+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Paul Cliteur, Het monotheïstisch dilemma

Paul Cliteur (1955- ) laat zien dat er een groot geweldpotentieel besloten ligt in de drie monotheïstische godsdiensten. Fundamentalisten die het geloof gebruiken om geweld te legitimeren, keren zich tegen de kernwaarden van de open samenleving:  vrijheid van meningsuiting, gelijkwaardigheid, de scheiding van kerk en staat en het recht op zelfbeschikking. De enige manier om deze vrijheden te verdedigen, is ze op grote schaal te gebruiken in plaats van te zwijgen.

 

Door de aanslagen van 9/11 op de Verenigde Staten, en later in Madrid en Londen, kreeg het begrip religieus terrorisme wereldwijde bekendheid. Sindsdien hebben tal van denkers zich gebogen over de drijfveren van de daders en over de vraag hoe de staat moet reageren op religieus gemotiveerd geweld.

 

Religie en geweld

Veel mensen ontkennen elke link tussen religie en geweld. Wie geweld pleegt handelt juist in tegenspraak met de goddelijke geboden. In zijn boek Het monotheïstisch dilemma toont de Nederlandse rechtsgeleerde, filosoof, voormalig Socrates-hoogleraar (1994-2003) en voormalig voorzitter van het Humanistisch Verbond (1993-1995) Paul Cliteur echter, dat juist in de drie monotheïstische godsdiensten (jodendom, christendom en islam) veel geweldpotentieel besloten ligt. Tal van terreurdaden gebeur(d)en op basis van wat in de teksten van de heilige boeken, het Oude Testament, het Nieuwe Testament en de Koran, staat. Cliteur zegt niet dat religie de oorzaak is van alle kwaad in de wereld, noch dat seculiere ideologieën geen gewelddadige uitvloeisels kunnen kennen. Wel beweert hij dat een kleine groep monotheïstische gelovigen in dat geloof en in hun religieuze traditie aanknopingspunten vinden waarmee ze hun gewelddadige gedrag kunnen legitimeren.

 

De redenen dat dergelijke mensen fysiek geweld en zelfs doodslag gebruiken, ligt in hun afkeer voor elke handeling of gedachte die niet overeenstemt met hun geloof. Daarmee keren zij zich tegen de kernwaarden van de open samenleving:

De fatwa die werd uitgesproken over Salman Rushdie, de moord op Theo Van Gogh en de rellen naar aanleiding van de cartoons maken duidelijk dat het islamitisch terrorisme tot doel heeft elke kritiek op haar geloof monddood te maken.Tegenwoordig willen godsdienstige fanatici dicteren hoe over hun godsdienst gedacht en geschreven mag worden, schrijft Cliteur. Zelfs in delen van de wereld waarin de islam geen meerderheidspositie heeft.

 

Kenmerken religieuze terrorist

Op basis van vele voorbeelden schetst Cliteur de kenmerken van de religieuze terrorist.

  1. Morele heteronomie of het opzij schuiven van persoonlijke morele overwegingen voor een moraal van een hogere religieuze orde. 
  2. Het martelaarschap of de bereidheid om grote offers te brengen om een ideaal (een zuivere religie) te verwezenlijken. 
  3. Een duaal burgerschap of het ondergeschikt maken van de bepalingen van een nationale staat aan de bepalingen van een hogere wereld. 
  4. Antimodernisme of het verzet tegen de democratie, de rechtstaat, de burgerlijke en seksuele vrijheden.

Elk van die elementen speelt een cruciale rol en wordt in religieuze instellingen aangeleerd. Steeds opnieuw herhaalt Cliteur dat hij zich niet richt tegen alle gelovigen. Zo verwerpt hij de stereotypering dat dé islam, en alle of de meeste moslims een bedreiging zouden vormen, zoals Geert Wilders en het Vlaams Belang beweren.

 

We moeten de gematigde meerderheid niet van ons vervreemden door onjuiste generalisaties over de meerderheid. Maar we moeten wel kritisch blijven over processen van radicalisering en extremisme. Dat is in het bijzonder voor de autochtone elite een enorme uitdaging, aldus Cliteur.

 

Het zou naïef zijn te denken dat we door  zwijgen en toegeven aan de eisen van fanatici, verworven vrijheden kunnen behouden. Hoezeer men zich ook weerhoudt om mensen met een andere overtuiging te kwetsen of te beledigen, er is maar één mogelijkheid om onze duur bevochten vrijheden te verdedigen, namelijk door ze eenvoudigweg op grote schaal te blijven gebruiken, schrijft Cliteur.

 

Geweld in de heilige boeken

De kracht van het boek is dat Cliteur nadrukkelijk wijst op de gewelddadige elementen binnen de drie monotheïstische godsdiensten en hun heilige boeken. Hij baseert zich op het werk van David Hume die aantoonde dat het monotheïsme aanzet tot intolerantie en geweld. Ook in het oeuvre van Baron d’ Holbach vindt Cliteur tal van elementen die kunnen verklaren waarom fanatici handelen zoals ze doen.

 

Cliteur legt een aantal patronen bloot. Tal van verhalen in de Bijbel en de Koran keren zich fel tegen de vrijheid van godsdienst. Wie in iets anders gelooft zal streng gestraft worden, en die straffen worden uitgevoerd door diegenen die zichzelf opwerpen als ware gelovigen. Het verhaal van Abraham die bereid is om zijn zoon te offeren in opdracht van God geeft aan dat men van gelovigen onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verwacht.

 

Dit brengt met zich mee dat fanatici, zoals religieuze terroristen, zich niet laten tegenhouden door burgerlijke wetten of een menselijke ethiek waarin het doden van een mens wordt afgekeurd. Het Bijbelse verhaal dat volgens Cliteur nog het best de houding van religieuze terroristen uitlegt, is dat van Pinechas in het boek Numeri (25). Toen Pinechas in het Israëlitische kamp zag dat een Israëlitische man een Moabitisch meisje meenam, doorstak hij hen beide met een speer. Hij wordt daarvoor in de Hebreeuwse Bijbel geprezen. Pinechas vroeg voor zijn optreden geen goedkeuring aan zijn leider Mozes, maar handelde volgens eigen inzicht. Op dezelfde manier kennen religieuze terroristen zichzelf de macht toe om Gods wil tot uitvoer te brengen. Mensen als Osama Bin Laden en Al-Zawahiri zijn de Pinechassen van deze tijd, aldus Cliteur.

 

Het laatste aspect van religieus terrorisme is het martelaarschap dat bijvoorbeeld in het Bijbelse boek Makkabeeën wordt geprezen. Mohammed Atta die op 9/11 het eerste vliegtuig in de Twin Towers boorde, was ervan overtuigd dat hij met zijn heldendaad het paradijs zou betreden.

 

Niet religie probleem, maar politieke ideologie

De kern van Cliteurs betoog is dat het probleem van het religieus terrorisme niet zozeer de religie op zich is, maar de politiek-ideologische vorm die men geeft aan het monotheïsme. Er is geen botsing tussen beschavingen, maar een botsing tussen ideologieën. En de ideologie die momenteel in opkomst is, is het islamisme, de letterlijke interpretatie van de Koran en de Hadith.

Veel mensen geloven dat een vorm van gematigde islam mogelijk is, maar daarmee blijft er een tegenstelling tussen geloof en gepast gedrag. Cliteur pleit daarom voor een seculiere islam waarbij mensen mogen geloven wat ze willen, maar in hun handelingen ten aanzien van anderen een reeks universele waarden hanteren die een harmonieus samenleven tussen mensen met verschillende ideeën mogelijk maken. In die zin is het verkeerd om aan de politieke aspiraties van de diverse godsdiensten tegemoet te komen door toegevingen te doen. Men moet die aspiraties terugdringen uit het publieke domein en ondergeschikt maken aan rationele waarden die door de mensen zelf worden overeengekomen, zoals de mensenrechten.

 

Dit essay is een ingekorte versie van de recensie door Dirk Verhofstadt van Het monotheïstisch dilemma in de nieuwsbrief van Liberales, 17 december 2010.

Benno Premsela

Show Yourself, laat zien wie je bent, was het devies van Benno Premsela (1920-1997), vernieuwend binnenhuisarchitect en industrieel vormgever, voorvechter van homo-emancipatie en nadrukkelijk zelfbenoemd humanist. Vele jaren was hij lid van het Humanistisch Verbond en donateur van het Steunfonds Humanisme. In 2008 is Premsela’s biografie verschenen.

 

Homoseksueel jood in naoorlogse Nederland

Na de Tweede Wereldoorlog volgde geleidelijk eer- en rechtsherstel voor joden en andere slachtoffergroepen. Maar niet voor homoseksuelen die eveneens onder het juk van het nationaalsocialisme gebukt zijn gegaan. De nieuwe samenleving verachtte homo’s nauwelijks minder. Tot ver in de jaren zestig zag ook het naoorlogse Nederland homoseksuele mannen en vrouwen overwegend als minderwaardige mensen, zondige lui of halve criminelen. Voor Benno Premsela, opgevoed als humanist en vanwege zijn joodse afkomst tijdens de oorlog ondergedoken, onaanvaardbaar.

