+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Centraal Europa, Humanisme in de Dubbelmonarchie rond het fin de siècle

Achteraf kan men misschien stellen dat het Europese humanisme zijn finest hour beleefde rond 1900. Dit Centraal Europees humanisme werd in hoge mate gekleurd door de seculiere joodse cultuur. Kenmerkend waren humanistische waarden, een kosmopolitische oriëntatie en een vertrouwen in een verlichte internationale gemeenschap. Er was sprake van een algemeen gedeeld optimisme en vooruitgangsgeloof: men dacht het hoogtepunt van de geschiedenis te beleven.

 

Afbeelding: Koffiehuis Spolarits in Budapest, 1910

 

Optimisme, hoop en vertrouwen

Deze tijd van optimisme en schijnbaar eindeloze vooruitgang is door niemand treffender opgeroepen dan door Stefan Zweig. Zo schrijft hij in zijn autobiografische Die Welt von Gestern, De wereld van gisteren (1940): ‘Nog nooit was Europa sterker, rijker en mooier geweest, en nog nooit had het vaster geloofd in een toekomst die nog beter zou zijn.’ Zelf was Zweig een exponent van het Centraal-Europese humanisme dat zijn gouden tijd beleefde in de steden van de Oostenrijk-Hongaarse Dubbelmonarchie tussen 1870 en 1914 – de stichting van de Dubbelmonarchie en het begin van de Eerste Wereldoorlog.

 

Wetenschap en technologie boden een toegenomen welvaart voor steeds meer Europeanen. Democratiseringsprocessen voorzagen stap voor stap grotere groepen van rechten en zeggenschap. Kunst en literatuur bloeiden in Europa’s grote cultuurtuin. Telkens werden weer de schitterendste vruchten voortgebracht: van de schilderijen van Edgar Degas, Vincent van Gogh, Egon Schiele en Oskar Kokoschka tot de romans van Stendhal, Gustave Flaubert, George Eliot, Lev Tolstoj en Fjodor Dostojevski.

 

Het optimisme werd weerspiegeld in vooruitgangsfilosofieën als die van John Stuart Mill, Auguste Comte en Georg Wilhelm Friedich Hegel (zie over Hegel ook Karl Poppers en Ludwich Feuerbachs – kritische – besprekingen). Zoals Voltaire had voorspeld dat politieke martelingen definitief tot het verleden behoorden, zo sprak nu Matthew Arnold zijn verwachting uit dat er nooit meer boeken verbrand zouden worden en verklaarde Hegel dat als de mens ooit nog zou vallen, dat tenminste omhoog zou zijn.

 

Een eindeloze lijst van beroemde namen is met het seculier joodse gekleurde humanisme verbonden: naast Stefan Zweig bijvoorbeeld ook de schrijvers Arthur Schnitzler en Karl Kraus en Joseph Rot; de componisten Gustav Mahler en Arnold Schönberg, en de filosofen Martin Buber en Ludwig Wittgenstein.

 

De Eerste Wereldoorlog

Maar de Eerste Wereldoorlog bracht een grondige verandering in het Europese zelfbeeld teweeg. Direct na de oorlog vroegen filosofen en schrijvers zich af hoe de barbarij plaats had kunnen vinden in het hart van de cultuur die zich beriep op haar hooggestemde humanistische idealen van redelijkheid, vrijheid en gelijkheid. De Amerikaanse Modernistische dichter Ezra Pound karakteriseerde in zijn gedicht Hugh Selwyn Mauberley (1920) het naoorlogse Europa als ‘an old bitch gone in the teeth‘. De Amerikaans-Britse dichter T.S. Eliot verwoordde zijn wanhoop over de westerse cultuur in het gedicht The Waste Land (1922), net als Thomas Mann in zijn monumentale roman Der Zauberberg (1924). 

 

Hoewel de Eerste Wereldoorlog zeker niet het einde van het humanisme als dominante denkstroming betekende, was de kiem van de twijfel gezaaid. Waren de ideeën van het humanisme en haar vooruitgangsgeloof eigenlijk wel juist? Was het humanisme niet te argeloos? Was de aanname dat kennis en cultuur samenhangen met moraliteit wel houdbaar? Deze twijfel en dit gevoel van vervreemding, dat werd verbeeld in het werk van uiteenlopende schrijvers als Franz Kafka, Hermann Broch, Hugo von Hofmannsthal en de psychoanalyticus Sigmund Freud, leidden het afscheid van de humanistische vooruitgangsdroom.

 

Eenzelfde twijfel over de houdbaarheid van het humanisme is te zien na de Holocaust.

Protagoras

 

De bronnen over het leven van Protagoras zijn ofwel enigszins bevooroordeeld (Plato) ofwel uit latere tijd en tamelijk oppervlakkig. Enkele feiten zijn veelzeggend. Zo werd hem door de Atheense generaal Perikles gevraagd of hij wilde meedoen aan de stichting van de Atheense kolonie Thurii in Zuid-Italië; later werd hij in Athene aangeklaagd wegens goddeloosheid (asébeia). Hij werd bij verstek ter dood veroordeeld en zijn boeken werden in het openbaar verbrand: al met al een belangrijke nuancering op de veelgeroemde openheid van het Atheense democratische systeem.

 

Prometheus maakt de mens in aanwezigheid van Athena, detail. In 1802 geschilderd door Jean-Simon Berthélemy, opnieuw door Jean-Baptste Mauzaisse in 1826. Te zien in het Louvre.

