reflectie kan de werkelijke mens met zijn reële behoeften worden teruggevonden.
Feuerbach vervangt het religieuze principe van de afhankelijkheidsrelatie tussen ik en God door het principe van de gemeenschap van mens en medemens. De persoon leert in de dialoog tussen ‘ik en jij’ zijn eigen menselijke wezen kennen. De dialoog wordt bij Feuerbach een universeel principe. Door deze dialoog verandert de mens en ontwikkelt hij zich.
In Duitsland bestonden in 1841 verschillende discussieclubs en tijdschriften van kritisch liberale intellectuelen en studenten. De zogeheten links-Hegelianen wilden de maatschappij hervormen, en verzetten zich het dwingende gezag van koning en kerk. Ook de jonge Karl Marx en Friedrich Engels mengen zich in de discussies. Uit een brief van Marx uit 1844 aan Feuerbach blijkt diens invloed: ‘Uw werk is van meer betekenis dan de hele hedendaagse Duitse literatuur samen.’ Feuerbachs filosofie wordt dan ook gezien als een grondslag voor de emancipatiebeweging en het vroege socialisme.
Nederlandse vrijdenkers en humanisten kennen Feuerbachs visie ook. Zo schrijft Anton Constandse in 1925 voor De Dageraad zijn brochure Ludwig Feuerbach en zijn wijsbegeerte van het atheïsme (zie hiervoor Links). Ook in zijn Grondslagen van het atheïsme (1926) komt hij uitvoerig op Feuerbach terug.
Feuerbach stelt de mens centraal. Het is een ware paradigma-wisseling: eerst schiep God de mens, maar vanaf Feuerbach schept de mens God naar zijn beeld. Dat beeld is leerzaam, het vertelt van alles over onszelf. Feuerbach stelt: hoe leger het leven, des te rijker God. God wordt met almacht en andere onbeperkte positieve kenmerken gevuld. Het zijn de kenmerken van de mens zelf. Omdat de mens zelf beperkt is, worden nastrevenswaardige kenmerken vanuit een wensdenken onrealistisch uitvergroot. Het gaat hier ook over sociale kenmerken. De mens begeert dingen, hij streeft levensgeluk na en heeft daarvoor zijn medemens nodig. Tegelijkertijd ervaart hij die medemens als concurrent. God overstijgt die tegenspraak met zijn oneindige positief benoemde kenmerken, maar op een onrealistische manier.
Feuerbachs realisme erkent de menselijke eigenschappen en emoties. In zijn aanzet voor een nieuwe filosofie werkt hij de dialogische verhouding van ik en jij, ik en de ander, uit binnen de aardse werkelijkheid. Met deze laatste visie heeft Feuerbachs werk de latere joodse godsdienstfilosoof Martin Buber beïnvloed.
Feuerbachs stelling blijft ijzersterk. De mens als schepper van God, en de analyse daarvan, leiden tot een nieuw emancipatorisch zelfbewustzijn van de mens. Ook onhoudbare gedachten hebben een onderliggende waarheid, zoals het diepe streven naar geluk van de mens. Dit streven naar geluk bekijkt Feuerbach vanuit het perspectief van menselijke relaties. Voor grote sociale veranderingen is een ethiek nodig die zich op deze aardse relaties baseert. Feuerbach draagt nog altijd bij aan een grondslag daarvoor.
Feuerbach is een bruggenbouwer, die de vergroting van het kritische bewustzijn nastreeft. Aansprekend blijft dat Feuerbachs scherpe kritiek nooit denigrerend wordt. Zijn projectieleer wil diepere lagen blootleggen. Hij zegt méér dan dat angst en vervreemding bestaan en dat onze eigen verlangens projecten in God. Hij onderzoekt de aard, het ontstaan en de betekenis ervan, wat kan leiden tot een sterk emancipatorisch perspectief. De ondertoon: God = de mens. De boventoon: dat zegt heel wat over ons, en daar moeten we dus wat mee!