 

Zijn biografie maakt duidelijk dat de bezetting abrupt een einde heeft gemaakt aan de zorgeloze jeugd van de vrolijke, veelbelovende student aan de Nieuwe Kunstschool in Amsterdam. Als tiener was hij zelfs al geïnteresseerd geraakt in de theosofie van Krishnamurti waarin het vrije denken centraal stond en het zelfstandig zoeken naar waarheid, los van organisaties of liturgisch ceremonieel. Een filosofie die naadloos aansloot bij de sfeer van individuele vrijheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid die het gezin Premsela kenmerkte. Een kunst- en cultuurminnend huishouden bovendien waardoor Benno een liberale opvoeding heeft genoten en onderwijs in de richting die hem van meet af aan trok: moderne vormgeving.

 

Thuis voelde als een warm nest met ruimte voor twijfel en onzekerheid, wat hij de beste basis voor ontwikkeling noemde. In verschillende interviews karakteriseerde hij dit expliciet als een humanistisch milieu. Zijn joodse achtergrond speelde voor de Duitsers een grotere rol dan voor hemzelf: ‘Wij zijn helemaal niet joods opgevoed‘, stelde hij vast. Wél belangrijk vonden zijn ouders ‘dat je voor jezélf moest opkomen, dat je je eigen verantwoordelijkheid moest nemen, en daarnaar moest handelen.’

 

Als jongetje van zeven ging Benno naar de openbare Reguliersschool op de hoek Weteringschans/Reguliersgracht. In 2007 is dit historische pand omgebouwd tot bedrijfsgebouw en vestigde zich er een aantal humanistische organisaties waaronder het Humanistisch Verbond en Humanitas.

 

Vogelvrij

Na het drama van de oorlog heeft hij de mogelijkheid om verder te kunnen leven gewetensvol en energiek opgepakt. ‘Ik had dus die oorlog overleefd’, legt hij uit in een radio-interview. ‘Toen voelde ik me heel vrij. Vogelvrij, maar dan op een positieve manier. (…) In plaats van naar achteren te vluchten deed ik een stap naar voren. Ik vlucht naar voren’.

 

Bovendien meent hij dat toeval een belangrijke rol speelt, een opvatting die hij in verband bracht met zijn humanisme: ‘Waarom zijn mijn neefjes wel in de gaskamers omgekomen en kon ik onderduiken? (…) Ik kan het alleen oplossen met mijn humanistisch standpunt. Door te denken: Zo is het leven, het hangt van toeval aan elkaar‘. Deze agnostische beschouwing getuigt pregnant van een persoonlijke inzicht waarin een sturende almacht die het goed met mens en wereld voorheeft ten ene malen ontbreekt.

 

Humanistisch functionalisme

In zijn beroepsmatige leven is Premsela beroemd geworden om zijn vernieuwende etalages voor de Amsterdamse Bijenkorf. Hij heeft daarmee een uniek persoonlijk stempel op het imago van het warenhuis gedrukt. Zijn stijl van etaleren heeft vervolgens de trend gezet voor tal van andere grootwinkelbedrijven. De visie die hij ook in zijn werk hanteerde sluit naadloos aan bij zijn opvatting van humanisme: maak van het leven een kunstwerk en geniet daarvan. Na de Bijenkorf heeft hij een ontwerpbureau opgezet dat zich bezighield met de inrichting van interieurs en de ontwikkeling van duurzame gebruiksgoederen. De praktische Loteklamp en het gedurfde katoenen lusjestapijt waren de meest succesvolle producten.

 

De ontwerpstijl van Benno Premsela is humanistisch functionalisme genoemd. De menselijke maat nam hij tot uitgangspunt, vertelde hij in het Tijdschrift voor Humanistiek:

‘Binnenhuisarchitectuur is een dienend vak, je moet mensen helpen met het oplossen van hun problemen door ze helder te formuleren. (…) Mensen zijn belangrijker dan modieuze kantoorpanden, ze hebben behoefte aan een zekere rust in deze tijd van postmodernistisch visueel geweld’.

Grondwetswijziging; artikel 1

In de jaren zeventig hebben humanisten zich ingezet voor het tot stand komen van Artikel 1 van de Nederlandse Grondwet. Deze trad in 1983 in werking. Artikel 1 is voor humanisten niet alleen belangrijk vanwege het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod maar ook om een andere reden: de emancipatie van de niet-godsdienstige levensovertuiging.

 

Op de achtergrond de tekst van de Grondwet. Locatie: Den Haag.

 

Godsdienst én levensbeschouwing  

De Nederlandse Grondwet is wereldwijd de eerste die de gelijke behandeling van godsdienst én levensovertuiging vastlegt. Dat lijkt vanzelfsprekend maar is het niet. Vrijwel overal wordt in grondwetten gesproken over de vrijheid van godsdienst. Maar er is geen sprake van een gelijke behandeling van de niet-godsdienstige levensbeschouwing. Vooral in islamitische landen staat het burgers niet vrij om de islamitische godsdienst te verlaten en worden ongodsdienstigen vervolgd, soms zelfs met de doodstraf.

 

In internationale en Europese mensenrechtenverdragen is wel sprake van een gelijke behandeling van niet-godsdienstige levensbeschouwingen. Het ontbreken van een vertaling voor het woord levensbeschouwing (een typisch Nederlands woord) maakt het soms moeilijk om te begrijpen waar het over gaat. In bijvoorbeeld het Engels en het Frans gebruikt men termen als filosofie en wereldvisie.

 

Gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod

Het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod worden meestal als de belangrijkste kenmerken van artikel 1 gezien. Daar zijn vanuit humanistisch oogpunt een paar aanvullende opmerkingen over te maken.

In gelijke gevallen gelijk behandelen kan misverstaan worden. Het gaat hier niet om de gelijkvormigheid maar om de gelijkwaardigheid van mensen. Er bestaat een spanning tussen het (a) grondrecht gelijk behandeld te worden en (b) de vrijheid zelf zin en vorm te geven aan het leven. Dit speelt in de praktijk met name met de vrijheid van godsdienst. Deze wordt soms zo opgevat dat godsdienstige overtuigingen aan andersdenkenden worden opgedrongen. Wat humanisten betreft, is de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing geen vrijbrief voor discriminatie; ook niet op bijzondere scholen.

 

Allen op Nederlands grondgebied

Opvallend aan Artikel 1 is bovendien dat de werking niet beperkt wordt tot Nederlanders maar het geldt voor allen die zich op ons grondgebied bevinden. Dit is vooral belangrijk als het gaat om de rechten van immigranten en buitenlanders. Hoewel de werking van dit artikel vooral verticaal bedoeld is (het regelt de verhouding tussen overheid en burgers) gaat er in de praktijk ook een horizontale werking van uit (het raakt de verhoudingen tussen burgers). Dit blijkt met name uit de Wet Gelijke Behandeling.

 

Op welke grond dan ook

Tenslotte is het einde van Artikel 1 belangrijk: de werking beperkt zich niet tot de genoemde kenmerken maar geldt voor welke grond dan ook. Deze zinsnede is opgenomen omdat niet-confessionele partijen ook homo- en heteroseksualiteit wilden noemen en christelijke partijen dat weigerden. Het gevaar ontstond dat de weglating van deze vorm van discriminatie uitstraalt dat homodiscriminatie meer geoorloofd zou zijn.

 

Door de gekozen toevoeging is voorkomen dat het discriminatieverbod ongewild bepaalde vormen van discriminatie zou gaan bevorderen. Nu valt bijvoorbeeld ook leeftijdsdiscriminatie en discriminatie van mensen met een beperking onder de werking van Artikel 1. Ondanks de toevoeging ‘op welke grond dan ook’, pleit het Humanistisch Verbond actief voor het benoemen van homoseksualiteit.

 

De grondwetsherziening in 1983 was breder dan het tot stand komen van Artikel 1. Zo werd ook de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy) opgenomen (artikel 10), de vrijheid van meningsuiting, het expliciete verbod op de doodstraf en de verplichting van de overheid om bestaanszekerheid, werkgelegenheid en een schoon milieu te bevorderen. Deze laatste overheidsverplichting sluit aan op een positief vrijheidsbegrip: de overheid dient zich niet alleen te onthouden van inmenging (negatieve vrijheid) maar ook zelfbeschikking te bevorderen (positieve vrijheid).

 

Aanneming eerste Nederlandse Grondwet in 1814

 

Nieuwe herziening

In 2007 is besloten de huidige Grondwet opnieuw kritisch onder de loep te nemen. Knelpunten zijn bijvoorbeeld de verhouding tot internationale verdragen, het ontbreken van digitale rechten en de gebrekkige toegankelijkheid van de tekst. De Staatscommissie Grondwet gaat momenteel na of een herziening nodig is. Het Humanistisch Verbond pleit – naast de toevoeging van homoseksualiteit in Artikel 1 – ook voor een toevoeging van zelfbeschikking aangaande het levenseinde. 

