De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
Met deze woorden maakte Jaap van Praag, voorzitter van het HV, op het jubileumcongres op 19 februari 1966 de balans op van de emancipatiestrijd van buitenkerkelijken. Een strijd voor gelijke rechten die lang heeft geduurd. De emancipatie van humanisten kwam gelijk tot stand met andere emancipatiebewegingen zoals die van vrouwen en homoseksuelen.
Afbeelding: Tekstfragment grondwet monument Den Haag
In het jaar 1965 werd algemeen erkend dat het humanisme naast het joods-christelijk denken een belangrijke grondslag vormde van de Nederlandse traditie. Minister-president Jo Cals sprak in de regeringsverklaring de woorden uit dat het beleid gedragen zal worden door de geestelijke waarden, die in christendom en humanisme tot uiting komen. Daarmee kwam het humanisme op gelijke voet met het christendom, eigenlijk ondenkbaar toen het HV in 1946 werd opgericht (zie ook georganiseerd humanisme)
De echte mijlpaal werd echter in 1983 bereikt. Na lang lobbyen door de humanisten, veranderden artikelen 1 en 6 van de Grondwet. Vanaf nu werden godsdienst en levensovertuiging gelijk behandeld.
Artikel 1 luidt nu: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan‘.
In Artikel 6 valt te lezen: ‘Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’.
Het succes van de emancipatiestrijd van het HV was afhankelijk van een aantal factoren. Allereerst was er een kleine groep ‘representatieve’ (bestuurs)leden die zich dag en nacht inzette voor het Verbond. Deze leden wisten goed gebruik te maken van de netwerken waarin ze opereerden en konden daar met argumenten en in dialoog hun strijd voor gelijkberechtiging voeren. Door aan te tonen dat een mens zonder geloof niet direct een mens zonder moraal is, droegen ze sterk bij aan de emancipatie van ongodsdienstigen.
Erg belangrijk voor de humanisten was paradoxaal genoeg de verzuilde structuur van de samenleving. Vooral het gelijkheidsprincipe was essentieel. Het gelijksprincipe betekende dat de verschillende levensbeschouwingen in de samenleving, aanspraak konden maken op – door de overheid betaalde – evenredige rechten en diensten.
De strijd van de humanisten heeft groot aantal humanistische diensten en voorzieningen opgeleverd (zie ook humanistische praktijken). Hoewel verhoudingsgewijs de christelijke groeperingen nog steeds onevenredig meer overheidsondersteuning krijgen dan hun aandeel in de bevolking rechtvaardigt.
De integratie van de humanisten in de samenleving blijkt bijvoorbeeld uit de deelname van het Humanistisch Verbond aan diverse interlevensbeschouwelijke verbanden zoals de Prinsjesdagviering en aan de lokale raden van levensbeschouwingen en religies.
Het heeft even geduurd maar inmiddels is het humanisme een erkende levensbeschouwelijke stroming.
Met het essay Het existentialisme is een humanisme schreef Jean-Paul Sartre (1905-1980) de meest populaire en provocerende verklaring van zijn filosofie. Het is een manifest waarin hij zijn filosofie uitlegt en verdedigt. Existentialisme is niet de oplossing voor de vragen van de mens, maar een herformulering van het probleem.
Het woord ‘existentialisme’ roept talloze associaties op. Deze associaties gaan vaak vooraf aan de betekenis van de term. Dit geldt onder meer voor Sartres beroemde uitspraak: ‘De existentie gaat vooraf aan de essentie’. Ik ben benieuwd hoe Sartre hierop zou reageren. Zou hij zeggen ‘Voila! De existentie gaat vooraf aan de essentie!‘? Of zou hij, zoals hij in 1946 gedaan heeft met Het existentialisme is een humanisme, een nieuw manifest schrijven om de onwetendheid over het existentialisme teniet te doen en de beschuldigingen aan haar adres te ontkrachten?
Met de stelling dat de existentie (het bestaan), voorafgaat aan de essentie (de wezensbepaling), bedoelt Sartre dat de mens éérst bestaat – zich voordoet, in de wereld verschijnt – en dat zich daarná nader bepaalt. De mens is dus in eerste instantie onbepaald. Dat de mens iets onbepaalds is, komt doordat hij aanvankelijk nog niets ís. Hij kan alleen iets wórden, en dan zal hij zijn wat hij van zichzelf maakt… ‘De mens is niets anders dan wat hij van zichzelf maakt. Dat is het eerste beginsel van het existentialisme.’ (13-14).
Sartre begint het essay met een samenvatting van de bezwaren van gelovigen en marxisten tegen het existentialisme. Zij beschuldigen het existentialisme ervan pessimistisch, subjectivistisch en anarchistisch te zijn. Ze beweren dat het existentialisme de mens beschouwt als een solitair individu dat graag solidariteit met anderen wil herwinnen, maar daarin niet slaagt omdat hij in een isolatie leeft. Ik beveel alle mensen met dit bezwaar en het verlangen naar solidariteit Sartres antwoord aan:
‘Om de waarheid over mijzelf te weten te komen moet ik die waarheid via de ander verkrijgen. De ander is voor mijn bestaan onmisbaar, en even onmisbaar bovendien voor de kennis die ik van mijzelf heb.’ (43)
‘Ik’ en ‘de ander’ stichten dus de solidariteit. Ik denk dat Sartre hiermee al een antwoord formuleerde op populistische politici die solidariteit willen stichten door ‘de ander’ uit de maatschappij te sluiten.
Hoop en geluk lijken alleen legitiem in de monden van gelovigen. Zij vereren een God of een Ideaal: Hemel of Utopie. Daar is het doel, hun bron van geluk. Dat doel geeft hen de hoop om de sombere realiteit van dagelijks bestaan te ontvluchten. ‘Nu’ en ‘deze wereld’ vormen slechts een tussenstap, een middel tot de staat van gelukzaligheid. De existentialist, daarentegen, heeft geen God en vertrouwt op niets dan zijn eigen vermogens. Hij koestert geen hoop voor de ver weg gelegen toekomst, want dan bestaat hij gewoonweg niet meer.
Gelovigen bekritiseren het existentialisme om zijn pessimisme. Sartre verdedigt zich sterk met een terugaanval. Volgens hem is alleen de werkelijkheid betrouwbaar, en zijn dromen bedrieglijk. Hiermee sluit hij aan bij Nietzsche die de weg bereidde voor het existentialisme: ‘Hoop is het kwaadste der kwaden omdat zij de marteling verlengt.’ (Menschliches Allzumenschliches, 71).
Ik vind Sartres beweringen over het optimisme en de hoop het ingewikkeldst aspect van het existentialisme. Aan de ene kant zegt hij dat de mens geen hoop nodig heeft om te kunnen handelen, want de werkelijkheid ligt niet in de onvoorspelbare toekomst. Aan de andere kant zegt hij dat geen andere doctrine zo optimistisch is als het existentialisme, omdat het lot van de mens nergens anders dan in hemzelf ligt.
