De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
Michelangelo’s De Creazione di Adamo (De schepping van Adam) werd in 1511 voltooid en is een centrale compositie op het plafond van de Sixtijnse Kapel. Zijn tijdgenoten zagen in dit schilderwerk al de verbeelding van de menselijke waardigheid zoals die door Pico della Mirandola werd beschreven.
Wat we voor ons zien is letterlijk de schepping van Adam. Maar figuurlijk zien we het eeuwige vloeien van het goddelijke in de mens en het eeuwige streven van de mens naar het goddelijke. Dit idee was het fundament van de humanistische herwaardering van mens en aarde die in de Renaissance plaatsvond. Zonder deze herwaardering had het moderne tijdperk niet zijn vleugels kunnen spreiden.
We kunnen dit werk van Michelangelo vergelijken met een ander schilderij, waarin ook de verhouding tussen het boven (het transcendente) en het beneden (het aardse) wordt uitgedrukt: Rafaël Sanzio met De School van Athene.
Als we de composities van Michelangelo en Rafaël naast elkaar plaatsen, lijken de vinger van Plato en de gestrekte arm van Aristoteles in De School van Athene, een verwijzing naar de vinger van God en de gestrekte arm van Adam in De Schepping van Adam. De vinger van Plato wijst in de hoogte. Wat we in de hoogte aantreffen is een vinger die naar mens en natuur verwijst. De gestrekte arm van Aristoteles verwijst naar het goddelijke op aarde.
Deze dialoog tussen Plato en Aristoteles lijkt bij Rafaël een eeuwig circuleren te representeren: van de hemel (het transcendente) in de wereld (het immanente) en van de wereld terug naar de hemel. Bij Michelangelo is de schepping van Adam – het Genesisverhaal – daarentegen een eenmalige gebeurtenis. Van een heen en weer circuleren van transcendentie en immanentie lijkt in eerste instantie geen sprake.
Maar deze interpretatie zou een onderschatting zijn van de invloed van het Neoplatoonse denken van de Renaissancehumanisten op het wereldbeeld van Michelangelo. Adam en de Schepper lijken op elkaar. Er is een compositiegelijkenis en die gelijkenis is te groot om hierin geen spiegeling te herkennen.
Via de gestrekte armen van de figuren vloeit het goddelijke in het menselijke en het menselijke in het goddelijke. Mens en aarde worden gevuld met een goddelijke vonk en de mens is in staat het goddelijke te benaderen. De eenmaligheid van deze scène wordt zo een oerscène die de relatie tussen mens en God verbeeldt. Het schilderwerk laat dus toch eerder een cirkel zien, dan een eenmalige schepping. Letterlijk gesproken, zien we de schepping van Adam, maar figuurlijk zien we hier het eeuwige vloeien van het goddelijke in de mens en het eeuwige streven van de mens naar God.
Dit idee was het fundament van de humanistische herwaardering van mens en aarde die in de Renaissance plaatsvond. De monumentaliteit van de atletische figuren van de compositie ondersteunt het idee dat hier geen eenmalige act wordt weergegeven, maar een steeds terugkerende beweging. De metafysische positie waarin de schepper zich bevindt, is weliswaar de hemel, maar die wordt niet verticaal voorgesteld. Hij bevindt zich op dezelfde horizontale lijn als de wereld van de mens.
Terwijl Rafaël twee lijnen nodig had, een verticale vertrekkend vanuit de vinger van Plato en een horizontale vetrekkend vanuit de arm van Aristoteles, trekt Michelangelo slechts één rechte lijn om zowel verticaliteit als horizontaliteit uit te beelden.
De vinger van Plato verwijst naar een onzichtbare wereld. Adam daarentegen verwijst met zijn gestrekte arm naar een transcendente wereld (God) die dichtbevolkt is. In plaats van de Cherubijnse en Serafijnse engelen die volgens het Bijbelse woord de hemelen bevolken, zien we hier mensen. Het zijn figuren die de transcendentie tot dat maken wat de wereld zal worden, namelijk het woonoord van een collectiviteit, van een gemeenschap. In deze spiegelt zich de toekomstige mensheid die op het moment van de schepping nog geen realiteit heeft.
De vrouwelijke figuur onder de arm van de schepper bijvoorbeeld, lijkt zowel een engel te zijn als de toekomstige Eva. Voordat de mensheid een actueel, aards bestaan kreeg, was ze al aanwezig in het bovennatuurlijke. En de mantel waarin de hemelse figuren gewikkeld zijn, lijkt sterk op de circulaire vorm van een baarmoeder. De horizontale lijn tussen Adam en God krijgt zo de vorm van een eeuwige wervelbeweging.
De dynamiek van deze wervelstorm is niet te vergelijken met de rust die het beeld van Adam uitstraalt. Niet dat Adam passief is, maar zijn activiteit wordt gekenmerkt door een traagheid die een moeilijkheid representeert. De moeilijkheid die de mensheid ondervindt om boven zichzelf uit te stijgen. Wanneer de goddelijke vonk eenmaal een kracht van de mensheid is geworden, is het streven naar transcendentie een niet makkelijk op gang te brengen beweging.
Loopt er in De school van Athene van Rafaël een directe lijn van de hand van Aristoteles naar de opgeheven vinger van Plato wat wijst op het in elkaar vloeien van het aardse in het bovenaardse zo zien we bij Michelangelo dit streven van het immanente naar het transcendente gepaard gaan met een moment van ‘moeite’. De mens zelf moet de juiste richting geven aan de goddelijke vonk die hem is gegeven. Dit is het sterke humanistische aspect van dit schilderwerk: de mens moet door toedoen van zijn eigen inspanning een weg vinden om zichzelf te overstijgen.
Leonardo da Vinci was een ware ‘homo universalis’. Naast schilder, tekenaar en beeldhouwer, was hij musicus, kaartenmaker, werktuigbouwkundige, ontwerper, architect en verdiepte hij zich in vakgebieden als de geologie, anatomie, astrologie en biologie. Eenvoudig is een leven met zoveel interesses niet. Net als de hedendaagse multitasker, had Da Vinci moeite met het afronden van opdrachten. Zelfs zonder nieuwe media, fragmenteerde zijn aandacht. Da Vinci leert ons dat dit geen probleem hoeft te zijn, als je maar goed blijft kijken.
Mens van Vitruvius, Leonardo da Vinci (circa 1490)
In 1452 wordt Leonardo net buiten Florence nabij Vinci (vandaar ‘da Vinci’) als onwettig kind geboren. Zijn vader was notaris en kon Leonardo een gedegen opvoeding geven, maar het notarisvak stond niet open voor bastaardkinderen. Al op jonge leeftijd – rond zijn 15e – stuurt zijn vader hem als leerling naar de werkplaats van kunstenaar Andrea del Verrocchio. Leonardo bleek uitzonderlijk talentvol. Hij bleef leerling tot 1477, waarna hij voor zichzelf begon.