 

Morele Zelfbeschikking – homohuwelijk en euthanasie

Humanisten gaan uit van individuele zelfbeschikking. Ieder individu heeft zeggenschap over zichzelf. Over zijn lichaam en zijn geest. Het recht op zelfbeschikking komt vooral aan de orde in situaties waarin een specifieke moraal de individuele vrijheid inperkt of stuurt. Zoals soms bij een klassieke religieuze moraal.

 

Humanisten zien zelfbeschikking niet als een vrijbrief om te doen en laten wat je wilt, maar als een morele regel die voor zowel het individu als voor de sociale gemeenschap noodzakelijk is. Het is een bescherming van de kleinste minderheid die er bestaat, het individu. Tegelijkertijd leeft ieder individu in een gemeenschap met anderen en zijn mensen onderling afhankelijk. Ze hebben elkaar nodig om als mens te groeien, om gedeelde projecten op te zetten, om gezamenlijk zorg te dragen voor elkaar en de wereld. 

 

In Nederland komt het belang van zelfbeschikking onder meer bij medisch ethische kwesties (die gaan over leven en dood) en familie- en gezinsaangelegenheden (zoals trouwen, erfrecht, abortus etc.) aan de orde. Dit zijn gebieden die traditioneel vooral door godsdiensten werden bewaakt en gestuurd en waar dus specifiek religieuze of andere morele voorschriften voor bestaan. Als deze onterecht belemmerend werken voor het individu, worden ze door humanisten bevraagd en aangevochten.

 

Ook als bepaalde tradities voor ongelijkheid zorgen, vechten humanisten dat aan. Denk aan vrouwenrechten en aan rechten voor homoseksuelen.

 

Euthanasiewet

In Nederland bestaat sinds 2001 de euthanasiewet. Deze wet trad begin 2002 in werking. Euthanasie stamt van het Griekse ‘eu’ – goede – en ’thanatos’ – dood -. Een ‘goede dood’ dus. Nederland is koploper op het gebied van euthanasiewetgeving, volgens humanisten terecht. Het Humanistisch Verbond blijft dan ook pleiten voor een menswaardig leven én een menswaardig levenseinde.

 

De euthanasiewet geeft patiënten het recht aan een arts hulp te vragen bij het beëindigen van het eigen leven. De arts mag daarop ingaan indien er aan een aantal zorgvuldigheidseisen is voldaan. De regels zijn vastgelegd in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Een Regionale Toetsingscommissie Euthanasie beoordeelt of de arts aan alle zorgvuldigheidseisen heeft voldaan. Twee belangrijke zorgvuldigheidseisen zijn die van een vrijwillig en weloverwogen verzoek, en die van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

 

Formeel is euthanasie strafbaar, tenzij de arts aan de zorgvuldigheidseisen heeft voldaan. Volgens sommigen (waaronder het HV en bijvoorbeeld Groen Links) moet euthanasie eigenlijk niet via het strafrecht worden behandeld. Het gaat hier niet om moord, maar om hulp bij een zelfgekozen levenseinde.

 

Voltooid leven

De wetstekst specificeert de aard van het lijden niet, maar in de meeste gevallen waarbij een dokter met euthanasie instemt, gaat het om levensbeëindiging van mensen die fysiek ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Maar lijden kan ook geestelijk of existentieel zijn (existentieel betekent dat het over het bestaan gaat; iemand ervaart dat zijn bestaan is voltooid en/of lijdt aan het bestaan). Mensen die hun leven willen beëindigen vanwege existentieel lijden of een voltooid leven vallen nu niet vanzelfsprekend onder de euthanasiewet.

 

Het Humanistisch Verbond wil stervenshulp in geval van voltooid leven bespreekbaar maken en legaliseren. Hierbij geldt het belang van zelfbeschikking bij het levenseinde, de erkenning van existentieel lijden bij een voltooid leven, de behoefte zorgzaam en liefdevol om te gaan met stervenshulp (het voorkomen van onwaardig sterven), het belang van begeleiding en ondersteuning bij de ervaring van voltooid leven.

 

Op 9 februari 2010 is ‘Uit Vrije Wil’ gestart met het burgerinitiatief ´Voltooid Leven´. Dit initiatief wil ervoor zorgen dat ouderen die hun leven als voltooid beschouwen waardig kunnen sterven. In 2016 heeft Kamerlid Pia Dijkstra een wetsvoorstel geschreven om euthanasie bij Voltooid Leven mogelijk te maken. Dit voorstel moet nog behandeld worden.

 

Dementie

Kan euthanasie of hulp bij zelfdoding wel worden toegepast in geval van dementie? Dit dilemma is reëel en heeft te maken met de twee criteria uit de euthanasiewet waaraan gelijktijdig moet worden voldaan: wilsbekwaamheid en ondraaglijk en uitzichtloos lijden. In de beginfase van dementie is vaak nog geen sprake van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Maar zodra iemand vergaand dementeert, verdwijnt de wilsbekwaamheid of is die zeer omstreden.

 

Over hulp bij zelfdoding bij dementie en voltooid leven is het debat volop gaande. Volgens sommigen mág de mens helemaal niet over zijn eigen dood beschikken. Anderen vinden dat je een arts niet kunt belasten met een wens op stervenshulp. Weer anderen menen dat het verlangen naar de dood een verkapte vraag om aandacht en betere zorg is.

 

Humanisten menen dat niemand de plicht tot leven heeft. Of de zin en kwaliteit van het eigen leven onvoldoende zijn geworden om door te willen leven is een persoonlijke afweging. De omgang met het eigen leven en de eigen dood zijn levensbeschouwelijk van aard; dat mag iedereen in principe zelf bepalen.

 

Homohuwelijk

De openstelling van het burgerlijk huwelijk voor homo’s wordt als hét sluitstuk gezien van de homo-emancipatie. In april 2001 vond de eerste huwelijksinzegening van een homopaar in de wereld plaats, en wel in Amsterdam. Anders dan in veel landen verliep het debat rondom gelijkgeslachtelijk trouwen in Nederland relatief rustig. Met het aantreden van het eerste Paarse kabinet (1994) werd een commissie ingesteld om mogelijkheden te onderzoeken. En al snel werd ook het geregistreerd partnerschap voor zowel homoseksuele als heteroseksuele paren mogelijk (1998).

 

Vanuit religieuze hoek was er verzet tegen de openstelling van het heilige huwelijk voor homo’s. Er waren uitzonderingen: het Remonstrantse Broederschap bood in 1986 al de mogelijkheid om homoseksuele als relaties te laten zegenen en schafte terloops ook het woord ‘huwelijk’ af. En er waren dissidente CDA-parlementariërs die het voorstel van het tweede Paarse kabinet om het burgerlijk wetboek aan te passen, steunden. Na vijftien jaar lobby en debat, dat ook ging over adoptiemogelijkheden voor homoparen en de omgang met gewetensbezwaarde trouwambtenaren, werd het homohuwelijk het paradepaartje voor humanistisch Nederland. Immers, gelijke behandeling en gelijkberechtiging van iedere mens, ongeacht zijn sekse, seksualiteit, religie of etniciteit, staat hoog op de humanistische agenda.

 

Maar niet alle homoseksuelen stonden te juichen. Zelfs het COC was in eerste instantie geen voorstander. Ze zagen in het streven naar een homohuwelijk een aanpassing aan de heteronorm. Daarnaast werd er een meer directe aanval op het huwelijk als instituut geopend. Het was een discriminerend instituut dat gehuwde mensen voortrekt door ze specifieke rechten toe te kennen.

 

Toch konden veel huwelijkssceptici niet om het argument heen dat ook homoseksuelen het recht moeten hebben om te kiezen, en daarvoor moet er eerst de juridische mogelijkheid zijn om te trouwen. In 1995 laat het COC een ander geluid horen: en gaat samen met de Gay Krant de lobby voor openstelling van het huwelijk voortzetten. Intussen groeide het aantal voorstanders voor gelijkgeslachtelijk trouwen snel en was een wetsverandering niet meer te stoppen. Nederland is het eerste land ter wereld waar homoseksuelen net als hetero’s mogen trouwen. Een zeer progressieve daad waarvan haar symbolische uitwerking nog steeds internationaal doorwerkt.

 

Lees verder bij Benno Premsela (1920-1997).

Martha Nussbaum

Martha Nussbaum verenigt twee kwaliteiten die zich maar zelden in een persoon laten verbinden. Zij is een internationaal erkend politiek denker. Maar daarnaast zet zij zich ook in de praktijk in voor sociale rechtvaardigheid wereldwijd, voor intensiever en respectvoller uitwisseling tussen culturen en continenten en voor een nieuwe moraal van wereldburgerschap. Recht op eigen levensovertuiging en respect voor die van anderen vormt het hart van deze moraal.