Sartre beschouwt de existentialist als een optimist zonder hoop, veroordeeld tot vrijheid. Daarmee roept hij de onafhankelijkheid van de mens uit. Deze opvatting getuigt zeker van optimisme, maar hoeveel mensen zouden zich gelukkig voelen met de consequenties daarvan? Hoe kan een mens vooruit kijken als er geen hoop is of geen geluk mogelijk lijkt in de toekomst? Onafhankelijkheid betekent ook dat niets de mens van zichzelf kan redden, en dat er geen vlucht meer mogelijk is. Als de mens zijn lot volledig in eigen handen heeft, dan laadt dat alle verantwoordelijkheid op zijn schouders. En dit is een zware last. Net als die van Sisyphus. De vraag is of de mens wel zo sterk is als een mythische held.
Toch ben ik langzaam gaan begrijpen waarom Sartres tijdgenoot Camus Sisyphus nadrukkelijk voorstelt als een gelukkige mens. Camus wilde het geluk ontheiligen en naar de aarde brengen. Volgens hem is Sisyphus gelukkig omdat hij zijn eigen lot omhelst en zich verzoent met de realiteit. Volgens mij is dit inderdaad de weg naar geluk. Als wij de realiteit niet kunnen ontvluchten, als dat het enige is in onze handen, dan wacht ons ook geen hemel of hel. Dit bevrijdt ons van de angst voor dingen buiten de realiteit, buiten het hier en nu. En deze bevrijding kan geluk geven.
Ik vermoed dat de Griekse schrijver Nikos Kazantzakis (1883 – 1957) iets dergelijks bedoelde met het citaat uit zijn werk dat hij op zijn grafsteen liet graveren: ‘Ik hoop niets. Ik vrees niets. Ik ben vrij.‘ (Ascetica, 1927)
Mensen willen antwoorden op hun problemen. Door deze antwoorden willen zij de weg naar het geluk, de hemel en de utopie. Maar als het probleem niet juist geformuleerd is, hoe kan men dan überhaupt een oplossing bedenken? Alle bestaande doctrines beweren dat zij het probleem al hebben opgelost. Met uitzondering van het existentialisme. Misschien is juist dat aspect de grond van de kritieken.
Existentialisme is zelf niet de oplossing voor de vragen van de mens, maar een herformulering van het probleem van mens zijn en het leven in de wereld. Deze revolutionaire formulering bevat geen constanten zoals God, hemel of utopie. De enige constante is het voortdurende proces van veranderen. De mens is vrij, vrij van alle bepalingen.
Existentialisme was indertijd al een afwijzing van dogmatisme. Op dit moment kan het kritiek geven op een denkwijze die in Sartres tijd nog niet zo sterk had postgevat als nu. De neoliberalen denken dat het huidige systeem het beste is dat men ooit kan denken. Hun slogan TINA (There Is No Alternative) wil zeggen dat wij verplicht zijn om dit systeem te behouden en te verbeteren. Verplicht? Mensen? Die gedoemd zijn om vrij te zijn? Sartre zou zich schor schreeuwen: TATA (There Are Thousands of Alternatives)!
Haar hele leven heeft Aletta Jacobs zich ingezet voor verbetering van de positie van vrouwen. Ze was de eerste vrouw in Nederland met een universitair diploma en de eerste vrouw die promoveerde. Met haar vele nationale en internationale contacten weet ze anderen te stimuleren om mee te strijden voor de vrouwenkwestie.
Jacobs is als achtste kind geboren in een liberaal joods gezin van elf kinderen. Alle kinderen kregen evenveel kans om te studeren. Haar vader en oudste broer waren arts en Aletta wist al jong dat ze ook arts wilde worden. Als toehoorster mocht ze naar de rijks-HBS. Via de boekenkast van haar ouders leerde ze onder meer de liberale denkbeelden kennen van John Stuart Mill en Harriet Taylor Mill in The Subjection of Women (1869).
In 1871 ging ze als eerste vrouw geneeskunde studeren aan de Groningse universiteit, na speciale toestemming van minister Thorbecke. Haar artsexamen deed ze in 1878 in Utrecht en ze promoveerde weer als eerste vrouw op 8 maart 1879 in Groningen. Op een studiereis naar Engeland ontmoette zij, via haar latere man Carel Gerritsen, veel vrijdenkers. Terug in Nederland, begon ze een artspraktijk in Amsterdam. Na een vrij huwelijk met graanhandelaar en radicaal politiek hervormer Gerritsen in 1884, trouwden zij vanwege hun kinderwens acht jaar later toch voor de wet. Ondanks hun afkeer van de gehoorzaamheidsgelofte.
Afbeelding: Amsterdam, 1913. De eerste Nederlandse vrouwelijke kiezer, mejuffrouw Judith Morpurgo-Filmans. Er bestaat nog geen vrouwenkiesrecht, maar Judith’s naam komt voor op de kieslijst en ze heeft een oproepkaart ontvangen. Toch wordt ze niet tot het stemlokaal aan het Hortusplantsoen toegelaten omdat ze geen mannelijke ingezetene van Amsterdam is. Nederland, 1913.
Een kwart eeuw vocht Jacobs voor het vrouwenkiesrecht. Haar eerste daad is een verzoekschrift aan de Amsterdamse gemeenteraad in maart 1883, tot plaatsing op de kieslijst – als belastingbetalende. Het College van burgemeester en wethouders is tegen en ook de Hoge Raad neemt haar verzoek niet serieus. De vrouwenbladen tonen geen begrip. Het kiesrecht ging destijds naar inkomen en de arbeidersbeweging vindt algemeen mannenkiesrecht belangrijker. Dat leidt tot botsingen tussen feministen en socialisten. Bij de grondwetswijziging in 1887 wordt het woordje ‘mannelijk’ toegevoegd om elke twijfel in het wetsartikel te beëindigen. Toen in 1893 het mannenkiesrecht werd uitgebreid, barstte de strijd om algemeen kiesrecht onder de vrouwen echt los. Jacobs roept hen op om zich als vrouwen te organiseren en hun economische en politieke rechten op te eisen.
‘Juist uit (het) verschil van man en vrouw putten wij, vrouwen, het voornaamste en krachtigste argument voor de meening dat beiden moeten deelnemen aan het bespreken der openbare belangen, aan de behandeling der maatschappelijke vraagstukken, aan het samenstellen der wetten (…) omdat wij alleen dan gewaarborgd zijn dat zaken van algemeen belang niet éénzijdig beoordeeld worden.’
In 1903 wordt zij presidente van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en blijft dat tot 1919. Zij is daarnaast voorzitter van de redactie van het Maandblad van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, waarin zij talloze artikelen publiceert.
