De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
De Romeinse Marcus Aurelius (121-180) stond aan het hoofd van een wereldrijk, maar wijdde zich liever aan de kunst van de filosofie. In zijn Ta eis heauton, dat in de Nederlandse vertaling bekend staat als de Persoonlijke notities, stelde hij zichzelf de opdracht zichzelf te ontwikkelen en voor zichzelf verantwoordelijkheid te nemen. Net als humanisten nu, stelde hij rechtvaardigheid en gemeenschap centraal.
Marcus Aurelius regeerde over een wereldrijk dat langzaam uit elkaar viel. Een groot deel van zijn leven bracht hij door in legerkampen aan de grenzen van het rijk, onderhandelend en vechtend met vijandige stammen. Als jonge man was hij in aanraking gekomen met de filosofie van de Stoa. In zijn Persoonlijke notities
komt naar voren dat Aurelius worstelde om een evenwicht te vinden tussen de eisen die het keizerschap aan hem stelde en zijn verlangen naar een leven vol filosofie.
Aurelius is een belangrijke vertegenwoordiger van de antieke stoïcijnse traditie, waardoor ook Cicero, Lucretius en Seneca zijn beïnvloed. Net als in vele andere filosofische stromingen uit Griekse oudheid – het epicurisme, het platonisme en het cynisme -, waren lezen, schrijven en discussie bij de Stoa niet een doel, maar vooral een middel om als filosoof een bepaalde levenswijze te ontdekken. Hoewel Aurelius te boek staat als filosoof, heeft hij nooit een eigen filosofie ontwikkeld of een baanbrekende visie op het leven ontwikkeld. De Persoonlijke notities, zijn enige geschift, bevat teksten die hij in eerste plaats voor zichzelf schreef.
De Persoonlijke notities zijn in feite een verzameling van verschillende boeken (12 in totaal) die verschillende kortere en langere overdenkingen bevatten. Soms wordt een gedachte of thema uitgebreid uitgewerkt, andere keren zijn het scherpe observaties van situaties en gedragingen. Regelmatig weerklinkt er een morele oproep in wat Marcus Aurelius schrijft. Zo kunnen we haast horen hoe hij zichzelf toespreekt:
‘Heb je een redelijk verstand? Jawel. Waarom gebruik je het dan niet? Want als het zijn werk doet, wat wil je dan nog meer?’ (Boek IV, 13)
Het werk van Marcus Aurelius is om verschillende redenen humanistisch te noemen. Zo gaat Aurelius’ mensbeeld uit van de opdracht om jezelf te ontwikkelen en om voor jezelf verantwoordelijkheid te nemen. Regelmatig lezen we vermaningen zoals:
‘Je moet op eigen benen staan, niet op de been gehouden worden.’ (Boek VII, 12)
Bovendien staan in Aurelius’ denken twee begrippen centraal die ook voor humanisten van belang zijn: rechtvaardigheid en de gemeenschap. Het eerste draait om de autonomie van het individu, het tweede om je dienstbaar opstellen tegenover anderen en de kosmos. Vandaag de dag zou Marcus Aurelius misschien wel een spiritueel ingesteld humanist genoemd worden. De stoïcijn probeert door zich op zijn innerlijk kompas af te stemmen, in overeenstemming met een grotere en meer omvattende redelijkheid te leven dan zijn eigen verstand. Zo schrijft hij:
‘Wees je er altijd van bewust wat de Universele Natuur is en wat je eigen natuur is; hoe de ene zich tot de andere verhoudt; wat voor deel je eigen natuur is van wat voor geheel; dat niemand je kan beletten altijd datgene te doen en te zeggen wat in overeenstemming is met die natuur waarvan je deel uitmaakt.’ (Boek II, 9)
Juist vanwege de helderheid en invoelbaarheid van veel van wat hij schrijft heeft het werk van Aurelius weinig aan actualiteitswaarde ingeboet. Of beter gezegd: wat hij beschrijft – een mens die zijn leven in eigen hand probeert te nemen – is van alle tijden. Als je daarbij hulp nodig hebt, sla dan eens het boekje van Marcus Aurelius op en lees adviezen zoals:
‘Probeer eens hoe het leven van een goed mens je afgaat, iemand die tevreden is met wat hem wordt toebedeeld uit het grote geheel en die niet meer nodig heeft dan zijn eigen rechtvaardig handelen en goede wil.’ (Boek IV, 25)
In zijn Brieven aan Lucilius, die de geest van humanitas ademen, coacht Seneca (ca. 4 v. Chr. – 65 n. Chr.) de jongeman Lucilius in de beginselen van de Stoa. De Stoïcijn mag zich niet laat leiden door emoties en zich van de wijs laten brengen door gebeurtenissen waarop hij geen invloed heeft. Het goddelijke is volgens hem eigen aan de mens en bestaat uit leven volgens de logos, de rede, en in overeenstemming met de natuur.