 

 

Sofisten

Protagoras is het best bekend in de geschiedenis van de filosofie als één van de vertegenwoordigers van de Sofisten. De Sofisten waren rondtrekkende professoren die overal in Griekenland – vaak tegen riante betaling – hun diensten aanboden en vooral jongeren onderwezen in allerlei disciplines. Hun meest in het oog springende vaardigheid lag op het terrein van retorica (welsprekendheid), een vaardigheid die hard nodig was in democratische stadstaten als Athene. Wie invloed wilde uitoefenen op het politieke besluitvormingsproces in de volksvergadering, moest zijn standpunten overtuigend kunnen formuleren.
   
Maar ook op andere gebieden waren de Sofisten actief, zoals de wiskunde, dialectiek, taalkunde, natuurwetenschappen en medicijnen. De Sofisten borduurden voort op ontwikkelingen die al eerder waren ingezet. Door handel en kolonisatie was de wereld groter geworden, in de literatuur was de aandacht voor het individu gegroeid en in de filosofie was al een scheiding aangebracht tussen het menselijk denken en objectieve kennis. De Sofisten meenden dat de mens zich kon ontplooien door het verwerven van kennis, een standpunt dat vooral in conservatieve en aristocratische kringen werd bestreden. Vanwege hun geloof in vooruitgang door ontwikkeling en onderwijs worden de Sofisten vaak bestempeld als vertegenwoordigers van een soort verlichtingsdenken in Griekenland (of misschien moet je zeggen: Athene).

 

De weinige werken van Protagoras

Van Protagoras boeken is vrijwel niets overgeleverd. De bekendste titels zijn Over de goden en De waarheid of weerleggingen. Van het eerste werk is één zin overgeleverd: 

‘Van de goden kan ik niet weten of ze bestaan en ook niet of ze niet bestaan en evenmin hoe ze er uitzien; want er zijn veel dingen die in de weg staan om dat te weten, namelijk de onduidelijkheid hierover en het feit dat een mensenleven zo kort is.’

 

Al is de context niet bekend, het lijkt wel duidelijk dat een dergelijke zin blijk geeft van een vorm van agnosticisme (de overtuiging dat men over god niets kan weten). Protagoras geeft aan dat het onderzoek naar dit vraagstuk onmogelijk gemaakt wordt door factoren die niet te beïnvloeden zijn. Hij was echter wel degelijk geïnteresseerd in de goden, hetgeen niet hoeft te verbazen in een maatschappij als Athene. Het verhaal dat hij werd aangeklaagd wegens goddeloosheid, wordt er alleen maar aannemelijker door.

 

Een belangrijker zin is afkomstig uit het tweede werk (De waarheid of weerleggingen), staat bekend onder naam homo mensura-stelling:

 

‘Van alle dingen is de mens de maat, van de dingen die zijn dat ze zijn en van de dingen die niet zijn, dat ze niet zijn’.

 

Plato, bij wie deze zin geciteerd wordt, gaat in op de betekenis ervan. Hij doet dat aan de hand van een voorbeeld over wind en kou: als er een wind waait, zal de één dat koud vinden, de ander niet. Maar betekent dit nu dat een ding tegelijk koud en niet koud kan zijn?  

 

Plato concludeert dat Protagoras zichzelf tegenspreekt, maar volgens Protagoras is dat toch niet het geval. Hij bedoelt dat iemand iets waarneemt en beoordeelt al naar gelang zijn situatie. Dit is een vorm van relativisme waarin duidelijk wordt dat een stand van zaken niet per se op een eenduidige manier beoordeeld kan worden. Wat voor de ene mens geldt in een bepaalde situatie, hoeft voor een ander niet zo te gelden.

Ook hier is het moeilijk te beoordelen wat Protagoras nu precies bedoelde: gaat het alleen maar over waarneembare feiten als kou, of gaat het ook over kwaliteiten als rechtvaardigheid? Is de mens algemeen bedoeld of individueel? En gaat de stelling alleen over kennis of ook over ethische kwesties?

 

In ieder geval wordt de stelling van Protagoras in de loop van de geschiedenis wel degelijk gezien als het begin van relativisme tegenover de theorieën die juist één waarheid poneren. Plato is daar natuurlijk dé exponent van: hij meent dat niet de mens, maar juist god de maat is van alle dingen en dat het onmogelijk is om de werkelijkheid te beschouwen als iets veranderlijks.

 

Een optimist

Een mooi stuk over de geschiedenis van de staatsvorming volgens Protagoras wordt verteld in de gelijknamige dialoog van Plato, die zeker sympathie had voor deze sofist.
De mythe gaat als volgt. Toen de goden de mens gevormd hadden uit water, aarde en vuur, droegen ze Prometheus en diens broer Epimetheus op om de mens van kwaliteiten te voorzien. De mens heeft immers bepaalde kwaliteiten nodig om in leven te kunnen blijven. Epimetheus (wiens naam ‘achterafdenker’ betekent) deelt echter alle goede eigenschappen uit aan de dieren, zodat de mens zonder zit. Prometheus (‘vooruitdenker’) steelt dan het vuur en wordt daarvoor gestraft.

 

De mensen zijn nu wel in staat in leven te blijven, maar missen de vaardigheid om sámen te leven. Dan stuurt Zeus Hermes naar de mensen en schenkt ze twee eigenschappen die ze nog misten: rechtvaardigheid en schaamtegevoel. Deze twee kwaliteiten stellen de mens in staat om samen te leven en zich verder te ontwikkelen.

 

Deze mythe geeft blijk van het typische optimisme dat zo kenmerkend is voor Protagoras: alle mensen bezitten eigenschappen die nodig zijn om in harmonie te leven en door onderwijs en vorming is het mogelijk deze eigenschappen te vervolmaken. Ook in andere opzichten legt de leer van Protagoras getuigenis af van een soort verlichtingsdenken: ruimdenkendheid en afkeer van religieuze orthodoxie. In dat opzicht hoort een figuur als Protagoras zeker thuis in de Humanistische Canon.