Jarenlange strijd leidt ertoe dat eind 1916 een compromis in de grondwetswijziging wordt doorgevoerd. Passief vrouwenkiesrecht – het recht je verkiesbaar te stellen – wordt direct ingevoerd en belemmeringen bij actief vrouwenkiesrecht – het recht te stemmen – zullen worden weggenomen. Jacobs stelt zich verkiesbaar voor de Vrijzinnig Democratische Bond, maar door een persoonlijke campagne van een mannelijke partijgenoot wordt ze ondanks het hoogst aantal voorkeurstemmen net niet gekozen. Drie jaar later volgt eindelijk de invoering van algemeen kiesrecht voor alle ingezetenen vanaf 23 jaar, voor het eerst landelijk toegepast bij de verkiezingen in 1922.
Vooruitstrevend is Jacobs ook in haar propaganda voor een klein kindertal, zodat betaald werk en daarmee onafhankelijkheid voor vrouwen haalbaar wordt.
‘De meeste vrouwen (…) voelen een verlangen en drang naar het moederschap, (…) een drang waaraan echter meestal met het bezit van een of twee kinderen is voldaan.’
Jacobs vergelijkt vrouwen die alleen het moederschap ambiëren, met de vroegere slaven, die toevallig een goede meester hadden en daardoor niet de vernedering voelden van hun slaafse positie. Zij heeft evenals het humanisme de ontwikkeling van elk individu voor ogen:
‘ontwikkeling tot mensch in de hoogste betekenis van dat woord en (…) het huwelijk en het moederschap (moeten) ook aan dit verheven doel (…) worden dienstbaar gemaakt.’
Met voorlichting en gratis hulp in de arbeiderswijken – én introductie van het pessarium – brengt ze dit verheffingsideaal met de Neo-Malthusiaanse Bond in praktijk.
Alle beroepen moeten voor vrouwen toegankelijk worden. Ook in de politiek, want dat was bij uitstek een mannendomein. Als werkzaam lid van de Radicale Bond (voorloper van de Vrije Democratische Bond) eist Jacobs gelijk loon voor gelijke arbeidsprestaties. Bij benoeming van ambtenaren moet het gaan om bekwaamheid en geschiktheid in plaats van om geslacht. Hoe actueel zijn beide eisen.
Verweven met haar streven naar onafhankelijkheid is ook haar visie op prostitutie. Zij wil vrouwen die vernedering besparen. Als stagiaire in het ziekenhuis had ze al medelijden met een prostituee die vernederend werd behandeld. Prostitutie werd indertijd gezien als een noodzakelijk kwaad, maar in Jacobs ogen had het ‘geen recht van bestaan, en kon dus veel minder nog noodzakelijk wezen‘.
Vaak heeft ze tevergeefs geprobeerd die muur van vooroordeel en sleur omver te gooien, ook tegenover haar professoren, die vonden dat het toegeven aan de geslachtsdrift bij de man een eis van gezondheid was, dus in het belang van de gemeenschap. Jacobs legt zich er niet bij neer en benadrukt goede voorlichting aan meisjes én jongens.
Aletta Jacobs heeft als pionier, vrijdenker en publicist grote invloed gehad op de emancipatie van vrouwen. Rond het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam daar het pacifisme bij. Altijd was ze strijd-, schrijf- en reislustig. Haar Herinneringen uit 1924 geven een mooi beeld van wat zij belangrijk vond. Jacobs hoopte dat met verovering van het vrouwenkiesrecht, vrouwen de macht hebben gekregen om een democratische staat op te bouwen, waarin met recht gesproken kan worden van gelijke ontwikkelingsvoorwaarden en gelijke vrijheid voor elk individu.
Weinig denkers hebben zo’n grote maatschappelijke en politieke invloed gehad als Marx. Hij was de hoop van de arbeidersklasse en de schrik van ondernemers. Marx beweerde dat de mens in een kapitalistische samenleving vervreemdt. Arbeiders leggen hun kracht en vermogen buiten zichzelf (in producten) in plaats van in zichzelf, net als religie dit doet. Zijn vroege denken wordt vaak als humanistisch aangemerkt.
Karl Marx wordt geboren in 1818 in het conservatieve Pruisen (Trier). Hij ziet het ontstaan van de Industriële Revolutie met haar fabrieken en mensonterende arbeidsomstandigheden. Met behulp van een wetenschappelijke analyse van de geschiedenis van de klassenstrijd, wil hij perspectief bieden voor de niet-bezittende klasse: de arbeiders.
Karl Marx en zijn vrouw Jenny von Westphalen, beiden uit een geslacht van liberale rabbijnen, raken tijdens Marx’ studententijd in Bonn en Berlijn onder de indruk van de filosoof Hegel. Geleidelijk aan draait Marx Hegels filosofie – dat sterk geestelijk en religieus geïnspireerd is – om en keert zich naar het materialisme van Feuerbach. Niet de geest maar de materie is bepalend. Concreter: de economie is het fundamentele principe voor de hele samenleving. De zogenaamde geestelijke, culturele waarden zijn volgens Marx afgeleid van de economische onderbouw.
Het Communistisch Manifest van Marx, uit 1848, maakt enorme indruk. Het is een regelrechte aanval op de bestaande orde. Marx beweert onder meer dat godsdienst opium vóór het volk is. Godsdienst wordt ‘geschonken’ door priesters en kapitalisten. Maar godsdienst is tegelijkertijd een schepping (opium) ván de arbeidersklasse zelf. Het arm en onmondig gehouden proletariaat zoekt troost in een hemelse beloning na het aardse tranendal. De wetten, de moraal en alle andere facetten van de maatschappij worden door de bezittende klasse gedicteerd, aldus Marx.
Bron van de kapitalistische uitbuiting is de meerwaarde. Meerwaarde is het verschil tussen wat de arbeider produceert en de beloning die hij daarvoor krijgt. Deze meerwaarde komt niet in handen van de arbeider maar van de bezittende klasse. Er ontstaat zo automatisch ongelijkheid.
Door het Manifest en latere publicaties wordt Marx gedwongen het vasteland te verlaten en zich definitief in London te vestigen. Daar word hij – samen met Friedrich Engels – spin in een web van socialistische denkers en medeoprichter van de (Socialistische) Internationale. In 1884 sterft hij. Hij had niet kunnen bevroeden dat zijn invloed in de 20e eeuw zou leiden tot communistische en totalitaire systemen van ongekende omvang.
Marx samengevat op straat (Capitalism alienates: you from others, you from your environment, you from yourself. Now you spend your best 50 years making plastic bullshit for plastic people so you can buy new plastic BS to distract you from others, you from your environment, you from yourself etc.) (Street Philosophy, met dank aan lmaclean.com)
Terug naar 1844. De jonge Marx formuleert in de drie Parijse Manuscripten (pas in 1932 voor het eerst gepubliceerd) de eerste uitgangspunten van zijn latere werken zoals zijn hoofdwerken Das Kapital en Zur Kritik der politischen Oekonomie. Het eerste Manuscript is gevuld met termen als vervreemding, aliënatie en onteigenlijking. De kapitalist heeft de arbeider vervreemd van zijn arbeid en omdat de mens van nature een makende mens is (homo faber) die zichzelf in zijn producten herkent.