Lucius Annaeus Seneca was een man die probeerde te leven volgens principes, maar door omstandigheden én door eigen toedoen die principes verloochende. Hij genoot een traditionele opleiding als redenaar en filosoof. Hij maakte carrière als advocaat en politicus en werd belast met de opleiding van Nero, die in 54 na Chr. keizer werd.
De eerste vijf jaar van Nero’s bewind verliepen vrij goed. Seneca schreef een verhandeling, De clementia, Over mildheid, waarin Nero als een verstandig vorst wordt voorgesteld. Het ging echter van kwaad tot erger met Nero, met als dieptepunt de moord op zijn eigen moeder Agrippina in 59. Seneca was hierdoor zodanig gecompromitteerd dat hij in het jaar 62 besloot zich terug te trekken uit de politiek. De laatste jaren van zijn leven wijdde hij zich volledig aan de filosofie.
Nero, die waarschijnlijk wrok koesterde tegen Seneca, verdacht hem van betrokkenheid bij een complot en beval zijn dood. Seneca stierf door eigen hand, iets wat in de Oudheid als gewoon en passend voor een filosoof werd beschouwd omdat Socrates in zekere zin ook op die wijze gestorven was.
De literaire productie van Seneca is indrukwekkend in diversiteit en omvang. Hij schreef toneelstukken, natuurhistorische werken, filosofische traktaten en brieven aan zijn vriend Lucilius. In al deze werken betoont Seneca zich een aanhanger van de Stoa. Dit was samen met het Epicurisme de populairste filosofische, wij zouden zeggen levensbeschouwelijke, stroming in Rome.
De Stoa, die ontstond tijdens het Hellenisme, kenmerkt zich door een naturalistische, materialistische inslag en een praktische ethiek. De Stoïcijn moet leven in overeenstemming met de natuur, die gestuurd wordt volgens het principe van de logos, de rede. Hij mag zich niet laat leiden door emoties, maar moet zich daaraan zoveel mogelijk onttrekken. Hij moet bedenken dat er dingen gebeuren waarop hij geen invloed heeft en zich daarom niet van de wijs laten brengen. Hij moet leven in een toestand van apatheia, een soort ongenaakbaarheid voor emoties.
Seneca kende deze stelregels van de Stoa natuurlijk, maar uit zijn werken blijkt tegelijkertijd een scherp psychologisch inzicht in de rol die emoties spelen in het leven. In zijn tragedies, die heel realistisch-bloederig zijn, schetst hij harde portretten van mensen die hun emoties niet de baas kunnen. Dat hij daar zelf ook mee worstelde, blijkt uit een vilein werk dat hij schreef tegen keizer Claudius, toen deze al vermoord was, Apocolocyntosis Divini Claudii, De vergoddelijkte Claudius wordt een pompoen. En dan te bedenken dat Seneca nog kort daarvóór een lofrede op dezelfde keizer had geschreven!
Afbeelding: De dood van Seneca, door Luca Giordano, 1684
Het werk waarin Seneca op zijn best is en waarmee hij terecht beroemd is geworden, zijn de Epistulae morales ad Lucilium, Brieven aan Lucilius. Deze al dan niet echt gestuurde brieven aan zijn jonge vriend Lucilius bevatten allerlei adviezen over gewone, alledaagse dingen, zoals behoefte aan vrienden, eenzaamheid, over het blozen en het oordeel van de massa. Ze zijn geschreven in een redelijk directe, eenvoudige stijl, al probeert Seneca af en toe wat al te spitsvondig te zijn. Wij zouden tegenwoordig zeggen dat Seneca in deze brieven optreedt als coach, die gevraagd en ongevraagd zijn pupil Lucilius adviezen geeft. De geest die deze brieven ademt is er een van welwillendheid en vriendelijkheid tegenover elkaar, van verfijndheid en eruditie; in één woord, van humanitas.
