
De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
Bij psychologie denken we vooral aan psychisch disfunctioneren. Maslow richtte zich echter vooral op het gezonde in de mens. Mensen willen groeien en zich ontwikkelen. Maslow noemt dit de behoefte aan zelfverwerkelijking. Zelfverwerkelijkers zijn betrokken de zogenoemde ‘zijnswaarden’. Denk daarbij aan schoonheid, waarheid, goedheid, perfectie, eenvoud, heelheid, rechtvaardigheid, speelsheid, uniciteit en vitaliteit.
Maslow wordt beschouwd als de belangrijkste theoreticus van de humanistische psychologie. Hij werd geboren in Brooklyn, New York, als oudste van 7 kinderen van laag opgeleide Joodse immigranten uit Rusland. Zijn ambitieuze vader wilde dat hij Rechten ging studeren, maar al gauw besloot hij over te stappen voor zijn grote interesse: de psychologie. In dezelfde periode trouwde hij met Bertha Goodman, zijn nichtje. Hij kwam terecht op de University of Wisconsin in Madison, studeerde af in 1930 (BA) en 1931 (MA) en promoveerde in 1934.
Gedurende die jaren deed hij onderzoek naar dominant gedrag bij primaten bij Harlow. Harlow is bekend geworden door zijn onderzoek naar baby-aapjes. Deze moesten kiezen tussen twee kunstmoeders, de een met voedsel, de ander met vacht. De uitkomst: voor hechting is voedsel alleen niet genoeg. In 1935 zette hij zijn onderzoek voort bij de bekende psycholoog Thorndike van Columbia University in New York. Hij richtte zich op motivatie bij dieren. Gaandeweg maakte hij de overgang naar de mens, specifiek het onderzoek van intelligentie en leervermogens bij kinderen en volwassenen.
Hij gaf van 1937-1951 colleges aan het Brooklyn College. Dit waren ook de jaren dat hij sociaal gedrag en motivatie bij mensen onderzocht. Hij begon te werken aan zijn motivatietheorie (een befaamd artikel uit 1943 was A Theory of Motivation). In 1951 werd hij hoofd van de psychologiefaculteit van Brandeis University.
Hij was tot 1969 verbonden aan deze universiteit. In 1970 overleed hij aan een hartaanval.
Maslow wordt beschouwd als de belangrijkste theoreticus van de zogeheten humanistische psychologie. Deze school, die opkwam vanaf de jaren ’40, bood een alternatief voor de psychoanalyse en het behaviorisme. Vandaar dat de humanistische psychologie ook wel de psychologie van de derde weg wordt genoemd.
Net als anderen die een persoonlijkheidstheorie ontwikkelden, erkent Maslow het belang van lichamelijke en sociale behoeften. De vervulling van de lichamelijke behoeften is van belang om te overleven: eten en drinken, slaap, seks en bescherming tegen bedreigende omstandigheden zoals hitte, vrieskou en storm. Bij de sociale behoeften moeten we denken aan veiligheid, zekerheid, sociaal contact, liefde, waardering en het gevoel er bij te horen.
De fysiologische en de sociale behoeften doen zich gelden als er een tekort ontstaat. Om die reden worden ze deficiëntie-behoeften genoemd. Maar volgens Maslow wordt de mens ook nog gemotiveerd door een inherente tendens om te groeien en zich te ontwikkelen, ook als aan de deficiëntiebehoeften is voldaan, of beter gezegd, juist dan. Maslow noemt dit de behoefte aan zelfverwerkelijking en hij kenmerkt deze behoefte als groeibehoefte.
Maslow dacht over de hierboven genoemde behoeften in termen van een hiërarchie. De schematische weergave van deze hiërarchie staat bekend als de piramide van Maslow.
Een gangbare weergave is de volgende: De gedachte achter deze hiërarchie is, dat mensen aan gerichtheid op een hogere behoefte toekomen, als de meer basale behoeften in voldoende mate bevredigd zijn.
Zelfverwerkelijking betekent een streven naar het ontwikkelen van je mogelijkheden. Maslow richtte zijn onderzoek niet op psychische problemen of pathologisch functioneren, maar op gezonde mensen. De nadruk lag op de wijze waarop en de condities waaronder individuen er in slagen zichzelf te ontplooien. En ook onderzocht hij de relatief kleine groep mensen die in psychologische opzicht uitzonderlijk goed functioneren. Deze groep noemde hij de zelfverwerkelijkers (naar schatting van Maslow zelf gaat het hier om minder dan 1% van de bevolking). Het beeld van deze mensen levert ook een beeld op van gezond psychisch functioneren. We zien hier de normatieve inzet van de humanistische psychologie ten volle gerealiseerd.
Zelfverwerkelijkers zijn mensen die meer dan gemiddeld aan onder meer de volgende kenmerken voldoen:
Maslow stelt zichzelf de vraag wat mensen tegenhoudt om zich als zelfverwerkelijker te ontplooien. Het lijk toch zo’n mooi beeld. Hij gaat ervan uit, dat ieder mens twee soorten ‘krachten’ in zich heeft: (1) krachten gericht op veiligheid en afweer en (2) krachten gericht op heelheid, de groei van zijn unieke zelf en het volledig ontwikkelen van zijn mogelijkheden.