‘Hoe meer de arbeider zich uitput, des te machtiger wordt de vreemde wereld der dingen die hij tegenover zich schept, des te armer wordt hijzelf, zijn innerlijke wereld, en des te minder behoort hem persoonlijk toe. Het is net zo als met de godsdienst. Hoe meer de mens in God plaatst, des te minder houdt hij in zichzelf over. De arbeider legt zijn leven in het object; maar nu behoort zijn leven niet meer hem toe, maar het object.’
In het tweede Manuscript werkt Marx dit verder uit:
‘Als kapitaal is de waarde van de arbeider afhankelijk van vraag en aanbod en ook zijn fysieke bestaan, zijn leven werd en wordt beschouwd als een aanbod van waar, net als andere waren.’
En:
‘De productie produceert de mens niet alleen als waar, mensenwaar, de mens als stukgoed, zij produceert hem dienovereenkomstig als een zowel geestelijk als lichamelijk ontmenselijkt wezen.’
De mens is volgens de vroege Marx een vrij, sociaal en bewust denkend en handelend wezen. Hij wordt gedwongen in een proces waarin deze vrijheid en het contact met zijn arbeid én met anderen verloren gaat. De mens verliest dus zijn meest eigenlijke aard.
In het derde Manuscript is Marx’ aandacht volledig gericht op de verhouding tussen particulier eigendom en arbeid. Ook trekt Marx economische lijnen door naar de religie, de filosofie, de cultuur en bijvoorbeeld de positie van de vrouw, ‘de vrouw, als de prooi en dienstmaagd van de gemeenschappelijke wellust‘. Dit was munitie voor de strijd van het latere feminisme.
In de drie Parijse Manuscripten van 1844 schrijft Marx een belangrijke rol toe aan een actief proletariaat dat de vervreemding als arbeider niet accepteert. De emancipatie van de arbeider is het hoopvolle doel. Bovendien is de mens zelf het sturende principe. De latere Marx verschuift echter van een humanisme naar een deterministisme. Hij ziet de mens niet langer als basis van verandering, maar de tijd, ofwel ‘de geschiedenis’. De structuur van het kapitalisme zou onomkoopbaar, door het pure verloop van de tijd, in een catastrofe eindigen.
Na de dood van Marx worden zijn ideeën door revolutionairen in allerlei landen opgepakt. Marx volgeling Lenin slaagt er met de Kommunistisch-Leninistische Partij in, om het proletariaat in Rusland aan de macht te brengen. Maar de partij krijgt de macht, niet het volk. Tenslotte mondt de idealistische leer van Marx uit in de Goelag Archipel en de Culturele Revolutie. Hoewel Marx de menswaardigheid en vrijheid tot doel stelde, wordt in de totalitaire staat de mens opgeofferd aan de dictatuur van de partij.
De Duitse filosoof Ludwig Feuerbach (1804-1872) is bekend geworden door zijn systematische religiekritiek. Het gaat hem om zelfbewustwording van de mens en daarom verzet hij zich tegen onderdanigheid aan kerk en koning, tegen religieuze vervreemding en conservatisme. In de plaats daarvan stelt hij een dialogische ethiek voor.
Feuerbach volgt colleges bij de idealistische filosoof Hegel. Met ‘idealisme‘ wordt bedoeld dat Hegel een abstracte, bovenindividuele Geest centraal stelt. Deze abstracte Geest stuwt de geschiedenis voort, achter de rug van de mens om. Ideeën zijn volgens Hegel bepalend voor de werkelijkheid, niet andersom. In zijn kritische artikel ‘Bijdrage tot de kritiek op Hegels filosofie’ (1839) heroverweegt Feuerbach Hegels ideeën grondig. De leerling wordt criticus. Bij Feuerbach slaat Hegels idealisme om in materialisme. Met ‘materialisme‘ wordt hier bedoeld dat Feuerbach het concrete leven van de mens, hier en nu, en zijn natuurlijke behoeften en emoties centraal stelt. Buiten de natuur en de mens bestaat niets.
Niet iedereen is enthousiast over Feuerbachs ideeën. Zijn vroege Gedachten over dood en onsterfelijkheid(1830) wordt verboden wegens verstoring van de religie. Hierdoor kan hij een academische carrière wel vergeten.
In Het wezen van het christendom (1841) probeert Feuerbach de kern van het religieuze denken en het verband met Hegels idealistische filosofie te begrijpen. De oplossing vindt hij in een verschuiving van theologie, de leer van God, naar antropologie, de leer van de mens. Dit nieuwe denken dat zich energiek van het filosofisch idealisme afkeert, wil de mensen wakker schudden om hun vervreemding (het projecteren van zichzelf in een God) te beëindigen.
Feuerbach stelt dat de bestaande religie weliswaar een fantasie is, maar geen willekeurige. Religie is de droom van de menselijke geest. Dromen zijn niet alleen bedrog, ze gaan vaak over belangrijke zaken. Onze fantasie is gebaseerd op reële wensen en behoeften. Zij is een projectie, een vervreemding van het eigen menselijke wezen. Religieuze vervreemding ontstaat uit een verkeerd begrip van het gevoel van liefde, of uit het streven naar oneindig geluk. Deze gevoelens en dat streven naar geluk waardeert Feuerbach op zich positief. Ze vormen een deel van het ware wezen van de mens. Daarom moeten de verkeerde, vervreemde bewustzijnsvormen worden opgeheven. Door kritische reflectie kan de werkelijke mens met zijn reële behoeften worden teruggevonden.
Feuerbach vervangt het religieuze principe van de afhankelijkheidsrelatie tussen ik en God door het principe van de gemeenschap van mens en medemens. De persoon leert in de dialoog tussen ‘ik en jij’ zijn eigen menselijke wezen kennen. De dialoog wordt bij Feuerbach een universeel principe. Door deze dialoog verandert de mens en ontwikkelt hij zich.
In Duitsland bestonden in 1841 verschillende discussieclubs en tijdschriften van kritisch liberale intellectuelen en studenten. De zogeheten links-Hegelianen wilden de maatschappij hervormen, en verzetten zich het dwingende gezag van koning en kerk. Ook de jonge Karl Marx en Friedrich Engels mengen zich in de discussies. Uit een brief van Marx uit 1844 aan Feuerbach blijkt diens invloed: ‘Uw werk is van meer betekenis dan de hele hedendaagse Duitse literatuur samen.’ Feuerbachs filosofie wordt dan ook gezien als een grondslag voor de emancipatiebeweging en het vroege socialisme.
Nederlandse vrijdenkers en humanisten kennen Feuerbachs visie ook. Zo schrijft Anton Constandse in 1925 voor De Dageraad zijn brochure Ludwig Feuerbach en zijn wijsbegeerte van het atheïsme (zie hiervoor Links). Ook in zijn Grondslagen van het atheïsme (1926) komt hij uitvoerig op Feuerbach terug.