Enkele voorbeelden kunnen dit illustreren. In brief 47 prijst Seneca Lucilius voor de manier waarop hij met zijn slaven omgaat. Dat siert hem en toont zijn wijsgerige ontwikkeling, meent Seneca. Veel mensen behandelen hun slaven onmenselijk. Ze mogen niet eens bewegen, hoesten, laat staan praten. Het is ook decadent dat mensen slaven hebben voor dingen die ze best zelf zouden kunnen doen. Verder kan iedereen, ook een vrij man, slaaf worden. Men moet met een lager geplaatste omgaan zoals men zelf door een hoger geplaatste bejegend zou willen worden. Verder is slavernij een relatief begrip. Ook iemand die formeel geen slaaf is, kan slaaf zijn van zijn ambitie, zijn wellust of zijn angst. Lucilius doet er goed aan te voorkomen dat zijn slaven bang voor hem zijn, want alleen dan zullen zij hem waarderen.
Uit deze brief spreekt een opvatting van gelijkheid die in de Oudheid ongekend was. Slavernij was een niet weg te denken instituut. Seneca, zelf een voormalige bevrijde slaaf, wil de slavernij ook niet afschaffen, maar de lezer doordringen van het feit dat er geen principieel verschil is tussen een slaaf en een vrije. Hij toont in deze brief een sterk gevoel van empathie en inlevingsvermogen. Dat was in de Oudheid allesbehalve vanzelfsprekend, maar maakte wél deel uit van humanitas.
In brief 41 spreekt Seneca over het goddelijke in de mens, maar hij doet dat door middel van een beeldspraak die ontleend is aan de natuur. Lucilius hoeft de goden niet aan te roepen, maar moet een beroep doen op een goddelijk beginsel in zichzelf, dat voortvloeit uit de natuur. Wanneer hij een wonderbaarlijk schouwspel in de natuur ziet of een mens die zich niet laat leiden door angst en die onverschrokken is, dan moet Lucilius daarin de manifestatie van het goddelijke zien. Hij moet zich realiseren dat het bijzondere in een mens afkomstig is van het goddelijke. Maar dat goddelijke bepaalt ook het meest eigene aan de mens, namelijk te leven volgens de rede en in overeenstemming met de natuur. Seneca’s godsbegrip in deze brief is materialistisch en heeft geen menselijke gedaante. Het goddelijke is namelijk synoniem met de natuur en niet met de mens en met menselijke eigenschappen.
Het Latijnse woord humanitas is in hoge mate gevormd en ontwikkeld door de grote Romeinse schrijver, redenaar, politicus en denker Marcus Tullius Cicero. Hoewel hij het begrip niet zelf heeft uitgevonden, is hij wel de man van het serieuze denkwerk erover.
Houtsnede in een editie van Cicero’s Brieven aan zijn vrienden uit 1545, onbekende kunstenaar
In het Latijn is het woord taalkundig gezien een zelfstandig naamwoord dat samenhangt met het bijvoeglijk naamwoord humanus, menselijk. Het grondwoord daar weer achter is het Latijnse homo, mens. Het begrip humanitas zou je vanuit de etymologie dus kunnen weergeven met iets als menselijkheid. In ieder geval liggen hierin ideeën en waarden besloten die direct samenhangen met de kern van het mens-zijn volgens Romeinse opvattingen.
De grote man van humanitas is Marcus Tullius Cicero. Hij geldt als de absolute nummer één van het klassieke Latijnse proza, het zogenaamde Gouden Latijn. Natuurlijk is Cicero niet de eerste die heeft nagedacht over wat het is om mens te zijn. Hij is wel de man van het serieuze denkwerk over het begrip humanitas.
Cicero gebruikt het woord niet minder dan 229 maal in zijn verzamelde geschriften, voor zover bewaard. Dat is vrijwel precies de helft van het totale aantal vermeldingen van humanitas in de hele Romeinse literatuur. Die 229 gevallen zijn niet gemakkelijk onder een noemer te brengen. Het woord dekt in de praktijk verschillende ladingen, die natuurlijk wel weer op een bepaalde manier samenhangen.