In dienst bij de Hertog van Milan (Ludovico Sforza), breidde hij zijn werkgebied van de schilder- en beeldhouwkunst uit naar een diversiteit van andere activiteiten. Hij ontwierp wapens en toneeldecors, onderzocht kanalen, de natuur, geometrie en de sterrenhemel, verdiepte zich in mechanica en gaf advies op het gebied van architectuur. In opdracht van Sforza begon hij met het ontwerp van het grootste bronzen paard ter wereld. Hij was er zestien jaar mee bezig, maar het paard is – door politieke omstandigheden maar ook door Leonardo’s befaamde vermogen erg lang met een opdracht bezig te zijn – nooit afgerond.
In zijn werkplaats in Milan begon Leonardo met zijn anatomische onderzoeken. Deze volgens de kerk ziel-schendende activiteit, werd hem niet in dank afgenomen. Bovendien kon men lichamen destijds niet conserveren, dus moest Leonardo snel en vaak ’s nachts werken.
In 1500 vertrok hij naar Florence en werkte daar onder meer als militaire ingenieur. Na diverse opdrachten in Milan en Florence, vertrok hij in 1513 naar Rome. Hij bleef tot 1516, in dienst van Paus Leo X. In 1516 ging hij voor Koning Frans de Eerste in Frankrijk werken, waar hij ook stierf in 1519. Hij liet slechts zeventien schilderijen na.
Het Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci, op een muur in Santa Maria delle Grazie in Milaan.
Leonardo had een aantal bijzondere eigenschappen. Zo kon hij wreedheid jegens dieren niet verdragen en was hij vegetariër, een vreemd gebruik in het Italië van zijn tijd. Hij was linkshandig en schreef in spiegelschrift. Sommigen beweren dat deze manier van schrijven zijn creativiteit stimuleerde. Hij had afwijkende interesses. Anders dan concurrent Michelangelo, toonde hij weinig belangstelling voor de kerk en religie, en anders dan Dante had hij weinig op met de liefde. Slechts een ding interesseerde hem: de realiteit.
Het liefdesleven van Leonardo is overigens een hoofdstuk apart. Op zijn vierentwintigste wordt hij gearresteerd op beschuldiging van homoseksualiteit. Hij wordt vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs, maar zijn seksuele aard zou onderwerp van aandacht blijven, zowel in zijn eigen als in later tijden. De combinatie van mogelijke homoseksualiteit en vegetarisme, samen met het onvermogen werk af te ronden, vond Freud uitermate verdacht en hij schreef er een psychoanalytische biografie over: Eine Kindheitserinnerung des Leonardo da Vinci.
Leonardo was ervan overtuigd dat de gebruikelijke manier van kennisvergaring in de 15e eeuw, weinig echte kennis bood. Om de wereld te begrijpen, deed men in deze tijd van sterke geloofsijver een beroep op de bijbel en kerkelijke tradities. Gedurende de Renaissance kwam hier verandering in. Het ideaal van de teruggetrokken en contemplatieve monnik werd vervangen door het ideaal van de wereldse en actieve mens die het leven op aarde wilde begrijpen en praktisch verbeteren. Dit is terug te zien in de schilderkunst, die vaak nog religieus van aard is maar de aandacht sterker richt op de afgebeelde figuren zelf, in plaats van op hun religieuze betekenis.
Leonardo was het meest exemplarische voorbeeld van deze nieuwe, realistische en wereldse interesse. Hij wilde het object zelf leren kennen en begon – vooruitlopend op wetenschappelijke methoden – goed te observeren, te experimenteren en bovenal hele simpele vragen te stellen. Hoe vliegt een vogel? Hoe beweegt een hand? Waarom is de lucht blauw? Waarom liggen er resten van zeedieren op een berg?
De vraag stellen is één, hem beantwoorden is iets anders, helemaal als je traditionele kennis onbevredigend vindt. Het dwong Da Vinci tot nieuwe onderzoeksmethoden, vooral goed waarnemen. Om iets van vliegen te begrijpen, tekende hij heel precies alle bewegingen van de vogel na. En om waarheidsgetrouw te tekenen, wilde hij eerst zijn object begrijpen.
Leonardo onderzocht de spieren en botten van het menselijk lichaam, om het beter te kunnen afbeelden. Door systematisch, precies, herhalend en natuurgetrouw alles te tekenen en op te schrijven, probeerde hij de werkelijkheid niet door andermans, maar door eigen ogen te zien. Een belangrijk motto voor Leonardo is dan ook: Saper Vedere: ‘weet hoe te kijken’. Hij zag overal patronen en verbindingen (tussen een waterkolk en een bloem, tussen de bloedsomloop en rivieren), hij combineerde logisch denken met schoonheid, was gefascineerd door paradoxen en onduidelijkheid, hij toetste zijn kennis aan en in de praktijk en had leefregels om niet alleen zijn geest maar ook zijn lichaam gezond en krachtig te houden.
Leonardo wilde vooral alles zelf onderzoeken en ervaren. En de zintuigen – meer specifiek de ogen – vormen zijn belangrijkste bron. Hierin week hij af van andere humanisten, die niet de zintuigen maar de rede als bron van kennis zagen. In de traditie van het humanisme zie je beide methoden terugkomen, bijvoorbeeld in de ervaringsgerichte Hume, en in de op rede gerichte Kant.
Maar met aandachtig observeren kun je geen geld verdienen. Leonardo paste zijn vaardigheden dan ook toe op meer winstgevende gebieden, met name als ontwerper, architect en bedenker van wapens en ander oorlogsmateriaal.
Zijn tijdgenoten vonden niet al zijn ideeën uitvoerbaar, en sommigen waren ronduit vreemd, zoals de fiets en de hier links getoonde helikopter.
Naast vliegen, was water was een bijzondere interesse van Leonardo. In een tijdperk zonder elektriciteit was men aangewezen op de kracht van water als motor van beweging. Leonardo bedacht een kanon dat met behulp van stoom kon worden afgeschoten, machines aangestuurd door water en een machine die vochtigheid kon meten. Hij bedacht een kanalenplan voor Milaan, schoenen waarmee je op water kon lopen, een vest dat je drijvende hield en een onzinkbaar schip. Toegegeven, ook een arsenaal aan oorlogstuig, zoals bommen, tanks en geweren horen in het rijtje thuis, erg in trek in het altijd in oorlog verkerende Renaissance Italië.
Leonardo was in bepaalde opzichten een heel praktisch man. Hij bestudeerde de werking van stoom, de vleugels van een vogel, de spieren en botten van de menselijke voet, om een praktische taak beter uit te kunnen voeren. Maar hij was ook een theoretisch man. In plaats van de concrete vraag te beantwoorden, werd hij gegrepen door het object en begon een veel uitgebreidere studie dan nodig was voor het oorspronkelijke doel. Hij was bovendien een perfectionist en werkte traag. Efficiëntie was kortom niet zijn sterkste eigenschap.