Feuerbach stelt de mens centraal. Het is een ware paradigma-wisseling: eerst schiep God de mens, maar vanaf Feuerbach schept de mens God naar zijn beeld. Dat beeld is leerzaam, het vertelt van alles over onszelf. Feuerbach stelt: hoe leger het leven, des te rijker God. God wordt met almacht en andere onbeperkte positieve kenmerken gevuld. Het zijn de kenmerken van de mens zelf. Omdat de mens zelf beperkt is, worden nastrevenswaardige kenmerken vanuit een wensdenken onrealistisch uitvergroot. Het gaat hier ook over sociale kenmerken. De mens begeert dingen, hij streeft levensgeluk na en heeft daarvoor zijn medemens nodig. Tegelijkertijd ervaart hij die medemens als concurrent. God overstijgt die tegenspraak met zijn oneindige positief benoemde kenmerken, maar op een onrealistische manier.
Feuerbachs realisme erkent de menselijke eigenschappen en emoties. In zijn aanzet voor een nieuwe filosofie werkt hij de dialogische verhouding van ik en jij, ik en de ander, uit binnen de aardse werkelijkheid. Met deze laatste visie heeft Feuerbachs werk de latere joodse godsdienstfilosoof Martin Buber beïnvloed.
Feuerbachs stelling blijft ijzersterk. De mens als schepper van God, en de analyse daarvan, leiden tot een nieuw emancipatorisch zelfbewustzijn van de mens. Ook onhoudbare gedachten hebben een onderliggende waarheid, zoals het diepe streven naar geluk van de mens. Dit streven naar geluk bekijkt Feuerbach vanuit het perspectief van menselijke relaties. Voor grote sociale veranderingen is een ethiek nodig die zich op deze aardse relaties baseert. Feuerbach draagt nog altijd bij aan een grondslag daarvoor.
Feuerbach is een bruggenbouwer, die de vergroting van het kritische bewustzijn nastreeft. Aansprekend blijft dat Feuerbachs scherpe kritiek nooit denigrerend wordt. Zijn projectieleer wil diepere lagen blootleggen. Hij zegt méér dan dat angst en vervreemding bestaan en dat onze eigen verlangens projecten in God. Hij onderzoekt de aard, het ontstaan en de betekenis ervan, wat kan leiden tot een sterk emancipatorisch perspectief. De ondertoon: God = de mens. De boventoon: dat zegt heel wat over ons, en daar moeten we dus wat mee!
Licht- en Schaduwbeelden sloeg in 1854 in als een bom. Dat dit boek veel commotie veroorzaakte is niet verwonderlijk. Franz Wilhelm Junghuhn (1809 – 1864) leverde hevige kritiek op het Christendom, onder meer op het zendingswerk in Indië. Junghuhn was vrijdenker, humanist maar vooral natuuronderzoeker en natuurbewonderaar. Als God ergens gezocht moest worden, dan was het wel in de natuur.
Afbeelding: ‘Gunung Lamongan’, uit Junghuhn’s Java Album
Rond 1850 was het uiten van atheïstische of antiklerikale gedachten in het relatief tolerante Nederland nog altijd riskant. Het kostte je niet meer je kop maar wel je baan en goede naam. Toch durfden onder invloed van de Verlichting, steeds meer humanisten en vrijdenkers zich in het openbaar te verzetten tegen de dogmatiek van de Christelijke kerken en de invloed van de kerk op de staat.
Franz Wilhelm Junghuhn (1809 – 1864) was qua karakter een eigenzinnige Pruis; star en moeilijk in de omgang, principieel, een humanist en vrijdenker met een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Hij was echter op de eerste plaats een natuuronderzoeker. Hij studeerde medicijnen en botanie in Berlijn. Aangetrokken door verhalen over de natuur van Java vertrok hij in 1835 als Officier van Gezondheid in het Nederlandse leger naar Indië.
Eenmaal op Java wist hij van zijn passie – natuuronderzoek – zijn eigenlijke werk te maken. Junghuhn staat onder natuurwetenschappers vooral bekend als pionier op het gebied van de kina-boom, de boom die kinine produceert dat als medicijn gebruikt werd tegen malaria. Dankzij zijn pionierswerk zijn vele miljoenen tropenbewoners gevrijwaard van malaria.
In de onuitputtelijke natuur van Java kwam hij tot zijn naturalistische, pantheïstische levensbeschouwing. Hij vestigde zijn reputatie door wetenschappelijke publicaties en avontuurlijke reisverhalen, met daarin prachtige pentekeningen. Geïrriteerd door het onbegrip voor zijn Natuurreligie, schreef hij een filosofisch boek: ‘Licht- en Schaduwbeelden uit de Binnenlanden van Java. Verhalen en Gesprekken der Gebroeders Dag en Nacht; verzameld op reizen door gebergten en bosschen, in de woningen van armen en rijken’.
Toen hij in 1848, uitgeput door dysenterie en malaria, op verlof naar Nederland kwam, was hij hier al een bekend en omstreden figuur. Hij werkte in Leiden aan zijn belangrijkste publicatie, ‘Java’ , met als parel de allereerste detailkaart van Java.
In het conservatieve Leiden en Den Haag kwam hij in opspraak. Hij had ruzies met de autoriteiten en met professoren die hij uitmaakte voor kamergeleerden. Zijn antiklerikale taalgebruik viel niet in goede aarde, maar de ruzies ontstonden ook omdat diverse professoren mooie sier maakten met de collecties van Junghuhn. Hij werd in Amsterdam echter met open armen ontvangen door de in 1850 door Markus Polak opgerichte vrijzinnige vrijmetselaarsloge ‘Post Nubila Lux’. In 1853 kreeg hij de Nederlandse nationaliteit en huwde met de Leidse officiersdochter Louisa Koch.
Afbeelding: Tekening van de noordzijde van de Merapi, waarin Junghuhn zichzelf op de voorgrond tekende.
Toen de eerste druk van Licht- en Schaduwbeelden in 1854 uitkwam, nog onder pseudoniem, sloeg die in als een bom. Dat dit boek in die tijd veel commotie veroorzaakte is niet verwonderlijk. Junghuhn veegt de vloer aan met het Christendom en vindt dat missie en zending in Indië meer kwaad dan goed doen. Enkele citaten:
‘Het Christendom verhindert de vrije, heldere ontwikkeling des geestes’.
‘We moeten blind geloof verwerpen, maar zelf nadenken en alles onderzoeken’.
‘Het is beter dat de Javanen blijven zoals ze zijn, dan dat er Christenen van worden gemaakt’.
‘Sla Europa gade, inquisitie, heksenverbrandingen, godsdienstoorlogen, uitbuiting, volkerenmoord en slavenhandel onder christelijke wetten’.