Een eerste Ciceroniaanse grondbetekenis is die van gevoeligheid voor mensen die er minder aan toe zijn. Je zou dan kunnen spreken van medelijden, barmhartigheid of medemenselijkheid. In die zin hangt humanitas als morele waarde samen met waarden als mildheid, vrijgevigheid en verzoenlijkheid, en vormt het de absolute tegenhanger van wreedheid en onbarmhartigheid. Iemand die echt mens is, heeft ook gevoel voor de noden van een ander. En handelt daar ook naar. De naam van de humanistische vereniging Humanitas verwijst naar deze betekenis.
In ruimere zin genomen kan humanitas vervolgens ook een wat filosofische kleur krijgen: een op de Stoïsche leer gebaseerd besef van wat mensen als hele mensheid verbindt. Het is dan een waarde die uitstijgt boven alle sociale, politieke of etnische grenzen.
In een tweede, meer concrete betekenis staat humanitas bij Cicero ook voor de ontwikkelde levensstijl van hemzelf en zijn standsgenoten in de stad Rome. Het Latijn spreekt hier ook wel van urbanitas, letterlijk: stadsheid. Nu zijn de sleutelwoorden verfijnde humor en tact, plezierige omgang met anderen, toegankelijkheid en andere blijken van talent voor sociale contacten.
Humanitas wordt zo vooral ook een begrip met een culturele lading. Het zegt iets over de waarden van een specifieke, leidende groep, de culturele elite, vergelijkbaar met de grachtengordel in de Nederlandse cultuur.
Een derde, nog verder ontwikkelde betekenis is uiteindelijk van beslissend belang gebleken. In de Oudheid stelt men consequent dat de mens bij uitstek wordt getypeerd door zijn verstand, ratio. Dan wordt het voeden en vormen van dat verstand met kennis, doctrina, een logische nieuwe waarde. Zo komt Cicero tot het begrip van kunsten of vakken die de mens kunnen vervolmaken, die hem volledig tot mens maken.
Deze studia humanitatis bestaan voor Cicero vooral in een brede literaire en culturele scholing: taal en literatuur, geschiedenis, (praktische) wijsbegeerte, recht, ethiek. Alles komt samen in het model van de perfect gevormde redenaar, die over al die kennis beschikt en die kan optreden met moreel gezag en overtuigingskracht. In De ideale redenaar laat hij een personage zeggen dat ‘niemand voor redenaar kan doorgaan die niet in alle takken van cultuur onderlegd is.’ (1,72) Daarmee is Cicero zelf het volmondig eens.
Onvermijdelijk versmelten voor Cicero hier de verschillende betekenissen van humanitas – praktisch, filosofisch, ethisch, cultureel en pedagogisch – vrijwel tot één geheel: ‘Alle vaardigheden die met culturele vorming en verstandelijke ontwikkeling te maken hebben, (hebben) een soort gemeenschappelijke band. Ze zijn als het ware door bloedverwantschap met elkaar verbonden.’ (Pro Archia, Pleidooi voor Archias, 3). Vanuit zijn biografie geredeneerd is dat misschien ook geen wonder. Cicero voelde zichzelf in de eerste plaats redenaar. En wel de beste redenaar die er ooit was geweest. Zijn concept van humanitas laat zich dus ook lezen als een verkapt zelfportret.
Cicero’s idee van humanitas is nauw verwant met dat van de artes liberales, de vrije kunsten, en zelfs dat van deugdzaamheid, en hij zingt daarvan in veel werken de lof. Van een grondige scholing daarin en beoefening ervan heeft een mens levenslang plezier.
De invloed van Cicero’s humanitas
Na Cicero heeft het begrip humanitas zich verder ontwikkeld en grote invloed uitgeoefend, vooral in de periode van de Renaissance. Als cultureel begrip in de laatstgenoemde zin leeft het nog altijd voort in de humaniora in het voortgezet onderwijs. In engere zin worden daarmee de vakken Grieks en Latijn bedoeld. In Vlaanderen wordt het woord breder gebruikt voor de hogere vormen van voortgezet onderwijs.