En orde was ook niet zijn sterkste eigenschap. Voor degenen die moeite hebben met ordenen, zijn de notitieboekjes van Da Vinci een grote troost. De notities die Leonardo zijn leven lang maakte, zijn wonderlijke meesterwerken van beeld en tekst. Er zijn rond de 7000 pagina’s bewaard gebleven, een klein deel van wat hij werkelijk produceerde, naar schatting meer dan 20.000.
Wat de aantekeningen niet hebben is een systeem. Leonardo noteerde alles door elkaar: een idee, uitleg bij een tekening, afspraken, plannen, zijn avondmaal, huishoudelijke zaken en financiële uitgaven. Inhoudelijke staan de thema’s in willekeurige volgorde. Hij kon een pagina beginnen met een aantekening over de principes van astronomie of de beweging van de aarde, om verder te gaan met de wetten van het geluid en te eindigen bij suggesties over kleurgebruik. Hij schreef over de relatie tussen kunst en poëzie, om direct over te stappen naar een tekening van de ingewanden.
Voor degenen die hun communicatiestrategie en public relations niet op orde krijgen: Da Vinci had veel ideeën over concrete publicaties – hij vermeldt twintig geplande boeken – maar hij publiceerde vrijwel niets. Over zijn plannen schreef hij:
“Dit wordt een collectie zonder orde, bestaande uit verschillende pagina’s die ik hoop later op volgorde te zetten, op de juiste plek, volgens het onderwerp dat ze behandelen”. (M.C. Hall, Leonardo da Vinci, 2007)
Hij deed het niet.
Leonardo liet geen beeldhouwwerken na, maar wel zo’n 17 schilderijen, waaronder De Dame met de hermelijn hiernaast afgebeeld. Maar ook een nogal klein schilderij, donker van kleur en op onderdelen – waaronder een wijsvinger – niet afgerond. We zien – naast een scheur in het hout – een landschap, half realistisch en half verzonnen, aan de linkerkant vreemd genoeg een stuk lager dan rechts. Een licht gesluierde, verder onbekende vrouw heeft haar rechterhand op haar linker pols gelegd en zit in een stoel. Haar benen zien we niet. Over het schilderij hangt een merkwaardige waas, iets rokerigs. Dat was Leonardo’s nieuwe techniek van over elkaar geschilderde transparante kleuren. Veel realistischer en echter dan harde lijnen, meende hij. En het landschap vervaagt in de verte. Ook iets nieuws. De meeste schilders maakten ver gelegen objecten gewoon kleiner maar Leonardo had goed gekeken en gezien dat objecten ook vaag worden. Nog iets nieuws: de persoon op het schilderij kijkt ons aan. Ze zit naar ons toe gedraaid en haar ogen staren niet zoals gebruikelijk ergens links of rechts uit het schilderij, maar in onze ogen. Ze lacht. De Mona Lisa is het bekendste schilderij ter wereld.
Mona Lisa, detail
Leonardo da Vinci is een icoon geworden, en dat is eigenlijk jammer. Hij is zo bekend dat het moeilijk is om hem nog als gewoon persoon te zien. De man die beweerde dat je geen dogmatische tradities maar je eigen ervaring moet volgen, is zelf een dogmatische traditie geworden. En de man die altijd aandacht voor specifieke details had, valt nu in de algemene categorie ‘bekend en belangrijk’.
Misschien moeten we vooral iets leren van Da Vinci. Nieuwsgierigheid, aandacht, een oog voor onverwachte verbanden, creativiteit, geduld, brede belangstelling, goed kijken, experimenteren en vooral vertrouwen in je eigen vermogens tot onderzoek. Dat zelfs een homo universalis die streefde naar perfectie, verre van perfect is, kan ons realistisch houden. Maar dan wel realistisch á la da Vinci, door wiens ogen de concrete wereld een wonder wordt.
Montaigne was net als Erasmus en Coornhert een vooraanstaand Noord-Europees Renaissancefilosoof. Hij wordt de eerste moderne filosoof genoemd vanwege zijn originele visie op de vorming van een vitale persoonlijkheid.
Michel de Montaigne (1533 – 1592) werd in 1533 geboren als Michel Eyquem, op het kasteel van Montaigne, ten oosten van Bordeaux. Hij studeerde rechten en was van 1557 tot 1570 magistraat bij het gerechtshof van Bordeaux. Daar raakte hij bevriend met Etienne de La Boétie, eveneens rechter, die hem wegwijs maakte in het humanisme van de Renaissance en de moraal van zijn tijd. Voor Montaigne vormde deze intense vriendschap de belangrijkste ervaring van zijn leven. De dood van La Boétie was het centrale motief voor het schrijven van zijn Essays.
Nadat hij in 1570 was gestopt met werken, keerde Montaigne het openbare leven de rug toe. Hij beschouwde zijn burgerplicht als vervuld en trok zich terug in de toren van zijn kasteel. Waarschijnlijk was Montaignes retraite vooral een soort seculiere bekering. Hij keerde zich niet af van de wereld tot God, maar van het publieke leven naar zichzelf. Het ontwikkelen van een rijk innerlijk was voor hem belangrijker dan een publiek ambt.
Na het verschijnen van de eerste twee delen van zijn Essays in 1580, ging Montaigne op reis naar badplaatsen in Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Italië. Tijdens zijn reis hield hij een dagboek bij, waaruit blijkt dat hij graag het gesprek aanging met de lokale bevolking en hun gebruiken navolgde. Montaigne ontwikkelde een brede interesse voor andere culturen. Daardoor werd hij zich bewust van het etnocentrisme van zijn tijdgenoten.
Net als de andere Renaissancehumanisten Coornhert, Erasmus, Pico en Petrarca was ook Montaigne een overtuigde christen. Het Renaissance-humanisme legde echter niet langer de nadruk op de zondigheid van de mens maar op zijn goddelijke natuur. Doel was de eigen aard van de mens te doordenken en de morele opvoeding ter hand te nemen. Montaigne was behoorlijk sceptisch over de zo alom geprezen redelijkheid van de mens. Toch geloofde hij in de mogelijkheid om het menselijk leven te verbeteren. Daarin was hij sterk beïnvloed door de moraalfilosofen uit de Klassieke Oudheid. Van de stoïcijnen leert hij standvastigheid, van de sceptici bescheidenheid, en van de epicuristen het genieten.
Lange tijd zag Montaigne heil in de ethiek van de stoïcijnen. Je voegen naar het lot en controle houden over waar je in het leven wel en niet over gaat. Gaandeweg ervaart hij het stoïcijnse ideaal van de standvastige man, ‘een onbeweeglijk en onbewogen Kolos’, als onnatuurlijk en onmenselijk. Het gevaar van een te ver doorgevoerd scepticisme is dat men vergeet te leven, en Montaigne wilde juist heel graag leven. In zijn Essays zien we dan ook een sterke verschuiving naar een gematigde scepsis en uiteindelijk naar een hedonistisch vitalisme. Nietzsche zal hem later prijzen vanwege zijn opgewekte scepsis.