‘Alleen in de Natuur openbaart God zich aan den Mensch’.
In onze tijd klinkt zijn boodschap soms nogal moraliserend:
‘We moeten er naar streven, wijs, goed, rechtvaardig, getrouw en waarachtig te zijn’.
Hoewel in de eerste plaats natuuronderzoeker, was Junghuhn op de hoogte van eigentijdse Verlichtingsfilosofen en schrijvers zoals Von Humboldt en Goethe. Junghuhn werd geïnspireerd door de atheïstische filosoof Feuerbach en de Nederlandse vrijdenker Moleschott (1822-1893, biochemicus) die in 1852 een spraakmakend boek ‘Kringloop des Levens’ publiceerde.
Junghuhn was in feite een deïst: er is een hoger principe (God), dat geen macht over je uitoefent, maar wel een richtlijn is voor ethisch handelen. Objectieve kennis krijgen we via onze zintuigen en door zelf aards te denken, niet via God. Junghuhn’s godsidee komt het meest overeen met dat van Spinoza: God is de Natuur. Junghuhn zal zeker ook Boeddhisme en Hindoeïsme bestudeerd hebben. Maar zijn lyrische natuurbeschrijvingen geven aan dat de ongerepte natuur zijn belangrijkste inspiratiebron was. De laatste zin van zijn boek luidt, na een romantische beschrijving van de tropennacht in de rimboe:
‘Schoone, onuitputtelijke, door Gods adem bezielde natuur, tot morgen: goeden nacht!’
Naar aanleiding van de heftige maatschappelijke discussie die volgde op Junghuhn’s beweringen in Licht- en Schaduwbeelden startte een tiental broeders van de inmiddels dissidente loge Post Nubila Lux in 1855 het vrijdenkerstijdschrift ‘De Dageraad’. Dit tijdschrift wilde de emancipatie van de burgers bevorderen door hen aan te zetten tot zelfstandig denken, zich baserend op natuurwetenschappen, filosofie en de rede. De burger moest zich bevrijden van de bevoogding door kerken en overheid. Dit is het begin van het georganiseerde seculiere humanisme in Nederland. Waarschijnlijk heeft het gedachtegoed van Junghuhn, met inbegrip van zijn sociale levenshouding en strijd voor de inlandse bevolking, grote invloed gehad op de vorming van de jonge Multatuli (1820 – 1887) die net als Junghuhn zijn leertijd als vrijdenker in Nederlands-Indië doorbracht. Tot aan de Tweede Wereldoorlog werd Licht- en Schaduwbeelden veel gelezen.
A Vindication of the Rights of Woman is een mijlpaal in het denken over gelijke rechten van vrouwen. Het was niet het eerste werk over dit onderwerp, ook niet het enige in haar tijd, maar het heeft zeer veel invloed gehad. Met dit boek over de rechten van vrouwen sloot Mary Wollstonecraft (1759-1797) direct aan bij de verklaringen van de rechten van de mens die in de Amerikaanse en de Franse revoluties in het laatste kwart van de achttiende eeuw opgesteld werden.
Het abstracte idee van mensenrechten kreeg politieke betekenis gedurende de debatten over een nieuwe grondwet in de Amerikaanse staten en een Bill of Rights (1791). In de laatste werd vastgelegd welke rechten onaantastbaar waren. In Frankrijk vormde de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen (Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger) (1789) de basis voor een nieuwe grondwet.
In Londen volgde Wollstonecraft (en haar vriendenkring rond de uitgever Joseph Johnson) nauwgezet wat er gebeurde in Frankrijk. De Franse Revolutie leidde daar tot een heftig debat over hervorming van het Engelse politieke stelsel. Tot haar vriendenkring behoorden hervormers als Richard Price die nauwe contacten onderhield met de voorvechters van de Amerikaanse revolutie, Thomas Paine, Benjamin Franklin en Thomas Jefferson.
Wollstonecraft had zich in haar eerder verschenen A Vindication of the Rights of Man al een sympathisant van de Franse Revolutie getoond. Toen zij in 1792 naar Parijs vertrok ontmoette ze daar gelijkgezinden als Madame Roland, Brissot en Condorcet. In Frankrijk hadden Condorcet en Olympe de Gouges vóór haar al gepleit voor gelijke rechten van vrouwen, maar de nieuwe Franse grondwet van 1791 had hen teleurgesteld.
Wollstonecraft maakte in haar Vindication of the Rights of Woman duidelijk dat vrouwen ondanks de mooie verklaringen over mensenrechten uitgesloten werden van de burgerrechten en politieke rechten die de revolutionairen opeisten. In de Verklaring van de rechten van de Mens en de Burger was bijvoorbeeld in artikel 6 vastgelegd dat alle burgers het recht hadden deel te nemen aan de totstandkoming van de wet. Toen in de grondwet van 1791 concreet werd wat dat inhield, bleek dat vrouwen geen kiesrecht kregen, omdat ze als passieve burgers beschouwd werden.
Wollstonecrafts pleidooi voor vrouwenrechten keerde zich tegen deze uitsluiting. Haar pleidooi was radicaal omdat ze niet alleen een ideaal van actief burgerschap onderschreef, maar dat ook opeiste voor vrouwen. In het voorwoord deed ze haar beklag over de uitsluiting van vrouwen als politiek actieve burgers. Het kiesrecht was in de visie van Wollstonecraft een belangrijke grondslag voor onafhankelijkheid van vrouwen.
Afbeelding: Voorblad van Mary Wollstonecrafts Vindication of the Rights of Woman, with Strictures on Political and Moral Subjects (1792). Rare Book and Special Collections Division, Library of Congress
Kenmerkend was ook dat ze haar pleidooi voor gelijkheid verbond met een betoog over de noodzaak van een betere opvoeding van en beter en publiek onderwijs voor vrouwen. Wollstonecraft bracht dit trouwens ook in praktijk door samen met haar zussen en een vriendin een school op te richten in Newington Green. Een belangrijke deel van het boek is er op gericht aan te tonen dat de rede en de moraliteit van vrouwen niet van nature zwak zijn, zoals het gros van de (mannelijke) filosofen in haar tijd veronderstelde. Deze zwakte is daarentegen een gevolg van ongelijke maatschappelijke omstandigheden en van onderwijs en opvoeding in engere zin. Haar opvoedingsidealen voor meisjes zijn sterk intellectueel gericht, met nadruk op calvinistische deugden als spaarzaamheid, eenvoud, nijverheid en nut. Ook in dat opzicht was Wollstonecraft een radicale feministe, wars van de maatschappelijke conventies over vrouwelijkheid.