 

Tragedie en reflectie

De klassieken hebben Nussbaum door en door vertrouwd gemaakt met de grote tragedies die de menselijke conditie tekenen. Filosofie is voor haar in de eerste plaats de kunst om reflexief met fundamentele menselijke ambities en conflicten om te gaan. Door telkens vanuit een ander perspectief de interactie tussen tragedie en reflectie te belichten, slaagt Nussbaum er in om de breedte van de menselijke existentie en de diepte van tegenstrijdige emoties die zich daarbij aandienen voor het voetlicht te brengen. Tevens ontleent ze daaraan de kernthema’s waarmee ze filosofie en ethiek in gesprek brengt. Een heel scala aan menselijke strevingen komt zo tot leven en ook de risico’s die daarmee verbonden zijn en de obstakels die het streven naar een gelukkig leven dikwijls dwarsbomen. De titel van haar eerste en in mijn ogen mooiste boek, The Fragility of Goodness, ‘De broosheid van het goede’ (1986), geeft dit treffend aan.

 

Goede menselijke ontwikkeling

Doordrongen van deze visie op menselijke ontplooiing betrad Nussbaum vervolgens het terrein van de politieke filosofie – haar tweede kwaliteit – en ging zij, aanvankelijk in het kader van de Verenigde Naties, deelnemen aan internationale debatten over wat onder goede menselijke ontwikkeling behoort te worden verstaan. Zij verzette zich tegen de in haar ogen veel te smalle standaard van het Bruto Nationaal Product die door economen en beleidsmakers in de begin jaren ’90 als norm van ontwikkeling werd gehanteerd.

 

Evenzeer echter keerde ze zich tegen theorieën die menselijke ontwikkeling op de eerste plaats definiëren in termen van behoefte en afhankelijkheid of van nut en persoonlijke voorkeur. Samen met de econoom Amartya Sen ontwierp zij een nieuw concept van ontwikkeling dat bekendheid kreeg onder de naam Human Development Capability Approach (HDCA). Er bestaat geen goed Nederlands woord voor capability. De beste vertaling is ‘capaciteit in aanleg’.

 

De capabilities benadering

Nussbaums capabilities benadering cirkelt rond drie kernideeën.

  1. Elk mens wordt geboren als een kwetsbaar wezen vol mogelijkheden en talenten die ieder zelf tot ontwikkeling moet kunnen brengen om zo de mens te worden die hij of zij in aanleg is. 
    Anderen zijn daarbij onmisbaar, want zonder hun zorg, hulp, ondersteuning, vriendschap en liefde kan geen mens tot leven komen. Door de manier waarop anderen meeleven, beïnvloeden zij het al dan niet lukken van de ontwikkeling. Ieder mens blijft echter zelf verantwoordelijk voor dit proces. 
  2. Een goede samenleving is een samenleving die elk van haar leden in de gelegenheid stelt om zijn capaciteiten te ontplooien en die daarvoor ook de materiële, juridische, politieke en culturele voorwaarden schept, minstens tot een drempelniveau.
  3. Volgens Nussbaum – en daarin ligt haar belangrijkste onderscheid met Sen – kunnen de capabilities die fundamenteel zijn voor een volwaardig menselijk bestaan in tien punten worden ondergebracht. Daartoe behoren:

Mensen komen pas echt tot leven als ze deze potenties tot ontplooiing kunnen brengen. Cruciaal is dat ontplooiing alleen kan slagen als mensen tegelijkertijd de vrijheid kunnen ontwikkelen om zelf te kiezen hoe ze hun capaciteiten vorm geven. Menswaardige ontwikkeling staat of valt met deze vrijheid. Daarom wordt vrijheid wel de basis capability genoemd. Door vrijheid zo centraal te stellen maakt Nussbaum niet alleen ruimte voor een grote variëteit aan levenskeuzen en levensstijlen, zowel op individueel als op cultureel niveau, maar maakt zij tevens inzichtelijk waarom de manier waarop de capabilities gestalte krijgen principieel pluriform is. Een rijke diversiteit aan levensstijlen en culturen maakt dus de essentie uit van een humane samenleving. Vandaar haar stelling: ‘Pluralisme en respect voor verschil zijn in zichzelf universele waarden.’

 

Toepassingen

De capabilities benadering geeft, aldus Nussbaum, overheden en beleidsmakers een instrument in handen om de samenleving te humaniseren. Ook in de jaarlijks verschijnende Human Development Reports van de Verenigde Naties is de invloed van deze benadering herkenbaar aanwezig. Maar de implicaties van de capabilities benadering heeft Nussbaum zelf het meest overtuigend uitgewerkt voor het gebied van educatie en onderwijs enerzijds en om het recht van vrouwen op een volwaardige ontwikkeling kracht bij te zetten anderzijds.

 

Haar boeken Cultivating Humanity (1997) en Not For Profit. Why Democracy Needs the Humanities (2010) bevatten een scherpe kritiek op het huidige, door economisch nut geleide onderwijssysteem, met name in Amerika, en geven talrijke concrete suggesties hoe onderwijs en opvoeding een centrale rol kunnen spelen in de vorming tot menselijkheid en wereldburgerschap. Women and Human Development (2000), het boek waarin de capabilities benadering voor het eerst systematisch uiteen werd gezet, en Sex and Social Justice (1998) illustreren het tweede aandachtsgebied.

 

Samen met Amartya Sen is Nussbaum de stichter van de Human Development Capability Association, een internationaal interdisciplinair samenwerkingsverband waarin mensen uit allerlei disciplines wereldwijd samenwerken.

Alevieten

Alevitisme is een ondogmatische vorm van het Islamitische geloof. Alevieten onderscheiden zich van de dominante islamitische stromingen – Soennitische en Sjiitische Islam – door hun (religieus-)humanistische levensopvatting. Het gaat om een synthese van Oosterse culturele gebruiken, gewoonten, rituelen en de Islamitische traditie. Tussen de 80.000 en 100.000 van de Turkse Nederlanders is Aleviet; dat is zo’n 25 %. In Nederland hebben de Alevieten zich aangesloten bij de Humanistische Alliantie.

 

Ali’s bijnaam is Leeuw van Allah. Daarom wordt zijn naam vaak gekalligrafeerd in de vorm van een leeuw

 

Een democratische en open levensvisie

Hoeveel Alevieten er precies over de hele wereld zijn is moeilijk te zeggen, maar naar schatting zijn het er rond de 20 miljoen. Net als in Turkije vormen de Alevieten, na de Soennieten, de op één na grootste religieuze stroming onder de Turkse inwoners in Nederland. De term Alevieten functioneert als een paraplu voor een groep die moeilijk onder één noemer te vatten is. Turks-Nederlandse Alevieten beschouwen hun levensvisie als democratisch en open. Sommige Alevieten zijn orthodox islamitisch, anderen zijn (religieus-) humanistisch en een kleine groep is seculier of atheïstisch.

 

Alevieten hechten over het algemeen weinig belang aan strikt op te volgen religieuze dogma’s en regels. Niet de religieuze voorschriften, maar de ontwikkeling tot goed mens staat centraal.

 

De verschillende betekenissen van het begrip Aleviet

Aleviet kan meerdere betekenissen hebben. De eerste betekenis is aan de kant van Ali staan, dat wil zeggen, aanhanger van Ali zijn. Het gaat hier over een aparte stroming binnen de Islam, ontstaan als gevolg van de strijd om de opvolging van de Islamitische profeet Mohammed na diens dood. Ali is de schoonzoon van Mohammed.

 

In de tweede betekenis gaat Alevitisme over opvattingen en praktijken in het centrum van de Anatolische gemeenschap in West-Turkije. In deze cultuur-historische situatie zijn Alevieten tot een bepaalde wereldvisie gekomen die grotendeels is gevormd binnen de Turkse cultuur van vóór de ontwikkeling van de Islam in de 7e eeuw. De ontwikkeling van het Alevitisme verliep in samenhang met andere Islamitische groeperingen, die zich keerden tegen de culturele onderdrukking door Arabieren en door Perzen.

 

In de derde betekenis is het Alevitisme primair een cultuurgebonden geheel van normen en waarden, leefstijl en gebruiken. Het gaat om een seculiere levensstijl, waarin religie geen of weinig betekenis heeft. Alevieten laten zich in deze derde betekenis inspireren door Alevitische muziek en poëzie, maar de religieuze achtergrond vinden ze minder belangrijk en rituele praktijken ervaren ze als folklore. Deze vorm van ‘Aleviet-zijn’ is vooral te zien bij jongere Alevieten.

 

Aanhangers van Ali: historie

Zoals aangegeven, verwijst Alevitisme onder meer naar aan de kant van Ali staan. Veel van deze aanhangers van Ali zijn omstreeks 680 gevlucht naar Horasan in Oost-Anatolië, een streek in het huidige Noord-Iran. In deze tijdsperiode is Horasan tot een vaderland voor de Turkse Alevieten geworden. Het was een land met voornamelijk Turkse gewoontes, normen en waarden. Voor de komst van de Islam was het sjamanisme overheersend onder de Turken en elementen van het sjamanisme zijn nog altijd terug te zien in het Alevitisme.