De Essays is een lijvig werk: het boek beslaat in de Nederlandse uitgaven ruim 1500 pagina’s, verdeeld over iets meer dan honderd essays. De verzameling Essays als geheel kan gezien worden als Montaignes proeve om zichzelf te verhelderen.
Deze proef is geen filosofisch traktaat maar eerder een gesprek met de lezer, op het grensvlak van literatuur en filosofie. In de visie van de Canadese filosoof Charles Taylor staat Montaigne model voor een belangrijke ontwikkelingslijn van ons moderne zelf: de tendens om tot jezelf in te keren met als doel te ontdekken wie je eigenlijk bent. Daarmee ligt het werk van Montaigne ten grondslag aan een heel nieuwe en specifiek moderne visie op wat het betekent een subject of zelf te zijn. De mens bezit geen stabiele, universele menselijke aard maar een voortdurend in verandering zijnde, vergankelijke en begrensde identiteit, die via zelfreflectie ontdekt en verder ontwikkeld moet worden.
Doel van de zelfinkeer is meer praktische wijsheid, met het oog op een vitale levensvorm. We moeten op zoek gaan naar onze altijd tijdelijke, eigen vorm en daarmee vrede vinden. Montaignes opvatting van het goede leven houdt in dat we de juiste gewoontes ontwikkelen en leren leven in overeenstemming met onze steeds veranderende natuur. We mogen ons niet verliezen in hoogdravende leefregels noch in intellectuele abstracties. Het gaat erom onze grenzen en eindigheid te aanvaarden. Dan kunnen wij het best leven in het hier en nu.
Montaigne had de balken van zijn bibliotheek volgeschreven met Latijnse en Griekse spreuken. Op de foto een deel van Terentius’ ‘Homo sum, humani a me nihil alienum puto’: ‘Ik ben een mens en niets menselijks acht ik mij vreemd’.
Tot Montaignes hedendaagse bewonderaars behoort de Britse filosoof Stephen Toulmin, die in zijn boek Kosmopolis (1990) Montaigne als de eerste echt moderne denker herwaardeert. Volgens Toulmin is het onjuist om de moderniteit bij Descartes te laten beginnen met diens theoretische ideaal van universele, zekere kennis en rationele vooruitgang. Tegenover de strengheid en stabiliteit van een theoretisch model zocht Montaigne flexibiliteit en praxis, zowel in het domein van zijn eigen leven als in de uiteenlopende domeinen van de politiek, maatschappij, economie, literatuur en kunst. Uit Montaignes opvatting van mens-zijn vloeit een kosmopolitische diepgang en tolerantie voort die hem voor onze laatmoderne tijd tot een hoogst relevant denker maakt.
De school van Athene is een van de bekendste schilderij uit de Renaissance. Dit fresco van Raffaello Sanzio (1483-1520) – ook wel ‘Rafael’ – hangt in het Vaticaan. Belangrijk zijn de wijzende vingers van de twee centrale figuren in het centrum van het schilderij: Plato en Aristoteles. De een wijst naar de hemel boven, de ander naar de aarde beneden.
In het schilderij beelden Plato en Aristoteles de relatie tussen mens, hemel en aarde uit. Plato (links) en Aristoteles (rechts) zijn duidelijk herkenbaar dankzij de titels van de schriften die zij onder de arm dragen (respectievelijk de Timaeus en de Ethica Nicomachea). Ze hebben een centrale rol in het schilderij. De compositie toont harmonie, maar ook een tweedeling. Enerzijds tussen links en rechts, want alle figuren staan aan de ene of aan de andere kant van het centrale duo. Anderzijds tussen het horizontale en het verticale vlak. Plato heft zijn vinger op en Aristoteles strekt zijn arm naar voren. Verticaliteit en horizontaliteit zijn de dimensies die het geheel scheiden.
De scheiding drukt echter ook harmonie uit. Dit komt tot uitdrukking in de driehoek die wordt gevormd tussen de armen en handen van Plato en Aristoteles. Van de rechterhand van Aristoteles naar de elleboog van Plato lijkt een horizontale lijn te lopen die door de naar boven gerichte arm van Plato een verticale draai krijgt. Vanaf Plato’s vinger loopt weer een diagonale lijn naar de hand van Aristoteles. Hier wordt verwezen naar de stelling van Pythagoras.
Het humanisme van de Renaissance is overal aanwezig. De rationaliteit toont zich in dit fresco niet in eerste instantie in de regelmaat en harmonie van de geometrie, maar in de dialoog, vooral die tussen Plato en Aristoteles. Denken is volgens Rafael in de eerste plaats dialoog. Dankzij de dialoog komt er beweging in de armen en lijkt ook de ontwikkeling van de geest, van hemel naar aarde en van aarde naar hemel, in gang te worden gezet. Aristoteles hand wijst direct in de ogen van de kijker en vormt het middelpunt van de compositie. De hemel waar Plato naar wijst, slechts gedeeltelijk zichtbaar achter en boven het paleis, wijst heeft echter eveneens een centrale positie.
Hier zien we dat voor het humanisme van de Renaissance het verschil tussen transcendentie – lees: hemel – en immanentie – lees: aarde en mens – is opgeheven. Beiden lijken in elkaar over te vloeien. Maar de hiërarchie tussen beiden wordt niet aangetast. De hemel is immers boven en helder, en beneden zijn de vloer en de trappen der wijsheid. En de geometrische rationaliteit die in de arm posities van Plato en Aristoteles tot uitdrukking komt, wordt uiteindelijk overdekt door drie gewelven of drie bogen die de hemelse drie-eenheid symboliseren.
De gestrekte arm van Aristoteles verbindt, dankzij de genoemde driehoek, het hogere, oftewel het goddelijke, met de mens: de kijker naar wie hij wijst. De opgeheven vinger van Plato wijst op het hogere doel van de beweging van lijnen. Dit eindpunt, dat in het schilderij niet zichtbaar is, is God. Zo wordt het hemelse met het aardse, mens met God verbonden en andersom.
De kijker staat voor de opkomende moderne mens die in zichzelf en in de wereld het goddelijke aantreft. Daarin is zijn waardigheid, dignitas, gelegen. We zien hier in beeldende vorm hetzelfde motief als in Pico della Mirandola’s Oratie over de menselijke waardigheid (1486). Deze waardigheid heeft te maken met de dialogische rede, die hem in staat stelt de eeuwige harmonie en zijn belangstelling voor het hogere tot uitdrukking te brengen. Dit dialogische element brengt leven in het schilderwerk van Rafael dat anders niets anders zou zijn dan een levenloze architectonische constructie.
