De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
Johann Wolfgang von Goethe was een romantisch rationalist. Hij was geobsedeerd door ontwikkeling en persoonlijke groei. Met de romantici deelde hij de overtuiging dat het leven niet netjes te ordenen valt. Leven is dumpf, ‘niet helder’ en ‘vaag’. Maar hij streefde ook de Verlichtingsidealen van harmonie en eenheid na. Goethes doel is een volwaardig leven: er is immers niets anders dan dit leven.
Het is ironisch dat de meeste mensen Goethe kennen op basis van slechts twee boeken. Ten eerste Het lijden van de Jonge Werther, een roman over een onbeantwoorde liefde en de wanhopige zelfmoord als gevolg daarvan, die Goethe op jonge leeftijd schreef. En ten tweede zijn veel later geschreven, dramatische studie over de spanning tussen ambitie en tevredenheid: Faust. Hoe krachtig deze boeken ook zijn, ze geven een misleidend beeld van de kwaliteiten van Goethe.
Afbeelding: Portret van Goethe in Campagna, Italië door Johann Heinrich Wilhelm Tischbein (1786), Städelsches Kunstinstitut, Frankfurt am Main
Degenen die de kern van Goethes literaire werk willen kennen, zouden zich moeten richten op zijn ferme Bildungsroman Wilhelm Meister. Vooral de eerste acht hoofdstukken, die onder de titel Wilhelm Meisters Leerjaren zijn verschenen. Aan het begin van 1794 begon Goethe met het publiceren van dit werk. Het zijn de jaren dat hij diep bevriend raakte met Schiller, die de grootste invloed op zijn literaire werk en zijn leven zou hebben.
Goethe was nu in zijn veertigste levensjaar en hij gebruikte Wilhelm Meister om verder te reflecteren op het romanticisme van de jonge Werther. Via het karakter van protagonist Wilhelm Meister, vraagt Goethe zich af wat er zou zijn gebeurd als Werther niet zijn fatale en wanhopige zelfmoord had gepleegd. Het is een roman geworden over de ontwikkeling van een individu door middel van fouten, verwarring, periodes van wanhoop, samen met een beetje geluk, intelligentie, ambitie en vriendschap, richting iets dat lijkt op een gezonde volwassenheid. Goethe stond Wilhelm dan ook toe om op verschillende momenten, verschillende ideeën over zichzelf en zijn leven te hebben en hiernaar te handelen.
Deze obsessie met ontwikkeling en persoonlijke groei is fundamenteel als we iets van Goethe willen begrijpen. Ontwikkeling is voor Goethe geen lineaire vooruitgang waarin alles steeds beter wordt, zoals de Verlichtingsdenkers het graag zagen. Sterker nog, in Goethes jonge jaren was hij verbonden met de intellectuele en sociale beweging die Sturm und Drang genoemd wordt. Deze stroming probeerde los te breken van wat de aanhangers zagen als een te strakke, burgerlijke orde van deugdelijkheid, verstandigheid en redelijkheid, zo kenmerkend voor de Verlichting.
Goethe verzette tegen deze saaie visie op ontwikkeling, maar hij zou dit verzet ook weer ontgroeien. Wat bleef was het besef van het rommelige en wanordelijke verloop van persoonlijke ontwikkeling. Wilhelm Meister vraagt een oude man op verwijtende toon: ‘Waarom heb je mij niet tegengehouden? Waarom heb je niet voorkomen dat ik stomme fouten maakte?’ De oude man antwoordt dat zijn adviezen toch zinloos zouden zijn geweest. De te leren les die Goethe ons via zijn roman voorschotelt, is dat we gedurende ons leven nu eenmaal fouten maken. De weg van ontwikkeling is nooit soepel en eenvoudig. Ons leven is banaal, verwarrend en modderig. Het biedt weerstand tegen helderheid en Verlichting. Maar een volledige romantisch denker was Goethe niet.
