+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Paul Kurtz, Living without religion: Eupraxsophy

Paul Kurtz (1925 – 2012) is een Amerikaanse filosoof, oprichter van onder meer het Center for Inquiry en hét gezicht van de seculiere en sceptische beweging in de VS. Volgens Kurtz is humanisme geen religie zonder god, maar ook geen filosofie. Om duidelijk te maken wat humanisme dan wél is, introduceert hij de term eupraxsofie, de wijsheid om het goede te doen’.

 

Humanisme is geen religie zonder god

‘De beste therapie tegen onzin is kritische intelligentie’, schrijft Kurtz in zijn boek Living without Religion: Eupraxsophy (1989) (vertaling door redactie). Op bevlogen wijze zet hij bondig zijn visie op seculier humanisme uiteen (over Kurtz als atheïst en als aanhanger van de Radicale Verlichting, zie hier en hier). Kurtz beargumenteert met kracht dat het humanisme waar hij naar streeft en dat hij aanduidt als seculier humanisme, geen religie is. Velen zien humanisme namelijk wel als een soort religie zonder god. Dat komt vooral omdat humanisme, met name in georganiseerde vorm, deels dezelfde sociale en psychologische functies vervult, namelijk zingeving en sociale cohesie. Kurtz meent echter dat de verschillen tussen seculier humanisme en religie zo fundamenteel zijn dat het gekunsteld is om ze als soortgelijk te beschouwen.

 

Het grootste verschil is dat humanisme aansluit bij het wetenschappelijk naturalisme en bovennatuurlijke entiteiten of verschijnselen verwerpt. Kurtz laat in zijn boek zien dat het mogelijk is om zinvol en ethisch te leven zonder religie. Sterker nog, mensen kunnen volgens hem pas op een zinvolle en ethische manier leven als zij zich bevrijd hebben van religie.

 

Kurtz geeft een filosofische onderbouwing van zijn visie op humanisme, dat wil zeggen: een niet-religieuze, seculiere levensbeschouwing. Dit humanisme kenmerkt zich door vier punten. Het is: 

  1. een kenmethode;
  2. een kosmisch wereldbeeld gebaseerd op wetenschap;
  3. een morele levenshouding en
  4. een visie op sociale rechtvaardigheid.

 

Humanistische ethiek

In zijn boek Forbidden Fruit. The Ethics of Humanism (1988) zet Kurtz een humanistische ethiek uiteen. De kenmethode is die van kritische intelligentie, die wordt gekenmerkt door

  1. Scepsis tegenover bovennatuurlijke kennisclaims;
  2. Probabilisme, dat wil zeggen dat kennis altijd een waarschijnlijkheidswaarde heeft die zelden absoluut is; en
  3. Fallibilisme, dat wil zeggen dat kennisclaims feilbaar zijn en in het licht van de rede of door feiten weerlegd kunnen worden.

Kritische intelligentie leidt tot een kritiek op religie en claims van het paranormale en bovennatuurlijke. Kurtz heeft een brede opvatting van religie. Het omvat namelijk zowel geïnstitutionaliseerd geloof als bijgeloof. In zijn boek The Transcendental Temptation (1986) biedt hij een psychologische theorie over religie. Veel mensen geven toe aan de verleiding om zaken die zij niet kunnen verklaren op een pseudowetenschappelijke, bovennatuurlijke manier te verklaren.

 

Eupraxsofie

‘De primaire taak van eupraxsofie is de natuur en het leven te begrijpen en concrete normatieve voorschiften uit deze kennis af te leiden. Eupraxsofie put dus sterk uit de bronnen van filosofie, ethiek en wetenschap. Het behelst dus tenminste een dubbele gerichtheid: en kosmisch perspectief en een set van normatieve levensidealen.‘ (vertaling door redactie)