Maar de vingers van Plato en Aristoteles verwijzen ook naar de vingers van een ander fresco: het fresco van Michelangelo waarin God en Adam naar elkaar wijzen als symbool van de schepping, De schepping van Adam (1511). In de compositie van Rafael eindigen de lijnen nooit en is ieder einde een begin en ieder begin een einde. In deze beweging is de mens de onzichtbare kijker. De blik van de mens wordt gericht op een hoogtepunt van menselijk denken: de filosofische dialoog tussen Plato en Aristoteles. Het humanisme weet sinds de Renaissance dat het alleen via rede en dialoog inzicht kan krijgen in de verhouding tussen verticaliteit en horizontaliteit, tussen hemel en aarde. Het menselijk denken staat geheel in het teken van de filosofie, van de autonome zoektocht van het individu: religieuze openbaring komt er in dit schilderwerk van Rafael niet aan te pas.
Giovanni Pico della Mirandola (1463 – 1494) is de auteur van één van de belangrijke traktaten uit de Renaissance: Oratio de Hominis Dignitate ofwel: Oratie over de menselijke waardigheid. Vanuit een diepgelovig perspectief, introduceert hij de mens als een zich vrij vormend wezen. Zijn Oratie wordt als één van de belangrijkste fundamenten van het humanisme beschouwd.
Pico wordt geboren in een adellijke familie in het Italiaanse stadje Mirandola. Al op jonge leeftijd – 14 jaar – gaat hij kerkelijk recht studeren. Omdat dit hem niet bevredigt, breidt hij zijn studies uit met theologie en filosofie. Ook leert hij Grieks, Latijn, Hebreews, Arabisch en Syrisch. Hij studeert aan meerdere universiteiten in Italie en Frankrijk. Zijn doel is het verenigen van alle dan beschikbare kennis in één grote waarheid. Hoewel Pico vanaf de 19e eeuw bekendheid geniet als humanist en bepleiter van de menselijke vrijheid, is het goed om te beseffen dat Pico vooral een mystiek denker was. Het uiteindelijk doel van de mens is de eenheid met God.
The Childhood of Pico della Mirandola door Paul Delaroche in Musee des Beaux-Arts (Nantes, France)(1842)
Pico is een leerling van een andere grote Renaissance-denker: Marsilio Ficino. Ficino had de werken van Plato in het Latijn vertaald en wilde een diep religieus besef met het Platonisme verenigen (Neoplatonisme). Voor Neoplatonisten kan het goddelijke ook hier op aarde en vooral in de menselijke ziel gevonden worden. Neoplatonisten gaan ervan uit dat God zijn uitstraling op de wereld heeft. Pico vertolkt dit inzicht door vooral de uitstraling op de mens te benadrukken. Neoplatonisten hebben in de beginfase van de humanistische filosofie van de Renaissance grote invloed uitgeoefend op latere denkers.
Pico is pas 24 jaar als hij op basis van zijn studies 900 thesen schrijft; de Conclusiones. Het is een combinatie van klassieke, christelijke, joodse en islamitische bronnen, inclusief mystieke en kabbalistische wijsheden. In Rome wil hij een grote conferentie organiseren en zijn thesen met de christelijke geleerden van zijn tijd bespreken. Op weg naar Rome lijkt het hem verstandig om zijn Conclusiones vooraf te laten gaan door een korte rede, de nu zo beroemde Oratio. Maar intussen zijn zijn thesen al in druk en verspreiden zich in Rome, waar ze door Paus Innocentius VIII als ketters worden beschouwd. Pico schrijft nog een Apologie, maar het mag niet baten. Het grote publieke debat waar hij op hoopte gaat niet door, zijn geschriften worden door de Paus verboden en hij wordt korte tijd gevangen gezet.
In de Oratio geeft Pico weer dat God een dilemma had. Hij had de hele wereld geschapen en alle wezens een eigen plek gegeven. God wilde nog een wezen creëren dat al het schoons kon aanschouwen maar er was geen ruimte meer.
“Want alle plaatsen waren vol, ze waren alle uitgedeeld aan de hoogste, de middelste en de laagste rangen.”
“Het bovenhemelse gebied had hij met Geesten (of Ideeën) getooid; met eeuwige zielen de etherische sferen verlevendigd; de delen der benedenwereld vol uitwerpselen, droesem en bezinksel had hij met een menigte dieren van allerlei soort bevolkt. Toen de Schepper dit alles echter voltooid had, wenste Hij dat er iemand was die de structuur van zo’n geweldig werk kon overwegen, de schoonheid ervan kon beminnen en de grootheid bewonderen.”
“En tenslotte besloot de algoede Schepper dat degeen aan wie Hij niets aparts, niets eigens geven kon, beschikken zou over het totaal van wat afzonderlijk aan ieder schepsel was geschonken.”
Dat werd de mens. God geeft Adam dan ook de vrijheid om zichzelf te bepalen:
“Wij hebben u, o Adam, geen bepaalde woonplaats, geen eigen aangezicht, geen enkele speciale taak gegeven, opdat u die woonplaats, dat aangezicht en die taak die u verkiest, verwerven en bezitten zult naar uw eigen wil en wens. Voor alle andere wezens is de natuur vastomlijnd en binnen de door ons voorgeschreven wetten beperkt. U zult die voor uzelf bepalen, door geen grenzen belemmerd, naar eigen vrije wil, waaraan ik u heb toevertrouwd.”
Pico meent dat deze vrijheid gebruikt moet worden om het hoogste te bereiken.
“Laat in ons hart een heilige eerzucht dringen, zodat we, niet met het middelmatige tevreden, naar het hoogste haken en er met alle kracht naar streven dat te bereiken; want dat kunnen we, wanneer we willen […] Dan zal Dionysos in zijn mysteriën […] ons, terwijl we filosoferen het onzichtbare van God tonen en ons dronken maken met de overvloedige rijkdom van Zijn woning.”
Zeer belangrijk is dat met de ‘sacralisering (heilig maken) van de persoon’ ook de menselijke cultuur in het licht van een goddelijke betekenis komt te staan. De producten van het menselijke handelen – vooral producten die de geest en vrijheid van de mens tot uitdrukking brengen – worden in deze beweging meegenomen. Zo komt het dat bij Pico filosofische en theologische reflecties de hoogste uitdrukking van menselijke waardigheid zijn. Vandaar ook de bestudering van de culturele verscheidenheid die de mens heeft geproduceerd. Pico della Mirandola kan worden gezien als één van de grondleggers van de menswetenschappen. Een paar eeuwen later zal Giambattista Vico in zijn Scienza Nuova de menswetenschappen een systematische vorm geven, maar bij Pico wordt een eerste stap gezet.
De bewondering van Pico voor de menselijke cultuur is van enorme betekenis voor de openheid van het humanistische denken van de Renaissance ten aanzien van vreemde culturen. De mens is volgens Pico niet gedetermineerd en het product van zijn denken is een bewijs voor zijn vrijheid. Maar achter de uitingen van die vrijheid gaat een eeuwige waarheid schuil. Het idee van tolerantie en ruimdenkendheid dat we later bij Erasmus geformuleerd vinden, is hier op terug te voeren.