Goethe voelde zich bijvoorbeeld sterk aangetrokken tot het Romantische idee van genialiteit, maar had kritiek op een al te Romantische invulling. De notie van genialiteit was erg populair in zijn tijd. Men vond het creatieve individu belangrijk en creativiteit dwong bewondering af. Maar volgens Goethe werd er veel te algemeen over gedacht. Het is uitermate moeilijk om het creatieve vuur te begrijpen en het is onduidelijk waaraan je creativiteit kunt aflezen. Bovendien, als je er al iets over kunt zeggen is het vrijwel altijd onaantrekkelijk. Goethes eigen creatieve vermogen bestond vooral uit hard werken en de acceptatie dat veel van wat je doet, afgewezen wordt. Zijn bewonderaars echter, zagen creativiteit vooral als iets moois, bereikbaar zonder al te veel inspanning.
Goethe ergerde zich aan deze houding. Mensen die zich genialiteit al te romantisch voorstellen, zijn in wezen lui en jaloers. Ze willen geniaal worden, maar reduceren de benodigde inzet tot iets dat eenvoudig te kopiëren valt. Bijvoorbeeld door genialiteit samen te laten vallen met het doorbreken van regels en taboes. Veel aantrekkelijker definieerde Verlichtingsdenker Immanuel Kant het. Genialiteit, zo gaf hij in zijn Kritiek van het Oordeelsvermogen (1790) aan, is de capaciteit om nieuwe regels te maken of er op zijn minst mee te experimenteren. Anders gezegd, niet het doorbreken van bestaande regels, maar het produceren van nieuwe regels telt. Geslaagd ben je als jouw nieuwe methode of manier, bijval krijgt van anderen. Regels breken kan iedereen, nieuwe maken is beduidend zeldzamer.
De Amerikaanse dichter Walt Whitman schreef:
‘Spreek ik mijzelf tegen? Goed dan, ik spreek mijzelf tegen. Ik ben groot, ik omvat veelvouden’.
Deze zinnen omschrijven op schitterende wijze de ene kant van Goethes karakter. Zijn rijke carrière toont hoe veelzijdig en complex hij was. Maar dat is niet hele verhaal. Gedurende zijn leven werd hij steeds sterker aangesproken door het klassieke ideaal van eenheid en harmonie. Wat hij bovenal wilde, was een coherent karakter. En een van de redenen om coherentie na te streven was Goethes verlangen naar macht.
Zijn aanhangers worden nog wel eens in verwarring gebracht door deze eigenschap en door het feit dat Goethe vele jaren een politieke functie had in de staat Weimar. Deze politieke betrokkenheid, die Goethe veel kopzorgen gaf, was hem dierbaar en vormt een fundamenteel deel van zijn persoonlijkheid. Goethe wilde graag over andere mensen regeren. Hij wilde dingen gedaan krijgen in de wereld. En dit vroeg om een vaste baan, helderheid van doelen, doorzettingsvermogen en aanpassing aan het kromme hout waarvan de mens nu eenmaal gemaakt is. De spanning tussen de behoefte aan eenheid, harmonie en praktische handigheid enerzijds, en het verlangen naar veelvoud, meerduidigheid, diepte en verwondering anderzijds, stond centraal in Goethes leven. Deze spanning kon nooit worden opgelost en vormde de fundamentele bron van zijn creatieve energie.
Wat Goethe zo krachtig maakt, is dat hij zijn ambitie tot zelfcontrole, tot het vormen en ordenen van het leven, niet invult via een ontkenning van natuurlijke instincten: er is geen schaamte over het lichaam. In Venezianische Epigramme (1790) – glorieuze en erotische poëzie – verlangt hij naar een religie die het masturberen heilig verklaart. Daar zou hij zich direct bij aansluiten. Moraliteit in de klassieke vorm is dan ook niet Goethes streven. Het meeste van je leven maken, dat wilde hij! We hebben immers niet anders dan dit leven. Onsterfelijkheid is het verlangen van ijdele mensen, beweerde Goethe. Goethe streefde in zijn politieke leven macht na, maar we moeten hem niet volgen. Sterker nog, hij vond het veel moediger en oneindig veel waardiger om onze eigen weg te volgen, om ons zelf te worden.