Om duidelijk te maken wat humanisme is, introduceert Kurtz de term eupraxsofie. Het woord is samengesteld uit het Grieks eu, goed, praxis, praktijk en sophos, wijsheid. Tezamen betekent het zodoende wijsheid om het goede te doen. Eupraxsofie is daarmee ook anders dan filosofie, dat letterlijk wijs-begeerte betekent, en dus een reflectieve bezigheid is. Eupraxsofie is een praktische levenswijsheid. Alle mensen op aarde moeten proberen om samen de best mogelijke wereld te maken en uit het leven te halen wat erin zit. Dat wil zeggen dat we moeten streven naar zelfontplooiing, geluk en genot. Kurtz heeft een utopische visie. Vanuit humanistische centra zou eupraxsofie zich over de wereld moeten verspreiden en bijdragen aan een wereld vrij van de religies uit het verleden, om een waarlijk humane wereld te bouwen. Kortom, het is een pleidooi voor een activistisch humanisme voor een betere wereld.

Socrates, Apologie (door Plato)

In 399 v. Chr. werd de zeventigjarige Socrates wegens goddeloosheid aangeklaagd, schuldig bevonden en ter dood veroordeeld. De Apologie of Verdedigingsrede van Socrates behoort tot de meest gelezen teksten van Plato. Het is de vraag of de Apologie de historische woorden van Socrates weergeeft. Het belang van de tekst ligt echter niet zozeer in de historische waarheid. De Apologie is bovenal een knappe en soms amusante retorische tekst, een aanklacht tegen de doodstraf en een pleidooi voor verdraagzaamheid.

 

 

Retorische kracht

De Apologie leest als een verslag van de rechtszaak die leidde tot de veroordeling van Socrates. De tekst beperkt zich tot de woorden van Socrates: de redevoering waarmee hij zich verdedigt tegen de aanklachten, zijn reactie wanneer hij schuldig wordt bevonden en wanneer hij ter dood wordt veroordeeld. 

Hoewel de Socrates die Plato opvoert voortdurend benadrukt dat hij geen goede spreker is, is de tekst duidelijk retorisch. Socrates presenteert zich heel handig als de buitenstaander: een zeventigjarige man die nog nooit in het gerechtshof is geweest, de juridische taal niet spreekt, en daarom niet anders zal spreken dan hij gewend is.

In zijn rede weerlegt Socrates verschillende aanklachten: niet alleen die van zijn huidige aanklagers – hij zou de goden niet eren en een slechte invloed hebben op jonge mannen -, maar bovenal die van hun voorgangers. En daarmee reduceert hij, heel slim, het belang van de huidige aanklacht.

 

Het weten niet te weten

De eerste aanklachten vinden hun oorsprong in de uitspraak van het Orakel van
Delphi Het Orakel van Delphi bevond zich in het centrum van de Oud-Griekse cultusplaats Delphi. Het was een zeer belangrijk orakel, gewijd aan de god Apollo. Van heinde en ver begaven zich jaarlijks duizenden mensen, vaak pelgrims, op weg naar Delphi om het orakel te raadplegen en de goden goede raad te vragen bij het nemen van belangrijke en moeilijke beslissingen. Als god van het Licht werd Apollo immers verondersteld overal door te dringen en te zien wat aan het oog van de mensen ontgaat. Verder lezen op Wikipedia., dat verklaarde dat niemand wijzer is dan Socrates. Verrast door deze woorden, is Socrates op zoek gegaan naar wijze mensen. Als hij hen echter ondervraagt, blijken ze helemaal niet zo wijs te zijn. 

Een prachtig voorbeeld hiervan vindt men in een andere dialoog van Plato, de Euthyphro. Hierin spreken Socrates en een al te zelfverzekerde Euthyphro over vroomheid. Euthyphro beweert daar veel vanaf te weten. Hij geeft verschillende definities van het vrome, maar geen van deze blijkt bij nader onderzoek houdbaar. Socrates begrijpt dan waar zijn eigen wijsheid uit bestaat: het weten niet te weten. Het zal niet verbazen dat zijn herhaaldelijke vragen de nodige ergernis wekken.

De eigenlijke aanklachten tegen Socrates worden vrij snel afgedaan in een korte dialoog met Meletus, de aanklager. Daarna neemt de redevoering een werkelijk dramatische wending. Waarom heeft Socrates zo’n risico genomen? Hij had toch kunnen voorzien dat de haat, die zoveel andere goede mannen ten val heeft gebracht, ook hem zou kunnen treffen? Maar Socrates heeft een goddelijke opdracht – hem gegeven door de god van Delphi, de niet met name genoemde Apollo. Hij moet zichzelf en de burgers van Athene ondervragen. Die opdracht opgeven, dat zou pas werkelijk goddeloos zijn.