Het leven van Pico is een voorbeeld van deze intellectuele openheid en interesse in culturele schatten. In de talloze werken die hij bestudeerde zocht Pico een verborgen waarheid, een glimp van een vergeten wijsheid, die eens de hele mensheid zou hebben toebehoord. De dialoog met vreemde tradities is de belangrijkste manier waarop de mens zijn eigen waardigheid en de waardigheid van anderen tot uitdrukking kan brengen.
Deze openheid voor de wijsheid die de culturele uitingen van vergane volken herbergen, belette Pico niet zijn hele leven in het teken te zetten van het christendom. Hij was ervan overtuigd dat alle wijsheden uit vreemde culturen uiteindelijk licht brachten op het christendom en de waarheid ervan ondersteunde. Waarschijnlijk is zijn vroege dood (31 jaar) het gevolg van zijn politieke steun aan de theocratische denkbeelden van Girolamo Savanarola. Hij stierf aan een hoge koorts die wellicht het gevolg was van een vergiftiging. Zijn denken brengt de grondstructuur tot uitdrukking van het confessioneel humanisme. Hier staan de mens en de producten van zijn vrijheid centraal. Maar juist in die waardigheid, vrijheid en openheid, herkent de confessionele humanist het sacrale aspect van de persoon.
Francesco Petrarca wordt vaak de vader van het humanisme genoemd. Hij is een van de eerste, zo niet dé eerste, Renaissancehumanist. Petrarca wil terugkeren naar de schoonheid en lichtheid van de Grieks-Romeinse cultuur. De ons zo bekende uitdrukking ‘donkere Middeleeuwen’ is van hem afkomstig. Hij schrijft over de liefde, de natuur en het lichaam, over persoonlijke ervaring, emoties en zelfovertreffing.
Laura e Petrarca, miniatuur uit Canzonieri (14e á 15e eeuw)
Francesco Petrarca wordt geboren in Carpentras in Zuid- Frankrijk als zoon van een topambtenaar van de paus in Avignon. Er zijn in die tijd twee, soms drie pauzen tegelijk. Hij wordt opgeleid tot jurist maar is veel meer geïnteresseerd in literatuur. Al jong boeien hem de geschriften uit de klassieke Oudheid: Livius, Horatius,Lucretius, Augustinus, Plato, Homerus en bovenal Cicero die de ethiek terugbracht in het openbare leven. Elke senator of consul die met steekpenningen aan de macht was gekomen, werd door Cicero genadeloos neergesabeld.
Ook andere uitspraken van Cicero smaken Petrarca als honing in de mond.
‘Laat de wapens wijken voor de toga, de lauwerkrans voor de lof’ (De officiis I, 22.77). Of: ‘De zenuw van de oorlog, geld’ (Philippica 5.2.5). En het voor humanisten zo bekende: ‘Onze gedachten zijn vrij’ (Pro Milone, 29.79).
Hij reist bijna continu – in Italië, zijn lievelingsland, Frankrijk, Duitsland en verder – op zoek naar handschriften van de schrijvers uit de Oudheid die via Arabische filosofen in Westerse kloosters terecht gekomen zijn. In Verona ontdekt hij in 1345 de Epistolae familiares (brieven aan familieleden) van Cicero. Voor Petrarca een geweldige vondst. Net als Cicero heeft Petrarca vooral interesse in de vórm van schrijven. Shakespeare zal zich door Petrarca’s poëzie laten beïnvloeden.
Voor Petrarca staat individualiteit voorop, gevolgd door klassieke vormgeving. Poëzie schrijft Petrarca doorgaans in het Italiaans, proza in het Latijn vanwege het ordenende karakter van die taal. Burckhardt schrijft in zijn grote Renaissance-studie de ontwikkeling van de persoonlijkheid van Petrarca toe aan diens ballingschap uit Florence.
‘Vooral echter de ballingschap pleegt de mens óf ten gronde te richten óf tot de hoogste ontwikkeling te brengen.’
Bij Petrarca gebeurt dat laatste. Burckhardt roemt Petrarca’s kosmopolitische instelling en vergelijkt hem met Dante (‘Heel de wereld is mijn vaderland’, schreef Dante in De vulgari eloquio, I.6). Tegelijk houdt Petrarca zielsveel van Italië.Voor tijdgenoten is Petrarca de belichaming van de Oudheid. In 1341 wordt hij in Rome gelauwerd met de dichterskroon.
‘De lauwerkrans bracht me geen groter geleerdheid of méér literaire kracht..maar vernietigde mijn rust door de eindeloze afgunst die hij opwekte’, aldus Petrarca in een brief aan zijn vriend Boccaccio. Petrarca is een christelijk mens. De Oudheid en het christendom vormden voor hem geen tegenstelling. Dat blijkt uit de briefwisseling tussen hem en zijn jongere broer, Gherardo, een karthuizer monnik. Deze heeft gekozen voor het vita contemplativa – een leven in afzondering, los van de wereld. Francesco vindt zo’n leven absoluut niet verwerpelijk maar kiest zelf voor de vita activa, het maatschappelijke en politieke leven waarin poëzie en een actieve, betrokken houding samengaan. Zijn leven is een combinatie van engagement en reflectie .
Petrarcas belangrijkste werken zijn Africa (poëzie), De viris illustribus (biografieën over illustere mannen), Secretum / de contemptu mundi (geheim / over de wereldverachting, een gesprek met Augustinus over manieren van leven), De vita solitaria (het leven in eenzaamheid) maar vooral zijn grote dichtwerk de Canzonieri (Liedboek). Zijn muze in de Canzonieri is Laura die in werkelijkheid bestaan heeft: Laura de Noves. Hij bezingt haar schoonheid in een schitterend Italiaans en Frans landschap. Haar dood is voor hem een poëtische ramp.
Petrarca is later vooral beroemd geworden door zijn beklimming van de Mont Ventoux in Zuid-Frankrijk in 1336. Onmiddellijk na de beklimming schreef hij een verslag van de tocht. De berg is 1912 meter hoog. Tot die tijd was men bang om naar de top te gaan. Zo’n gevaarlijke klim is niet nodig en het is bovendien God tarten; op de top springt misschien de duivel rond. Voor de Middeleeuwer was de natuur vooral nuttig. De pure bewondering voor het landschappelijk schoon zoals Petrarca dat omschrijft was relatief nieuw.