 

Een belangrijke heilige in het Alevitisme is Haci Bektas Veli. Hij leefde in de 13e eeuw in Anatolië, was een soefi meester en is de grondlegger van de Bektashi-orde. Hij ontwikkelde het vier deuren en veertig treden principe: een weg om tot god te komen en volmaakt mens te worden. Het verschil tussen Alevieten en Bektasi’s is door de eeuwen heen zo klein geworden, dat men tegenwoordig nauwelijks nog van een verschil kan spreken.

 

De ontwikkeling van het Alevitisme-Bektasisme heeft grotendeels plaatsgevonden in de School van Horasan. In deze school werd op een pragmatische manier omgegaan met de Islamitische wetgeving, de sharia. Het culturele erfgoed van de plaatselijke bevolking en een mystieke kijk op de Islam waren richtinggevend. De focus lag op de moraal en ethische voorschriften en minder op streng doorgevoerde wetgeving. Het gebed werd door vrouwen en mannen samen uitgevoerd, op basis van het uitgangspunt dat man en vrouw gelijkwaardig zijn. Andere belangrijke punten waren de eenheid van de Islam en het welzijn van de mensen, met als inzet dat de mens zich ontwikkelt tot insan-i kamil, dat wil zeggen: een mens met spirituele wijsheid of een volmaakte mens. Wanneer deze spiritueel ontwikkelde persoonlijkheden hun diensten aan het volk verlenen ontstaat er een toplum-u kamil, een volk dat spirituele wijsheid heeft.

 

Door de eeuwen heen bevonden de Alevi-Bektasi’s zich bijna steeds in oppositie met de gevestigde elite en cultuur. Door de aanhangers van de dominante stromingen binnen de Islam zijn zij altijd kritisch bekeken. Maar door het centraal stellen van de mens, een pragmatische levenshouding en manier van opvoeden, ondervonden de Alevi-Bektasi’s minder problemen in hun contacten met niet-Islamitische volken.

Het Alevitisme werd op de meeste plaatsen onderdrukt, maar bleef als een stroming voortbestaan en heeft met name in de 14e, 15e en 16e eeuw tot talloze protestbewegingen gevoerd. Ook de Alevieten in Turkije hebben een lange geschiedenis als minderheid in strijd tegen de staat.

 

Ieder mens accepteren zoals hij is

De Alevieten hebben een groot respect voor ieders geloof, wat dit ook moge zijn. Ofwel, zoals Haci Bektas veli het zei, ‘De mens zelf is degene die uiting en richting geeft aan het geloof’. De imams Ali en Haci Bektas Veli waren een belichaming van het principe van het ‘accepteren en respecteren van ieder mens zoals deze is’.

De mens is in het Alevitisme verantwoordelijk voor zichzelf. De mens moet zelf tot de erkenning van God en de natuur komen. Om die reden, kan niemand vanwege bijvoorbeeld zijn atheïsme veroordeeld en gestraft worden. Iedereen is vrij zijn geloof te beleven zoals hij of zij verkiest. Er zijn geen verplichte gebeden en geen vaste regels. Dit betekent ook dat er veel variatie mogelijk is – en voorkomt – binnen het Alevitisme. Niet God, maar de mens is de wetgever op aarde. Alleen met betrekking tot de spiritueel-religieuze vragen is de Aleviet ondergeschikt aan een spirituele leraar, een zogenoemde dede.

 

Hedendaags Alevitisme in Nederland

Een groot deel van de Alevieten in Nederland, ziet het Alevitisme als een combinatie van de Islam en humanistische waarden. Het Alevitisme is voor hen een humanistische filosofie, waarbij de mens centraal staat. Om tot God te komen, om God te gedenken, is het noodzakelijk om ook de Goddelijke essentie in de mens te erkennen. God wordt dus als immanent voorgesteld. Dit geloof is alleen mogelijk wanneer het er in de samenleving menselijk aan toegaat, dat wil zeggen, democratisch en humanistisch.

 

In het Alevitisme gaat het om ‘de mens met een schoon hart’. Bij de meeste Alevieten krijgt deze levensfilosofie ook een religieuze vertaling en duiding: de mens is een spiegel van God. Om tot God te komen hoef je niet per se naar Mekka te gaan, zoals de Soennieten doen; maar zoals Haci Bekta zei: Je moet het niet zoeken in Mekka. Je bent zelf Mekka en Kabe, je bent zelf de Koran.

 

Voor sommige Alevieten die zich als niet-gelovig benoemen, staat het Alevitisme buiten de Islam. Vooral de tweede generatie Alevieten in Nederland, zien het Alevitisme primair als een cultuurgebonden geheel van normen en waarden, leefstijl en gebruiken.

 

Sommige Alevieten stellen zich relativerend op ten aanzien van praktijken van religieuze expressie. Veel ceremoniële handelingen zijn folklore, uiterlijkheden, geworden. Iedereen moet zelf weten of hij of zij zich hiermee bezig houdt. Wel hecht men er aan de Alevitische levensfilosofie en gedachtegoed over te dragen aan volgende generaties. Voor andere Alevieten nemen het geloof in Allah en het vasten en bidden een centrale plaats binnen hun leven in.

 

Alevieten hebben geen moskee. Ze gaan niet op pelgrimage naar Mekka en ze dragen geen hoofddoek. Alevieten vasten wel – maar niet tijdens de ramadan – en hebben een eigen sociaal-religieuze ceremonie, de Cem. Letterlijk vertaald betekent Cem: bij elkaar brengen, vergaderen en bijeenkomen. Een Cem ceremonie wordt voltrokken onder begeleiding van een Dede. De Dede is de sociale leider en raadgever van een Alevitische gemeenschap. Hij vertelt over het geloof en de Alevitische geschiedenis.

 

Alevieten hebben een sterke onderlinge band. Deze sterke band is mede terug te voeren tot de onderdrukking en discriminatie, die ze in Turkije hebben ondergaan. Orthodox-religieuze Soennieten beschouwen Alevieten niet als Moslims en vinden vooral de te grote gelijkheid tussen man en vrouw een probleem.

 

De discussie rondom de Islam roept bij de Alevieten veel emotie op. Omdat Alevieten zich niet herkennen in de orthodoxe Islam en hun levensvisie sterk liberaal-humanistische en progressieve elementen heeft, herkennen ze zich niet in de inhoud en de toon van het debat. Vanwege de gerichtheid op menselijke groei en de liberale aard van het Alevitisme, hebben ze zich bij de Humanistische Alliantie aangesloten.

 

Voor dit artikel is er gebruik gemaakt van quotes uit het boek Mijn Mekka is de Mens: Alevieten in de Nederlandse Samenleving, geschreven door I, Yerden (2010).

Tzvetan Todorov, De onvoltooide tuin

Dit zijn de vragen die de Bulgaars-Franse filosoof Tsvetan Todorov (1939) in De onvoltooide tuin aan de orde stelt. Todorov is een humanist omdat hij het idee van menselijke vrijheid centraal stelt.

 

Geen scheiding tussen individu en gemeenschap

Aan de hand van auteurs als Michel de MontaigneJean-Jacques Rousseau en Benjamin Constant, geeft Todorov in De onvoltooide tuin een beeld van de geschiedenis van het humanistische denken in Frankrijk en weet dit denken op verhelderende te verbinden met het heden. Hij laat zien dat het menselijke verlangen naar kennis en inzicht, het streven naar zelfbeschikking en de directe betrokkenheid bij anderen, niet alleen samen moeten, maar ook samen kunnen gaan. Zijn weigering de scheiding tussen individu en gemeenschap te accepteren, is de essentie van de humanistische levensbeschouwing.

 

Menselijke vrijheid

In De onvoltooide tuin staat het idee van menselijke vrijheid centraal. Ten tijde van de Renaissance, de overgang naar de moderne tijd, stelt Todorov, leerden we de vrije wil kennen en namen we afstand van strikte, vooral godsdienstig bepaalde, tradities, bloedbanden en hechte gemeenschappen. Verder ontwikkelde zich het idee dat waarheid niet met de traditie is gegeven, maar met de rede. 

 

Het vrijheidsbesef beperkte zich in eerste instantie tot de privésfeer en was vooral een aangelegenheid van geleerden. Langzaam maar zeker werd vrijheid ook in het publieke leven als richtlijn aangenomen. Een politiek bewind werd voortaan alleen legitiem gevonden als het in vrijheid was gekozen; de moderne democratie ontwikkelde zich. Je kunt zeggen dat zich meteen ook de problemen en de kritieken op het vrijheidsidee voordeden. Hoewel vrijheid een mooi ideaal is, leverde het ook de nodige vragen, angsten en onzekerheden op. Is vrijheid wel goed? vroegen achttiende-eeuwse denkers zich af. Betekent vrijheid niet eveneens het afstand nemen van God, van je naaste en uiteindelijk ook van jezelf?