 

Paardenvlieg

Opnieuw draait Socrates de rollen om. Zijn verdediging draait niet om zijn eigen behoud, maar om dat van zijn medeburgers. Hij wil voorkomen dat ze een geschenk van de goden ter dood veroordelen. Socrates vergelijkt zichzelf met een paardenvlieg die de logge stad Athene wakker houdt en de Atheners wijst op luie argumenten en dikdoenerij. Als zij hem ter dood veroordelen, zullen ze er niet gauw zo iemand voor terug krijgen.
Zijn woorden mogen uiteindelijk niet baten. De jury acht hem schuldig. Wanneer hij daarop een alternatieve straf moet voorstellen voor de doodstraf die zijn aanklagers eisen, overspeelt hij zijn hand. Hij stelt allereerst dat de stad hem gratis te eten moet geven voor de rest van zijn leven. Socrates is ervan overtuigd dat hij niets verkeerd heeft gedaan. Hij zal ook niet stoppen met spreken en bevragen, want – in de meest bekende woorden uit deze tekst – ‘een leven waarbij men zichzelf niet onderzoekt, is een mens onwaardig’.

Uiteindelijk stelt hij voor een boete betalen en noemt hij een geldbedrag dat Plato en anderen hebben voorgesteld. De jury bepaalt daarop dat Socrates ter dood moet worden veroordeeld en Socrates krijgt nog een laatste keer het woord.

 

Pervers en onverantwoordelijk?

Tot zover een kort overzicht van de inhoud. Wie niet eerder een dialoog van Plato las, kan misschien verrast worden door de Socrates in de Apologie. Socrates wordt immers vaak voorgesteld als de vader van de wijsbegeerte en een man die voor de rede leefde. Het meest exorbitant is dit uitgebeeld in het schilderij van de Franse schilder Jacques-Louis David, De dood van Socrates (1787). Omgeven door twaalf leerlingen drinkt Socrates de gifbeker. David heeft hem afgebeeld met de heilige overtuiging van het eigen gelijk. De Socrates van David is niet altijd te vinden in de Apologie. Socrates lijkt daar soms maar een gebbetje te maken. Er valt dus wat af te dingen op het al te verheerlijkte beeld van Socrates. Zo ondermijnt Friedrich Nietzsche in Götzen-Dämmerung Socrates door te beweren dat zijn aanvaarding van de dood niet heldhaftig is, maar ziekelijk. Het getuigt van een perverse neiging de rede boven alles te stellen, zelfs boven zijn eigen leven.

Er is ook kritiek mogelijk vanuit feministisch perspectief. In het prachtige Het recept van Calypso argumenteert Maja Pelikaan-Engel dat Socrates misschien wel verantwoording toont naar de goden, maar niet naar zijn jonge gezin, in het bijzonder naar zijn vrouw Xanthippe die hij trouwde terwijl hij wist dat hij haar niet kon onderhouden en die hij nu achterlaat in armoede.

 

Tegen autoriteit en dikdoenerij

Zulke kritiek heeft goede gronden, maar mag ons niet het zicht ontnemen op wat óók uit deze tekst spreekt: Socrates is iemand die anderen het leven niet gemakkelijk maakt. Het is zelfs zijn lezers niet gegund volledige sympathie voor hem op te vatten. Hij is niet de bijna goddelijke man die vol van zijn eigen gelijk en met opgeheven vinger de gifbeker zal drinken. Integendeel, Socrates staat juist kritisch tegenover elke autoriteit en alle dikdoenerij. In die zin lijkt hij op Antigone, of de oudtestamentische profeten. Zulke luizen in de pels verdragen is niet gemakkelijk. De Apologie is zo een dramatische oproep aan burgers van welke stad of staat dan ook om dat toch te durven. Daarin zit volgens mij het blijvende belang van deze tekst.