Petrarca en zijn broer Gherardo besluiten om de tocht naar te top te ondernemen. Uit nieuwsgierigheid en uit verlangen naar avontuur met als beloning: een panoramische blik over een magnifiek landschap. Hij noteert gedachten over de moeilijke weg naar boven (de zaligheid) en de makkelijke weg naar beneden (de verdoemenis). Ze komen op de top, de hoogste van alle; ‘ (…) naar waarheid de vader van alle omliggende bergen; op zijn kruin is een kleine vlakte en daar zijn wij eindelijk vermoeid aangekomen en hebben ons neergezet. Ik zie om: de wolken lagen onder mijn voeten en thans kwamen mij Athos en Olympus minder ongelooflijk voor (…)’, aldus Petrarca in zijn verslag.
Hij geniet van het schitterende uitzicht en slaat dan het boek met de Bekentenissen van Augustinus open, precies op de bladzijde waar Augustinus schrijft dat ‘de menschen heengaan om de hoogten der bergen te bewonderen’ (10e boek). Petrarca slaat dan zijn blik naar binnen en bewondert de ‘adel en de aangeboren heerlijkheid van de ziel’. Want het gaat uiteindelijk niet om het magnifieke landschap, niet om de dankbaarheid tegenover de Schepper maar om de hoogte en diepte van de menselijke ziel, de menselijke persoonlijkheid. De terugtocht tot diep in de nacht viel mee door het heldere maanlicht.
De verhouding tussen humanisme en islam staat in het maatschappelijk debat weer volop in de belangstelling. De negatief-kritische stem is daarin dominant. De meeste opiniemakers en politici beschouwen de islam als een anti-humanistische religie. De islam zou namelijk lijnrecht staan tegenover humanistische waarden als rechtvaardigheid, democratie, gender en lhbti gelijkheid, autonomie en vrijheid van meningsuiting. De groei van het populisme in diverse westerse landen en de recente terroristische aanslagen in Europa hebben de verhoudingen tussen moslims en niet-moslims in het westen verslechterd. In de ogen van veel westerse burgers is de islam een gewelddadige religie die de vrijheid van moslims en anderen ontneemt. Maar klopt dat beeld wel? Is de islam anti-humanistisch en gewelddadig, en is er per definitie geen dialoog mogelijk tussen islam en humanisme? Deze vraag wordt beantwoord of en hoe dit wel mogelijk zou zijn, maar eerst wordt er dieper ingegaan op het negatieve islambeeld dat heerst in het Westen. In het bijbehorende lemma wordt het werk van drie moslimfilosofen uit de renaissance behandeld waaruit blijkt dat er wel degelijk humanistische aspecten in het islamitisch denken zitten. Kijk hiervoor rechts onder ‘Werken’ of klik op de link in de tekst.
De actuele beeldvorming over de islam is zeer negatief. De islam staat te boek als een agressieve en bedreigende religie. De Koran zou het boek zijn dat moslims aanzet tot haat jegens ‘de ongelovigen’. Maar hoe komt de beeldvorming over islam in het westen zo negatief? Allereerst kan gezocht worden in onze geschiedenis. Al sinds de middeleeuwen werd de islam in het toen christelijke westen beschreven als een gewelddadige religie. Ook werd de islam gekoppeld aan een bepaalde seksuele moraal. Toen werd de profeet van de islam verweten juist een te losse seksuele moraal te bezitten. Poorthuis en Salemink stellen in hun onderzoek naar beeldvorming van de islam dat dit ‘de eerste laag (is) van beelden die vanuit de middeleeuwen ons collectief geheugen vormt.’ De poging van de Turken om in 1683 Wenen in te nemen en de oorlog van het christelijke Europa tegen islamitische Turken die hierop volgde, hebben ook bijgedragen aan het heersend vijandsbeeld jegens de islam in het westen.
Ten tweede hebben de recente terroristische aanslagen in diverse westerse hoofdsteden het heersend beeld over de islam sterk beïnvloed. Deze terreuraanslagen waren vaak religieus gemotiveerd en hebben onder burgers het gevoel van angst voor de hele islam opgeroepen. In januari 2016 bleek uit een peiling dat driekwart van de Belgische bevolking vreesde voor een aanslag na de terreuraanslag in Brussel. Dit sterk affectieve component van angst weerspiegelt de onzekerheid die de burgers voelen met betrekking tot onbekende en oncontroleerbare risico’s van terreur in onze risicosamenleving.
Ten derde speelt de media in de negatieve beeldvorming een belangrijke rol. Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat berichtgeving over islam en moslims zeer bepalend zijn voor de beeldvorming van mensen met weinig kennis over islam. Neem bijvoorbeeld de wijze waarop de media berichten over de Nederlandse moslimjongeren die deel hebben genomen aan de Islamitische Staat in Syrië en Irak. Doordat ze in hun islamitische kledij in de media verschijnen, wordt onbewust een beeld onder westerlingen bevestigd dat alle moslims die zulke kleding dragen, radicaal zijn. Of nog erger: terrorist.
En ten slotte, wordt de negatieve beeldvorming ook bevordert door de groei van het populisme dat zich voedt met de angst voor de ander, voor de islam. De islam zou niet passen in landen met joods-christelijke en humanistische tradities. Vaak wordt dan verwezen naar grove schendingen van mensenrechten in islamitische landen, zoals het afhakken van iemands handen. De islam wordt daardoor neergezet als een reële bedreiging voor het democratisch rechtssysteem in het westen (Feddema, R., e.a., 1987). Sterker nog, de islam wordt beschreven in de termen van Paul Cliteur als een gevaarlijke en minder beschaafde religie, die nog niet gemoderniseerd is.
Resultaat is dat we nu in het westen in een sterk gepolariseerde cultuur leven. Burgers hebben het gevoel dat islam een werkelijke bedreiging vormt voor de westerse democratische en seculiere staat. Het wereldbeeld van Samuel Hungtington in The Clash of Civilizations lijkt een zichzelf vervullende profetie te worden. In veel landen heerst er een sociale en irrationele angst onder westerlingen jegens islam.
Islamofobie, stereotypen en vijandsbeelden over moslims, bemoeilijken de dialoog tussen islam en humanisme. Maar klopt de beeldvorming wel en is de islam wel echt een anti-humanistische religie? Of kunnen we ook humanistische varianten in de islam vinden?
Als we terugkijken in de geschiedenis zien we een ontwikkeling van humanisme in de islam. George Makdisi benadrukt dat tijdens de klassieke islam (tussen de elfde en de dertiende eeuw), het humanisme en het scholasticismeEen combinatie van dialectische theologie en van het logische werk van met name Aristoteles. twee dominante bewegingen in de islam waren. Deze conclusie is ook getrokken door Kraemer in zijn boek Humanism in the Renaissance of Islam. Hij beschrijft hoe het filosofisch humanisme in de renaissance van de islam, en vooral tijdens de verlichte regeringsperiode van de Boejiden een andere vorm heeft gegeven aan het intellectuele erfgoed van de Griekse oudheid; namelijk als een cultureel en educatief ideaal.