 

Kritiek op de vrijheid: vier families

Todorov onderscheidt vier denkrichtingen – families – die vrijheid hebben geproblematiseerd.

 

De conservatieve familie is vooral religieus van aard. Ze strijdt voor het behoud van tradities en een uiteindelijk bovenmenselijke bron van het ware en het goede waaronder de mens zich geplaatst moet weten. Individuele vrijheid is binnen deze familie eerder de oorzaak van onrust, ongeluk en egoïsme, dan van positieve inspiratie en mogelijkheden.

 

De sciëntistische familie – de verabsolutering van de (natuur)wetenschap – is een groot voorstander van vrijheid, mits deze voortkomt uit kennis en uitsluitend gebaseerd is op de rede. Volgens Todorov zijn natuurwetten echter moeilijk te verenigen met het idee van een vrije wil.

 

De individualistische familie is eveneens groot voorstander van vrijheid. Ook hier signaleert Todorov problemen. Individuele vrijheid is vooral gericht op het vergroten van je eigen geluk en je eigen belangen. In dit beeld van vrijheid vormen sociale verbanden belemmeringen. Een dergelijke visie kan moeilijk daadwerkelijk engagement met de ander omvatten.

 

De humanistische familie meent met de conservatieven dat het individu altijd verbonden is aan sociale en culturele contexten, maar biedt het individu wel de ruimte om daarvan afstand te nemen. Met de individualisten menen humanisten dat de mens de ruimte moet hebben zijn eigen leven vorm te geven, maar deze vormgeving komt pas tot stand in contact met, en vanuit, betrokkenheid bij anderen.

 

Evenals de sciëntisten vertrouwen humanisten op de rede, zonder echter de natuurwetten als dwingend te zien.

 

Zowel de Renaissance-denker Montaigne, als de Romantische denker Rousseau en de Verlichtingsdenker Constant proberen volgens Todorov de vrijheid te doordenken zonder te vervallen in conservatisme, individualisme en sciëntisme. Niet om zoals tegenstanders beweren de kool en de geit te willen sparen, maar omdat ze die verbinding als de meest wenselijke vrijheid beschouwen.

 

De onvoltooide mens

De onvoltooide tuin is niet alleen inhoudelijk belangrijk vanwege de behandeling van humanistische bronnen, maar ook omdat Todorov deze bronnen weet te koppelen aan hedendaagse maatschappelijke en politieke vragen. Het antwoord dat hij biedt is, zoals de titel aangeeft, onvoltooid en hiermee heeft hij een belangrijk punt te pakken. De vrije wil, het afstand nemen van dwingende tradities en gemeenschappen is voor Todorov allerminst onproblematisch. Integendeel, het levert angst en onzekerheid op. Het humanisme als levensopvatting gaat niet uit van de volmaakte mens, maar van de onvoltooide mens. Precies deze onvoltooidheid vraagt dat we voortdurend met elkaar aftasten hoe we de relatie tussen individu en gemeenschap het beste kunnen vormgeven. Het humanisme is, in tegenstelling tot de andere families, in staat niet in uitersten te vervallen, maar op overtuigende wijze voor de onvoltooidheid en de voortdurende zoektocht te kiezen.

 

Actualiteit

Ook nu zien we opnieuw een vreemde combinatie van enerzijds een sterk individualisme – wie ben jij om je met mij te bemoeien? – en anderzijds een hang naar sterke en traditionele gemeenschappen. Deze gemeenschapszin kan religieus van aard zijn – het nieuw religieus conservatisme dat in de kabinetten Balkenende was waar te nemen – maar ook eng nationalistisch – zoals te zien is bij de PVV. We staan opnieuw onder druk van het oude dreigement van verlies van gemeenschappelijkheid. We koesteren onze vrijheid, maar zijn bang te moeten leven in een wereld zonder idealen. De spanningen die wij hier en nu waarnemen, zijn van alle tijden. We kunnen onze angst en onzekerheid trotseren door een kijkje te nemen bij Todorov en bij de Renaissance- en Verlichtingsauteurs die hij behandelt.

Thomas Paine

Thomas Paine was een Engels Verlichtingsdenker en activist die het zichzelf met zijn scherpe en kritische meningen niet altijd even gemakkelijk heeft gemaakt. Als revolutionair activist leverde hij een grote bijdrage aan zowel de Amerikaanse als de Franse Revolutie. In het revolutionaire pamflet The Age of Reason, Het tijdperk van de rede (1794) levert Paine scherpe kritiek op de georganiseerde religie. Het is nog altijd een klassieker van het vrijdenken.

 

De Amerikaanse Revolutie en Common sense

In London kwam de jonge Brit Thomas Paine in contact kwam met de Amerikaanse politicus en Founding Father Benjamin Franklin (1706-1790) die hem wist over te halen om naar de Nieuwe Wereld, Amerika te gaan. Amerika betekende voor hen de concretisering van de Verlichte idealen van vrijheid van denken en meningsuiting. 

 

Het pamflet Common Sense (‘Gezond Verstand’) dat Paine daar begin 1776 anoniem publiceerde, werd een bestseller. Als pleidooi voor Amerikaanse onafhankelijkheid van het Engelse koloniale bestuur, speelde het een beslissende rol in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd en Revolutie (1775-1783). Common Sense werd mede de basis van de Declaration of Independence, de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring (1776; zie hierover ook de venstertekst Mensenrechten en het lemma over John Locke) en Paine geldt als een van de Founding Fathers.

 

De Franse revolutie en The Rights of Man

In 1787 keerde Paine terug naar het woelige Europa. In Parijs raakte hij bevriend met gematigde revolutionaire filosofen als Markies de Condorcet en Jean-Pierre Brissot. Tijdens de Franse Revolutie (ca. 1789-1799) verscheen zijn Rights of Man, ‘De mensenrechten’ (1791). Zijn ode aan de rechten van het individu op vrijheid van meningsuiting waar ook ter wereld, was een directe aanval op Edmund Burke. Burke geldt als de grondlegger van het Europese conservatisme en bekritiseerde de Franse Revolutie fel in zijn ‘Reflections on the Revolution in France’ (1790). Paine verweet Burke hardheid: ‘Niet één blijk van mededogen met de ellendigsten.’

 

Door zijn populariteit werd Paine gekozen in de Nationale Conventie, het parlement. Hij richtte zich tegen de Jacobijnse Terreur (ca. 1792-1794) onder leiding van Maximilien de Robespierre, en werd daar vervolgens zelf het slachtoffer van. Hij kwam in de gevangenis terecht, maar niet op de guillotine.

 

Religiekritiek en Het tijdperk van de rede

In de gevangenis, overtuigd dat hij zou sterven, schreef Paine The Age of Reason (1794). Het is een aanval op het geloof. Paine verwierp de Bijbel onder meer omdat hij het bloedvergieten erin moreel niet te rechtvaardigen vindt. Hij ontmythologiseerde de Bijbel en de Openbaring; het betreft geen heilige tekst maar is gewoon door mensen geschreven. Paine trok fel van leer tegen contradicties, historische onjuistheden, onlogische redeneringen en alles wat hij als onzin beschouwde. 

Het heeft geen nut deze zaak te verdoezelen of te proberen te slikken. Het verhaal voor zover ze betrekking heeft op het bovennatuurlijke heeft alle kenmerken van bedrog.’ 

Ook is het boek een felle aanval op de kerkelijke orthodoxie vanwege de onbarmhartige onderdrukking van niet-orthodoxen.

 

Rede en deïsme

Tegelijkertijd is The Age of Reason een lofzang op de Verlichting en de rede. 

‘(Ik ben) altijd een uitgesproken voorstander (…) geweest van de vrijheid van meningsuiting, hoezeer iemand ook van mijn overtuiging moge verschillen. Hij die dit recht ontkent maakt van zichzelf een slaaf van zijn huidige opvattingen, aangezien hij zichzelf het recht niet toekent ooit van mening te veranderen. Het meest formidabele wapen tegen vergissingen van allerlei aard is de menselijke rede. Ik heb nooit gebruik gemaakt van iets anders, en ik zal dat ook in de toekomst nooit doen.’

Paine was overigens geen atheïst, zoals zijn tijdgenoot Baron d’Holbach, maar een deïst, net als bijvoorbeeld Voltaire. Hij geloofde dat God zich overal bevindt, maar zeker niet in de Kerk of enige andere institutie. Ofwel: ‘Mijn eigen geest is mijn eigen kerk.’ Paine vond menselijkheid belangrijker dan geopenbaarde religie. 

‘Ik geloof in de gelijkheid van de mens. En ik geloof dat religieuze plichten bestaan uit rechtvaardig handelen, liefdevolle genade en uit het streven onze medemensen gelukkig te maken.’ (Age of Reason, Part 1, vertaling door redactie).