De Vindication is tenslotte ook bijzonder omdat het verder reikt dan een pleidooi voor gelijke rechten van vrouwen. In dit werk stelde Wollstonecraft ook andere maatschappelijke vormen van ongelijkheid, zoals onderscheid gebaseerd op stand, bezit of positie, aan de kaak. Als men dit boek beschouwt in samenhang met haar werk als geheel, waaronder een reisverslag en twee romans, wordt duidelijk dat Wollstonecraft een Verlichtingsdenkster was die de leidende rol van de rede volop erkende, maar tegelijk ook sterk romantische trekken vertoonde. In haar romans en brieven verdedigde ze vrouwen die zich lieten leiden door hartstocht en in haar reisverslag kwam het ideaal van authentieke natuurbeleving naar voren.
A Vindication of the Rights of Woman werd eind 18e eeuw in brede kring gelezen; er verschenen al snel Amerikaanse, Franse en Duitse edities. Het boek werd echter pas halverwege de 19e eeuw opnieuw uitgegeven. A Vindication werd in eerste instantie niet ongunstig ontvangen, maar met de snel toenemende reactie tegen de ideeën van de Engelse radicalen werd ook Wollstonecrafts werk omstreden. Daarbij kwam een schandaal over haar persoonlijke leven nadat de Memoirs van haar echtgenoot, de filosoof William Godwin (1756-1836) en Wollstonecrafts Posthumous Works in 1798 verschenen.
Godwin beschreef in zijn memoires vrijuit het liefdesleven, de zelfmoordpogingen en de zwangerschappen van Wollstonecraft en bood een blik op haar persoonlijke leven door de publicatie van haar brieven. Haar persoonlijke leven zou daarna een bron van fascinatie blijven en de politieke betekenis van haar werk regelmatig overschaduwen. Voor de feministische generaties na haar bleef ze niet alleen vanwege haar nadruk op opvoeding, onafhankelijkheid, rationaliteit en gelijkheid van vrouwen een belangrijke inspiratiebron, maar vooral ook vanwege haar worsteling hoe dit te combineren met hartstocht, moederliefde en lichamelijk verlangen.
Feminisme zet zich door. Populair onder de jongere generaties is actrice en zelfverklaard feminist Emma Watson. Zij werd uitgenodigd bij de UN om te spreken over gelijke rechten:
Gerard Reve was een oorspronkelijke humanistische geest. De zelfverklaarde katholiek Reve was ‘meer vrijdenker en humanist dan hij zelf wil weten’. Hij heeft de emancipatie van de – niet in de laatste plaats homoseksuele – Nederlander als autonoom individu enorm gestimuleerd. Daarom zijn we door hem meer ‘van onszelf’ geworden.
Hoewel zijn vader afkomstig was uit een katholiek weversgezin, groeide Gerard Reve op in een niet-godsdienstig communistisch nest. Tijdens de bezetting raakte hij betrokken bij het verzet. Hij waagde het om in een trein voluit het vrijheidslied ‘Die Gedanken Sind Frei’ te zingen, dat ook in de concentratiekampen populair was. Nadien is deze hymne uitgegroeid tot volkslied van de internationale humanistische beweging. In een brief uit de oorlog vatte hij zijn levensvisie als volgt samen: ‘ik vind, een mens moet (…) alleen uitgaan van de vraag: schaad ik iemand of niet?’
In 1947 maakte Reve naam met De avonden, waarin hij op vrijmoedige wijze afstand nam van het kleingeestige milieu van zijn jeugd. In 1963 doorbrak hij het maatschappelijk taboe op homoseksualiteit. Niet alleen in geschrifte. Ook durfde hij als eerste bekende Nederlander voor zijn van de meerderheid afwijkende seksuele geaardheid uit te komen op het nieuwe publieksmedium televisie. Een jaar later zou COC-voorzitter en humanist Benno Premsela zijn voorbeeld volgen. De twee waren het erover eens dat men strijdbaar het recht op gelijke behandeling moest nastreven. Reve had een duidelijke ethiek op het gebied van zelfdoding. In Op weg naar het einde (1963) bepleitte hij het recht op euthanasie:
‘De vrijheid om er een eind aan te maken als het je te veel wordt, die vrijheid is een onvervreemdbaar, fundamenteel menselijk recht, waarvoor ik vind dat we moeten vechten en blijven vechten’.
Volgens ex-vrouw Hanny Michaelis heeft hij in 1959, toen zijn moeder op sterven lag, de kraan dichtgedraaid van het zuurstofapparaat om haar verder lijden te besparen.
In 1966 en 1967 moest hij zich voor de rechter verantwoorden wegens ‘smalende godslastering’. Reve overtuigde het gerechtshof dat de oude wet uit 1932 in de prullenbak thuishoorde. Hij werd niet bestraft voor een publicatie waarin God was voorgesteld als een Ezel die spartelde bij het klaarkomen. In zijn Pleitrede kwam Reve expliciet voor humanisten op, getuige de volgende passage:
‘Wat is Godsdienstvrijheid? In de eerste plaats: het recht om er een godsdienst op na te houden, en die openlijk en ongehinderd te belijden; ten tweede: het recht er géén godsdienst op na te houden, een recht waaraan in ons land nog wel het een en ander mankeert – ik noem alleen maar de nog maar zeer ten dele geëindigde achterstelling van bijvoorbeeld humanisten bij de subsidiëring van de zielszorg, en ander sociale arbeid – en, ten derde: het recht om het geloof in het algemeen, of enige godsdienstige idee in het bijzonder, welke dan ook, te bestrijden en te bespotten.’
Nadat de rampjaren, zoals Reve de jaren zestig achteraf aanduidde, voorbij waren noemde hij de katholieke kerk relativerend een vorm van ‘psychotherapeutische zelfhulp’. Qua wereldbeschouwing gaf hij aan te staan voor een ‘grote, nieuwe Heilige Alliantie, van Joden, Christenen en Humanisten, tegen de ethiekloze Islam & het ethiekloze Communisme.’
Rechtsfilosoof Paul Cliteur noemde hem ’toch iets meer vrijdenker en humanist dan hij zelf wil weten’. Door zijn virtuoze boeken en optredens heeft Reve de emancipatie van de Nederlander als autonoom individu enorm gestimuleerd. Door hem zijn wij meer ‘van onszelf’ geworden. En zijn het vanzelfsprekend gaan vinden eigen keuzes te maken inzake levenskwesties als religie en seksualiteit.
Als zelfbeschikking het onderscheidende kenmerk van humanisme is ten opzichte van godsdiensten dan is Gerard Reve een humanist. Weliswaar bekende hij zich tot de RK-kerk, hij was lid op zijn eigen bijzondere voorwaarden. Hij was geen agnost of atheïst, eerder een mystiek humanist die de wereld beschouwde als het decor van een groot theater waarin mensen toneelspelers zijn zonder vooraf gegeven tekst. Ze kunnen zelf invulling geven aan de rol die zij spelen.
Gerard Reve heeft in de woelige jaren zestig, toen de samenleving in Nederland het juk van kleinburgerlijke bekrompenheid van zich afwierp, door zijn creatieve, kritische geest zeer bijgedragen aan de emancipatie van mannen zowel als vrouwen, hetero-, bi- of homoseksueel, ongeacht hun afkomst en godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging. Een humanist? Wat mij betreft wel, zij het een ongewone, – maar is dat juist niet heel passend?