Goodman, de schrijver van Islamic Humanism, heeft ook getracht aan de hand van de geschiedenis van de islamitische filosofie en ethiek om een aantal humanistische aspecten in de islam aan te wijzen. Ter illustratie van deze aspecten verwijst hij naar een bijzondere tekst van Ikhwan al-Safa (Broeders van de Zuiverheid), waarin ze hun ideale man als volgt beschrijven:
‘Persian by breeding, Arabian in faith, hanafite [thus, moderate] in his islam, Iraqi in culture, Hebrew in lore, Christian in manners, Damascene in piety, Greek in the science, Indian in the contemplation, Sufi in intimations, regal in character, masterful in thought, and divine in insight.’ (Goodman, L.E., 2003).
Goodman ziet hierin een kosmopolitische spirit (geest) die getypeerd kan worden als een ‘islamitisch humanisme.’ Dit kosmopolitisch aspect is sterk verbonden met een zeer belangrijk principe in het moderne humanisme, namelijk open staan voor andere ideeën en culturen.
Naar mijn idee komt uit de klassieke bronnen vooral naar voren dat moslimintellectuelen in de middeleeuwen zoals Ikwhan al-Safa (10e eeuw) (maar ook al-Kindi, c. 800-873, al-Razi, 867-925, al-Farabi, c. 870-951) hun heilige tekst rationeel en kritisch hebben geïnterpreteerd. Ze zijn zeer geïnspireerd door de werken van Griekse filosofen om verband te leggen tussen de sacrale tekst en de praktijken van de moslims, met name de toepassing van sociale rechtvaardigheid en het stimuleren van vrijheid van meningsuiting.
In het volgende venster wordt er kort ingezoomd op het gedachtegoed van drie andere moslimfilosofen; drie Andalusische denkers uit de renaissance: Ibn Baja (gest.1138), Ibn Tufayl (gest. 1185) en Ibn Rushd (gest. 1198). De keuze van deze drie filosofen is pragmatisch: hun denken biedt ons meer inzichten tot de humanisering van islamitische gemeenschappen vandaag de dag. Klik hier voor meer.
In de verdieping van het gedachtegoed van de drie moslimfilosofen is er mede te zien dat er duidelijke humanistische aspecten in het islamitisch denken aanwezig zijn (zoals het zelfstandig nadenken, meningsvrijheid, vriendschap), is het duidelijk dat humanisme en islam als twee aparte levensbeschouwingen op drie niveaus onderlinge confrontaties kennen.
Het eerste niveau betreft het fundamentele verschil tussen humanisme en religie. Humanisme is een ethische filosofie die gekenmerkt is door een horizontale relatie tussen mens en mens; het individu is verantwoordelijk voor zichzelf. Daarentegen is religie te beschrijven als een verticale relatie tussen mens en de bovennatuurlijke kracht. De heiligheid staat centraal in deze verhouding. Sterker nog, het humanisme in de islam is religieus en kan niet getypeerd worden als een strikt secularisme. Hierbij valt te denken aan de wijze waarop de vrije moslimfilosoof Ibn Rushd een oplossing heeft bedacht wanneer de waarheid van de koran in strijd is met de waarheid van de wetenschap. Hij vindt dat twee waarheden nooit in strijd met elkaar kunnen zijn en daarom moet de waarheid van de koran figuurlijk of allegorisch geïnterpreteerd worden.
Het tweede niveau waar humanisme en islam botsen gaat over de toepassing van vrijheid van meningsuiting als een humanistische kernwaarde. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de Deense cartoons of uit de satirische beelden van het blad Charlie Hebdo. De voorstanders van die beelden pleiten voor het uitoefenen van vrijdenken zonder grenzen. Maar vanuit islamitische oogpunt worden deze beelden gezien als een belediging en een persoonlijke aanval op bijna anderhalf miljard moslims in de wereld. Dat betekent trouwens niet dat de kernwaarde van meningsvrijheid niet bestaat in islam. Maar in de wijze waarop die kernwaarde ingevuld dient te worden verschillen de twee levensbeschouwingen sterk van elkaar.
Het derde niveau heeft te maken met de interpretatie van ‘mensenrechten’ zowel in humanisme als in islam. Vanuit humanisme zijn mensenrechten het uitgangspunt en staan ze boven elke openbaring en boven elke regering. Dit bemoeilijkt de dialoog tussen humanisme en islam en creëert vijandsbeelden jegens elkaar. De botsing tussen islam en mensenrechten spitst zich vooral toe op terreinen van gelijkheid, non-discriminatie van geslacht en vrijheid van religie.
Vanuit islam zien we twee posities:
Los van de verschillende meningen over de betekenis van mensenrechten en de mooie woorden van verschillende landen, dient men kritisch na te denken over de paradoxale houding van onze moderne wereld jegens de rechten van duizenden kinderen in Syrië, Iraq, Yemen en Somalië die gesmokkeld worden; de rechten van miljoenen individuen in Afrika die verhongeren en de rechten van asielzoekers die geschonden worden.
De verschillen tussen humanisme en islam op de drie genoemde niveaus zullen weliswaar niet verdwijnen, maar we moeten er ons niet op blindstaren. Ze zijn geen excuus om niet verder te gaan met een dialoog. Zonder dialoog zullen de verhoudingen tussen moslims en niet-moslims in het westen verslechteren met negatieve gevolgen voor beiden. Zonder dialoog wordt angst voor elkaar onder burgers versterkt. En die angst kan leiden tot het creëren van een nieuwe generatie die helemaal niet meer openstaat voor dialoog en die door haat, stereotypen, vooroordelen en complottheorie wordt geïnspireerd. Vanuit onze moderne morele verantwoordelijkheid moeten we dit voorkomen.Het stoppen van de dialoog kan de betrekkingen tussen het westen en islamitische landen negatief beïnvloeden en juist mensenrechten schaden. Ook in het westen zijn de mooie woorden over mensenrechten niet altijd praktijk.
Door het bevorderen van dialoog tussen humanisme en islam zullen burgers, civiele organisaties en overheidsinstellingen hun morele verantwoordelijkheid wel moeten nemen om al die genoemde issues aan te pakken. Een dialoog betekent niet dat de ogen gesloten moeten worden. Criminaliteit en radicalisme onder moslimjongeren moeten altijd aangepakt worden, en daarin is de rol van moslims zelf en hun eigen organisaties zeer belangrijk.
Een van de belangrijkste perspectieven van de dialoog tussen humanisme en islam is het bieden van een tegenkracht tegen rechtsextremistische boodschappen en tegen jihadistische ideologie. Door het vergroten van de mentale en emotionele weerbaarheid van kwetsbare burgers (radicale moslimjongeren of populistische jongeren) is de kans groot dat islam en humanisme een weg kunnen vinden naar verbinding.
Deze tekst is een aangepaste versie van het artikel dat speciaal voor de canon is geschreven door Abdelilah Ljamai. Het origineel uit 2017 is hier te vinden en verscheen ook in Waardenwerk.