In het einde van de 18e en 19e eeuw doen zich twee ontwikkelingen voor in het Europese denken, die allebei zorgen voor een afbuiging van het humanisme. Aan de ene kant wordt sterk ingezet op wetenschappelijke rationaliteit, logica, nut en technologie. Aan de andere kant wordt sterk ingezet op emoties en intuïties, het verleden, het particuliere en de natuur. Het romantische denken verzet zich in vrijwel alles tegen het rationeel wetenschappelijke denken, en andersom. Deze twee stromingen zijn ook nu nog in het humanisme aan de orde.
Casper David Friedrich, Mondaufgang über dem Meer, 1822 (Detail), typisch voorbeeld van romantiek.
De nadruk op de wetenschappelijke methode, het gebruik van de rede en universalisme vormen een belangrijk onderdeel van de humanistische traditie. Maar in de 18e en de 19e eeuw ontwikkelt zich een al te stellig rationalisme. Het contact met het traditionele humanisme gaat verloren. Deze ontwikkelingen kan men zien als voorlopers van het wetenschappelijk humanisme van onze tijd. De heiligverklaring van wetenschap en technologie wijkt af van het humanistische denken doordat traditionele humanistische uitgangspunten en thema’s, zoals het geloof in de menselijke vrije wil, het ideaal van intellectuele en morele vorming en de betekenis van kunst en literatuur (zie ook Weimar humanisme) naar de achtergrond verschuiven.
Het romantische denken keerde zich óók af van de humanistische traditie, maar dan op de tegengestelde manier. De humanistische uitgangspunten van rede en universalisme worden niet te sterk benadrukt maar juist te scherp afgewezen. Als reactie op de Verlichting en het ‘kille rationalisme’, legt de Romantiek de nadruk expliciet op de subjectieve beleving, het eigen innerlijk en de daar aanwezige emoties. Er wordt een behoefte zichtbaar de realiteit iets minder scherp waar te nemen en juist de verbeelding, de droom, het vergezicht, te laten spreken. De natuur krijgt grote betekenis als oorspronkelijk en zuiver.
Deze ontwikkeling is bij Rousseau te zien. Hij maakte onderdeel uit van de Verlichting en behoorde tot de groep filosofen die de Encyclopedie schreven, maar zette zich later scherp af tegen de Verlichting. De breuklijn tussen rede en emotie en het uiteindelijk eenzijdig afwijzen van het eerste, toont zich duidelijk in Rousseau. De Romantiek stelde tegenover het universalisme de gedachte dat elk volk beschikt over een unieke Volksgeist. In plaats van het algemeen menselijke wordt het specifiek culturele benadrukt. Dit idee zou later een van de fundamenten vormen voor het nationalisme van de 19e en 20ste eeuw en van het cultuurrelativisme van onze tijd.
De 19e eeuw kende dus twee krachtige bewegingen die beide afweken van de humanistische opvatting van de rede: de eerste door rationaliteit heilig te verklaren, de tweede juist door de rede sterk te relativeren of zelfs te verwerpen.
Maar er waren in de 19e eeuw ook denkers die een middenweg zochten tussen het irrationele en het rationele, tussen natuur en machine, en zo op het humanistische spoor bleven. Dat geldt bijvoorbeeld voor mensen als Max Weber, John Stuart Mill en Matthew Arnold.
Arnolds essay Culture and Anarchy uit 1869 is misschien wel een van de belangrijkste humanistische manifesten die ooit geschreven zijn. Op welsprekende wijze belijdt hij er zijn geloof in de mogelijkheid en de plicht van ieder mens om het beste uit zichzelf te halen en in het vermogen tot geestelijke en materiële vooruitgang.
De actualiteit van dit 19e eeuwse humanisme ligt in de genuanceerde stellingname tegenover zowel wetenschappelijk fundamentalisme als relativisme, tussen overdreven vertrouwen in de rede en overdreven wantrouwen tegen de rede. Zoals vaker zien we dat het humanisme het gezonde verstand volgt door een Aristoteliaanse middenkoers te varen.