Paines actualiteit

Thomas Paine was een activist en revolutionair die steeds op de bres heeft gestaan voor de rechten van de mens op politiek en sociaal terrein. Hij voelde haarfijn aan dat een nieuwe tijd was aangebroken. De nieuwe rechten van de mens hadden de oude, feodale rechten naar het tweede plan gemanoeuvreerd. Paine had zeer vooruitstrevende ideeën over sociale rechtvaardigheid. Met zijn plan voor een vorm van sociale verzekering, met name een ouderdomspensioen, was hij zijn tijd vooruit en is nog steeds actueel. Hij hechtte ook aan een progressieve inkomstenbelasting, aan verplicht onderwijs, landhervorming en een Volkerenbond die oorlog moest uitbannen. Verder was hij verklaard tegenstander van de slavernij en botste daarover met George Washington. De zwarte slavernij werd in Amerika pas uiteindelijk in 1863 afgeschaft.

Paine schreef in 1795: 

‘Hij die zijn eigen vrijheid zeker zou willen stellen, moet zelfs zijn vijand tegen onderdrukking beschermen. Want als hij deze plicht schendt, schept hij een precedent dat op hem zelf zal terugslaan.’ 

De Australische filosoof Peter Singer – tevens Australische Humanist van het jaar 2004 – , heeft aan de hand van deze uitspraak de Thomas Paine test bedacht. Hij past deze regel in 2004 toe op de toenmalige Amerikaanse president George W. Bush. ‘Bush, die zijn eigen vrijheid zeker wil stellen, moet zelfs zijn vijanden – in dit geval: islamistische terroristen – tegen onderdrukking beschermen. Want als hij deze plicht schendt, schept hij een precedent dat op zijn land zelf zal terugslaan.’ Het is duidelijk dat Bush niet door de test kwam. Sommige politici kunnen vóór ze handelen, beter eerst te rade gaan bij Paine.

Jean-Paul Sartre, Het existentialisme is een humanisme

Met het essay Het existentialisme is een humanisme schreef Jean-Paul Sartre (1905-1980) de meest populaire en provocerende verklaring van zijn filosofie. Het is een manifest waarin hij zijn filosofie uitlegt en verdedigt. Existentialisme is niet de oplossing voor de vragen van de mens, maar een herformulering van het probleem.

 

 

Het woord ‘existentialisme’ roept talloze associaties op. Deze associaties gaan vaak vooraf aan de betekenis van de term. Dit geldt onder meer voor Sartres beroemde uitspraak: ‘De existentie gaat vooraf aan de essentie’. Ik ben benieuwd hoe Sartre hierop zou reageren. Zou hij zeggen ‘Voila! De existentie gaat vooraf aan de essentie!‘? Of zou hij, zoals hij in 1946 gedaan heeft met Het existentialisme is een humanisme, een nieuw manifest schrijven om de onwetendheid over het existentialisme teniet te doen en de beschuldigingen aan haar adres te ontkrachten?

 

Met de stelling dat de existentie (het bestaan), voorafgaat aan de essentie (de wezensbepaling), bedoelt Sartre dat de mens éérst bestaat – zich voordoet, in de wereld verschijnt – en dat zich daarná nader bepaalt. De mens is dus in eerste instantie onbepaald. Dat de mens iets onbepaalds is, komt doordat hij aanvankelijk nog niets ís. Hij kan alleen iets wórden, en dan zal hij zijn wat hij van zichzelf maakt… ‘De mens is niets anders dan wat hij van zichzelf maakt. Dat is het eerste beginsel van het existentialisme.’ (13-14).

 

Solidariteit

Sartre begint het essay met een samenvatting van de bezwaren van gelovigen en marxisten tegen het existentialisme. Zij beschuldigen het existentialisme ervan pessimistisch, subjectivistisch en anarchistisch te zijn. Ze beweren dat het existentialisme de mens beschouwt als een solitair individu dat graag solidariteit met anderen wil herwinnen, maar daarin niet slaagt omdat hij in een isolatie leeft. Ik beveel alle mensen met dit bezwaar en het verlangen naar solidariteit Sartres antwoord aan:

‘Om de waarheid over mijzelf te weten te komen moet ik die waarheid via de ander verkrijgen. De ander is voor mijn bestaan onmisbaar, en even onmisbaar bovendien voor de kennis die ik van mijzelf heb.’ (43)

‘Ik’ en ‘de ander’ stichten dus de solidariteit. Ik denk dat Sartre hiermee al een antwoord formuleerde op populistische politici die solidariteit willen stichten door ‘de ander’ uit de maatschappij te sluiten.

 

Optimisme zonder hoop

Hoop en geluk lijken alleen legitiem in de monden van gelovigen. Zij vereren een God of een Ideaal: Hemel of Utopie. Daar is het doel, hun bron van geluk. Dat doel geeft hen de hoop om de sombere realiteit van dagelijks bestaan te ontvluchten. ‘Nu’ en ‘deze wereld’ vormen slechts een tussenstap, een middel tot de staat van gelukzaligheid. De existentialist, daarentegen, heeft geen God en vertrouwt op niets dan zijn eigen vermogens. Hij koestert geen hoop voor de ver weg gelegen toekomst, want dan bestaat hij gewoonweg niet meer.

 

Gelovigen bekritiseren het existentialisme om zijn pessimisme. Sartre verdedigt zich sterk met een terugaanval. Volgens hem is alleen de werkelijkheid betrouwbaar, en zijn dromen bedrieglijk. Hiermee sluit hij aan bij Nietzsche die de weg bereidde voor het existentialisme: ‘Hoop is het kwaadste der kwaden omdat zij de marteling verlengt.’ (Menschliches Allzumenschliches, 71).

Ik vind Sartres beweringen over het optimisme en de hoop het ingewikkeldst aspect van het existentialisme. Aan de ene kant zegt hij dat de mens geen hoop nodig heeft om te kunnen handelen, want de werkelijkheid ligt niet in de onvoorspelbare toekomst. Aan de andere kant zegt hij dat geen andere doctrine zo optimistisch is als het existentialisme, omdat het lot van de mens nergens anders dan in hemzelf ligt.

 

Sartre beschouwt de existentialist als een optimist zonder hoop, veroordeeld tot vrijheid. Daarmee roept hij de onafhankelijkheid van de mens uit. Deze opvatting getuigt zeker van optimisme, maar hoeveel mensen zouden zich gelukkig voelen met de consequenties daarvan? Hoe kan een mens vooruit kijken als er geen hoop is of geen geluk mogelijk lijkt in de toekomst? Onafhankelijkheid betekent ook dat niets de mens van zichzelf kan redden, en dat er geen vlucht meer mogelijk is. Als de mens zijn lot volledig in eigen handen heeft, dan laadt dat alle verantwoordelijkheid op zijn schouders. En dit is een zware last. Net als die van Sisyphus. De vraag is of de mens wel zo sterk is als een mythische held.

 

Toch ben ik langzaam gaan begrijpen waarom Sartres tijdgenoot Camus Sisyphus nadrukkelijk voorstelt als een gelukkige mens. Camus wilde het geluk ontheiligen en naar de aarde brengen. Volgens hem is Sisyphus gelukkig omdat hij zijn eigen lot omhelst en zich verzoent met de realiteit. Volgens mij is dit inderdaad de weg naar geluk. Als wij de realiteit niet kunnen ontvluchten, als dat het enige is in onze handen, dan wacht ons ook geen hemel of hel. Dit bevrijdt ons van de angst voor dingen buiten de realiteit, buiten het hier en nu. En deze bevrijding kan geluk geven.

Ik vermoed dat de Griekse schrijver Nikos Kazantzakis (1883 – 1957) iets dergelijks bedoelde met het citaat uit zijn werk dat hij op zijn grafsteen liet graveren: ‘Ik hoop niets. Ik vrees niets. Ik ben vrij.‘ (Ascetica, 1927)

 

De mens als vraag

Mensen willen antwoorden op hun problemen. Door deze antwoorden willen zij de weg naar het geluk, de hemel en de utopie. Maar als het probleem niet juist geformuleerd is, hoe kan men dan überhaupt een oplossing bedenken? Alle bestaande doctrines beweren dat zij het probleem al hebben opgelost. Met uitzondering van het existentialisme. Misschien is juist dat aspect de grond van de kritieken.

 

Existentialisme is zelf niet de oplossing voor de vragen van de mens, maar een herformulering van het probleem van mens zijn en het leven in de wereld. Deze revolutionaire formulering bevat geen constanten zoals God, hemel of utopie. De enige constante is het voortdurende proces van veranderen. De mens is vrij, vrij van alle bepalingen.

 

There are Thousands of Alternatives

Existentialisme was indertijd al een afwijzing van dogmatisme. Op dit moment kan het kritiek geven op een denkwijze die in Sartres tijd nog niet zo sterk had postgevat als nu. De neoliberalen denken dat het huidige systeem het beste is dat men ooit kan denken. Hun slogan TINA (There Is No Alternative) wil zeggen dat wij verplicht zijn om dit systeem te behouden en te verbeteren. Verplicht? Mensen? Die gedoemd zijn om vrij te zijn? Sartre zou zich schor schreeuwen: TATA (There Are Thousands of Alternatives)!