In de loop van de negentiende eeuw ontstonden steeds meer sociale bewegingen: groeperingen die streefden naar maatschappelijke veranderingen en humanisering. De voor humanisten zo belangrijke menselijke waardigheid werd verbreed van de voornamelijk blanke man naar alle individuen.
Wilhelmina Drucker, pionierster voor vrouwenrechten, wordt in 1917 ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag geportretteerd door Truus Claes.
De eerste sociale groeperingen waren de afschaffers die streden voor één specifieke verandering, bijvoorbeeld afschaffing van de slavernij in de koloniën of van het gebruik van sterke drank. Later volgden emancipatiebewegingen als de arbeidersbeweging en de vrouwenbeweging. Ze voerden actie voor een algehele verbetering van de maatschappelijke positie van respectievelijk arbeiders en vrouwen.
Het ging om allerlei sociale hervormingen, zoals het verbod van kinderarbeid, invoering van de leerplicht, beperking van de arbeidstijd van volwassenen en bescherming tegen ongezond en gevaarlijk werk. Ook kan gedacht worden aan verbetering van de woonomstandigheden van arbeidersgezinnen en van de volksgezondheid in het algemeen, en de invoering van een minimumloon en van een stelsel van sociale verzekeringen tegen de gevolgen van ziekte en ouderdom. Een van de grondleggers van de arbeidersbeweging was Karl Marx (1818-1883). Lees meer over hem bij Parijse Manuscripten.
De vrouwenbeweging bepleitte onder meer verbetering van het meisjesonderwijs. Meisjesonderwijs bevordert immers de mogelijkheden voor vrouwen om met betaald werk in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Ook werd een verandering van de heersende seksuele moraal bepleit. Men wilde niet dat buitenhuwelijkse seks aan mannen was toegestaan terwijl die voor vrouwen streng verboden was. Daarbij streefde de vrouwenbeweging voor een verbetering van de juridische positie van ongehuwde moeders en van gehuwde vrouwen. Een van de beroemdste Nederlandse voorvechters van de vrouwenbeweging was Aletta Jacobs (1854 – 1929). Zie ook De Tweede Sekse van Simone De Beauvoir (1908 – 1986).
Zowel de arbeiders- als de vrouwenbeweging zagen de uitbreiding van het kiesrecht steeds meer als een belangrijk instrument om de gewenste hervormingen te bewerkstelligen. Voor de arbeidersbeweging was de uitbreiding van het kiesrecht tot alle volwassen mannen een prioriteit. De vrouwenbeweging legde de nadruk op het wegnemen van de belemmeringen van het kiesrecht voor vrouwen.
Gevolg van dit alles was dat het voor het humanisme zo belangrijke begrip individu (of mens en burger) niet meer – zoals sinds de introductie ervan in de achttiende eeuw steeds was gebeurd – als vanzelfsprekend kon worden ingevuld met de kenmerken van een westerse blanke man met goede positie en het bijbehorende niveau van intellectuele ontwikkeling. Moest niet iedereen aanspraak kunnen maken op de benaming individu met alles wat daarbij hoort aan rechten en aspiraties? Dus ook inwoners van de koloniën, gehuwde en ongehuwde vrouwen, en mannen die in loondienst moesten werken of een laag inkomen hadden? Humanisering als een politiek en moreel streven, geldt met andere woorden voor iedereen, ongeacht achtergrond, sekse, opleiding en ontwikkeling.
De boekdrukkunst is een van de belangrijkste uitvindingen van het laatste millennium met wereldwijd een niet te overschatten invloed. Het gedrukte boek maakte de snelle verspreiding van wetenschappelijke, sociale en religieuze denkbeelden onder brede lagen van de bevolking mogelijk.
Hoewel de Chinezen al rond 175 na Christus boeken drukten, werd de techniek omstreeks 1441 in Europa her-uitgevonden door Johann Gutenberg (1398-1468). Hij maakte voor het eerst gebruik van losse loden letters in plaats van letters die in een houten blok werden uitgesneden. Dit verhoogde de snelheid van het drukken aanzienlijk en verlaagde de kosten. De nieuwe techniek maakte correctie en redactie nu ook eenvoudiger. Gutenberg is door het Amerikaanse blad Time uitgeroepen tot ‘Person of the 15th Century’.
In het jaar 1500 waren er al 30.000 boeken gedrukt. Vooral de Hollandse boekdrukkers in Delft en Gouda stonden bekend om hun kwalitatief hoogstaande producten. Christoffel Plantijn vestigde zich in Antwerpen en werd de eerste industriële drukker uit de geschiedenis. In de 17e eeuw werd Antwerpen in de Zuidelijke Nederlanden hét centrum van de boekdrukkunst waar alles werd gedrukt waar belangstelling voor was.
The Printing Press (1896) door J. W. Alexander. Toont Johannes Gutenberg. Te zien op Library of Congress Jefferson Building
De boekdrukkunst heeft de bevoorrechte positie van de kerken en kloosterordes aangetast. Tot aan het eind van de Middeleeuwen waren geestelijken degenen die konden lezen en schrijven. Boeken kopiëren gebeurde door middel van overschrijven en dat was monnikenwerk. Het gedrukte boek was goedkoper en sneller te vermenigvuldigen en te verspreiden. De zogenoemde ‘Derde Stand’ – de (gegoede) burgerij – profiteerde hiervan. Ze kon steeds meer zelf een keuze maken uit steeds meer boeken met steeds verder uiteenlopende onderwerpen. Het gedrukte boek verruimde, voor een groeiend aantal mensen die konden lezen, de blik op de wereld. En het was een belangrijke factor in de ontwikkeling van de Renaissance en de Reformatie.
De natuurwetenschappen kwamen vanaf het einde van de Middeleeuwen (1500) tot ontplooiing. Het gezag van de theologie werd uitgedaagd door wetenschappers die steeds meer zelf aan experimenteel onderzoek deden. Door ontdekkingen en uitvindingen kwam het theologisch godsbewijs steeds meer op losse schroeven te staan. Gaandeweg werd het mogelijk om aan bijbel-interpretatie te doen die niet uitging van de onbetwistbaarheid van Gods woord. Baruch de Spinoza (1632-1677) was daarvan de belangrijkste vertegenwoordiger.
De verschillende nieuwe ideeën en theorieën van de wetenschappelijke onderzoekers, bereikten een steeds groter publiek door middel van het gedrukte boek. Het kritische denken, één van de wortels van het humanisme, werd steeds breder verspreid. Het boek heeft vanaf de uitvinding van de boekdrukkunst veel bijgedragen aan de emancipatie van de burger. Het gedrukte boek wordt dan ook terecht als één van de belangrijkste uitvindingen in de geschiedenis gezien.