Anton Levien Constandse, De bron waaruit ik gedronken heb

Anton Constandse (1899 – 1985) is één van de belangrijkste humanistische denkers, publicisten en verdedigers van het vrije woord van de twintigste eeuw in Nederland. In 1899 geboren in Brouwershaven ontpopt hij zich al op achttienjarige leeftijd als een geëngageerd vrijdenker en schrijver. Het aantal thema’s waarover hij schrijft is enorm en valt samen te vatten als een strijd voor vrijheid vanuit compassie.

 

Constandse kan een Don Quichote worden genoemd, hij is niet voor niets fan van deze befaamde literaire figuur. Vechten tegen windmolens, maar dan wel – anders dan Don Quichote – met realiteitszin.

 

Een brede visie

Constandse is opgeleid tot leraar Frans en staat korte tijd voor de klas. Het bevredigt hem echter niet. Zijn interesses reiken verder en zijn buitengewoon breed: van anarchisme tot seksuele vrijheid, van Dada tot Spinoza, van Multatuli tot Spaanse literatuur, van milieu tot kolonialisme. Hij houdt talloze lezingen, publiceert artikelen en verzorgt spreekbeurten bij anti-fascistische manifestaties. Tijdschriften als De Gids, De Vrijdenker, De Wapens Neder, De Nieuwe Cultuur, Alarm en De Vrije Socialist publiceren zijn teksten. Hij noemt zichzelf ‘revolutionair anarchist’ en schrijft vanuit een antimilitaristische en libertijnse inspiratie. Zijn anarchistische denkbeelden hangen samen met de Eerste Wereldoorlog die hij als puber meemaakt. Hij leerde dat mensen  geweld kunnen voorkomen als ze hun vrijheid en individuele kracht niet afstaan aan machthebbers. In 1928 publiceert hij Grondslagen van het atheïsme, één van zijn bekendste boeken uit een reeks van meer dan honderd.

 

De visie van Constandse valt in enkele begrippen samen te vatten:

 

en tenslotte

Opkomst van het fascisme

In het Interbellum ziet Constandse de behoefte aan autoriteit groeien en herkent hierin een groot gevaar voor de democratie. De strijd tegen het fascisme gaat voor hem samen met het atheïsme. Atheïsme vindt hij vooral aantrekkelijk omdat het de vrijheid van het individu tegenover God, kerkelijke autoriteiten en de autoriteit van de staat onder Stalin, Mussolini en Hitler voorstaat. De naam van de jonge Anton Constandse prijkt regelmatig op strooibiljetten voor protestmeetings tegen het theïsme en vóór het atheïsme, tegen de Roomse machtswellust en tegen het militaire Spanje van Franco. In oktober 1940 verblijft Constandse dertien maanden in het concentratiekamp Buchenwald en komt daarna in het gijzelaarskamp Sint Michielsgestel terecht. In zijn Herinneringen kent hij aan deze periode een groot belang toe. Na de Tweede Wereldoorlog zal hij een rol van betekenis gaan spelen in het intellectuele en politieke leven van Nederland.

 

Pacifisme, imperialisme, seksuele moraal en milieu

Constandse wordt na de oorlog buitenland-redacteur van het Algemeen Handelsblad en reist de halve wereld rond. Hij ziet veel en trekt niet zelden andere conclusies dan de meeste auteurs. Als medewerker van onder meer Vrij Nederland, De Vrijdenker, en de Groene Amsterdammer geeft hij zijn kritische beschouwingen over de koloniale en imperialistische politiek van de VS, Nederland en andere Europese landen. Ook de problemen van overbevolking, de atoombom, de hypocriete seksuele moraal van de christenen en het huwelijk trekken zijn aandacht. Al in 1948 voorziet hij grote problemen in het Midden Oosten en beweert dat het zionisme uiteindelijk imperialistisch is. Ook maakt hij zich dan al zorgen over het milieu.

 

In 1950 schrijft hij in De Vrijdenker:

‘…dat de delfstoffen op onverantwoordelijke wijze worden aangesproken, dat cultuurgrond door erosie en roofbouw in toenemende mate verloren gaat, dat de watervoorziening steeds meer een probleem wordt. Daarbij komt nog dat de temperatuur van de aarde (vooral op het noordelijk halfrond) iets hoger wordt, dat de gletschers voortgaan af te smelten, waardoor het peil van het zeewater (zout water!) geleidelijk stijgt.’

Als medewerker van de VPRO-radio slaan zijn messcherpe analyses van de binnen- en buitenlandse politiek in als een bom, tot vreugde of verdriet van de luisteraars.

 

Afstand van gewelddadige revolutie

Van 1968 tot 1976 geeft Constandse als universitair docent in de geschiedenis van Spanje en Latijns Amerika, colleges aan de Universiteit van Amsterdam. De zaal zit al snel bomvol. Hij gaat onder meer in op de revolutionaire bewegingen van bijvoorbeeld Che Guevara. Studenten verwachten dat Constandse de revolutionaire acties  goedkeurt. Maar dan kennen zij de naoorlogse Constandse niet. Guerilla-acties blijken vaak catastrofaal voor boeren of arbeiders. Een gewelddadige oplossing maakt de problemen niet kleiner, maar groter.

 

Hoe mooi de revolutionaire idealen ook zijn, in praktijk kunnen revoluties even gewelddadig worden als de regimes waartegen ze strijden.De Spaanse burgeroorlog beschouwt Constandse als een ijkpunt en een toppunt in zijn actieve politieke leven. Wat hij daar ziet schokt hem: communisten die onder commando van Stalin de revolutie proberen te monopoliseren. Dit gaat ten koste van echte vrijheid, het oorspronkelijke doel.

 

Balans tussen individu en samenleving

Individuele vrijheid en de belangen van de gemeenschap kunnen beiden pas tot hun recht komen, als ze elkaar voeden en in elkaars verlengde liggen.

‘Geestelijk was het individualisme van grote betekenis voor de evolutie. Maar zijn denkbeelden en idealen konden slechts worden bevorderd voor zover collectiviteiten daartoe bereidheid en vermogen toonden te bezitten. En aldus is individuele vrijheid toch een sociaal ideaal.’ (Constandse, Het souvereine ik – Het individualisme van Lao-tse tot Friedrich Nietzsche,1983)

Een treffende omschrijving over zijn vrijheidsstreven:

‘Alles, groot of klein, abstract of concreet, bekeek hij door de bril van het humanisme, de gezagloze moraal, de filosofie van de vrijheid’. (Fleur Bourgonje, Groene Amsterdammer, 27 mrt 1985)

Herinneringen

Het boek De bron waaruit ik gedronken heb. Herinneringen van een vrijdenker uit 1985 zou je een korte en relativerende evaluatie van het leven van Constandse kunnen noemen. In zijn denken is hij altijd anarchist, atheïst en antimilitarist gebleven, al zegt hij later niet meer te geloven in een vreedzame toepassing van het anarchisme. Wat Herinneringen zo interessant maakt, zijn de momenten waarop Constandse niet zijn gelijk haalt maar zijn ongelijk erkent. Zo is zijn veranderde visie op revolutie als oplossing van sociaal-economische problemen van grote betekenis en wellicht de kern van de Herinneringen. Constandse zegt hierover:

Na de oorlog heb ik moeten constateren, dat de revoluties, waaraan onze eeuw zo rijk is, gewelddadig zijn. Een omwenteling is op zichzelf een autoritair proces’ (p. 117).

Filosofie en politiek gaan samen

Constandse hecht grote waarde aan een goede filosofische scholing en zegt veel aan filosofen als Nietzsche, Kant, Hegel, Feuerbach en Husserl te danken te hebben. Voorop staat de koppeling met het dagelijkse politieke leven.

‘Geen filosofie zonder leven en geen leven zonder filosofie.’

Dat impliceert diepgang. Maar geen diepgang zonder kennis, correcte feitenkennis. Menigeen stond paf over zijn enorme belezenheid. Als de vrouw van Constandse ernstig ziek wordt, gaat zijn leven in het teken van haar verzorging staan. Hij blijft in die periode schrijven. Fleur Bourgonje beschrijft in de Groene Amsterdammer een telefoongesprek met hem:

‘Doordat Gerda zo veel slaapt, heb ik een brochure tegen de paus kunnen schrijven, grinnikte hij aan de andere kant van de lijn, en ik heb een praatje gehouden voor het Humanistisch Verbond en ik moet ook nog een paar herdrukken corrigeren.’

Na een onafzienbare reeks publicaties sterft Constandse op 23 maart 1985 in Den Haag. Hij ziet zijn leven ‘…als een simpele schakel in een eindeloze keten van geslachten (hopend) dat het tot een humaner en gelukkiger samenleven van vrije mensen mag leiden.’ (Herinneringen, p. 129).