Mensen die vooral defensief gericht zijn, zien bij uitdagingen in het leven met name de risico’s. Voordelen nemen ze minder sterk waar. Groei-gerichte mensen zien juist minder de risico’s en hebben een sterker oog voor voordelen.
Een van de fenomenen die Maslow in het kader van optimaal functioneren van mensen onderzocht, zijn de zogenoemde piekervaringen. Dit zijn in essentie identiteitservaringen.
Piekervaringen worden gekenmerkt door een gevoel van eenheid, het gevoel samen te vallen met de wereld; je zit op het toppunt van je kunnen en functioneert moeiteloos, je heb een verantwoordelijkheidsbesef en ervaart dat je jezelf kunt bepalen, je voelt je vrij van blokkades en remmingen en in staat tot spontaniteit, expressiviteit en creativiteit. Ze zijn in verband gebracht met religieuze, mystieke en transcendente ervaringen, en met de ervaring van flow.
Waarden zijn volgens Maslow niet alleen een kwestie van ethiek. Hij beschouwt ze ook als psychologische data. De keuzes die mensen op basis van waarden maken kunnen worden beschreven als een naturalistisch waardensysteem. Een van de consequenties van hiervan is, dat menselijkheid (menswaardigheid) een meetbare, psychologische definitie heeft.
Zelfverwerkelijkers zijn zonder uitzondering betrokken op een aantal waarden die door Maslow als zijnswaarden (Being-values) worden genoemd. Hij noemt onder andere: schoonheid, waarheid, goedheid, perfectie, eenvoud, heelheid, rechtvaardigheid, speelsheid, uniciteit en vitaliteit. Deze zijnswaarden fungeren als behoeften. Ze worden ter onderscheid van de basisbehoeften van de piramide ook wel als meta-behoeften gezien.
De blijvende betekenis van Maslow is dat hij de mogelijkheden tot menselijke groei en persoonlijke ontwikkeling definitief op de kaart heeft gezet.
Halverwege de 20e eeuw zoekt de humanistische psychologie – ook wel de ‘psychologie van de derde weg’ – naar een alternatief voor de dieptepsychologie (in het bijzonder de psychoanalyse) en het ‘behaviorisme’. In dit humanistische alternatief wordt de mens gezien in zijn volledigheid; een creatief, groeiend, betekenisgevend, waarderend wezen. Het wordt tijd om de mens serieus te nemen.
Volgens de humanistische psychologie, gaan het behaviorisme en de psychoanalyse uit van een te beperkt mensbeeld. Net als de existentialisten, meenden humanistisch psychologen dat een aantal fundamentele kenmerken van het menselijk leven in de filosofie en de psychologie, te veel achterwege blijven. De mens is op zijn minst óók een betekenisgevend, zinzoekend, liefhebbend, waarderend, ervarend en creatief wezen, en kan vrij en verantwoordelijk in het leven staan.
‘Een musicus moet muziek maken, een schilder moet schilderen, een dichter moet schrijven wil hij uiteindelijk in vrede met zichzelf leven. Deze behoefte kunnen we zelf-actualisering noemen. (Maslow, 1954)
In de psychoanalyse wordt het onbewuste als de bepalende factor in het doen en laten van de mens gezien. Men gaat uit van een conflict tussen de mens als biologisch (met name seksueel) wezen met instincten en driften, en de mens als sociaal wezen met een geweten.
Het behaviorisme stelt dat de psychologie als wetenschap zich moet richten op de bestudering van zichtbaar gedrag. Gedrag wordt geleerd en is via leren veranderbaar. Zo leren we taal, vaardigheden, houdingen, persoonlijkheidstrekken, gevoelens als angst en een zelfbeeld. We leren onder invloed van beloning (gedrag wordt dan bevestigd), en straf (gedrag wordt ontmoedigd). Hoe en wat we leren, wordt dus bepaald door de relatie tussen mens en omgeving.
De humanistische psychologie wordt zo genoemd omdat ze de mens centraal wil stellen; heel de mens. Anders dan de psychoanalyse en het behaviorisme gaat deze humanistische psychologie ervan uit dat:
‘De humanistische verandering kan ongeveer als volgt worden weergegeven: van bepaaldheid naar zelfbepaling, van oorzakelijkheid naar doel, van manipulatie naar verantwoordelijkheid, van analyse naar synthese, van diagnose naar dialoog, van oplossingsgerichte modellen naar proces, van de degeneratie van het menselijk leven naar het vieren van de menselijke geest.’ (uit speech Sandy Freidman (1994), vert. red.)
De ongetwijfeld belangrijkste figuren van deze stroming zijn Abraham Maslow en Carl Rogers. De bijdrage van Maslow bestaat overwegend uit het formuleren van een persoonlijkheidstheorie, terwijl het accent bij Rogers meer ligt op de psychotherapie. Naast Rogers en Maslow, moet ook gedacht worden aan Rollo May en Viktor Frankl.
Maslow staat vooral bekend om zijn theorie van de behoeftehiërarchie, meestal weergegeven als een piramide. De gedachte is als volgt:
Mensen worden gemotiveerd tot handelen vanuit behoeften die ze hebben. Het meest basaal zijn de lichamelijke behoeften (eten, drinken, slaap, seks, bescherming tegen extreme omstandigheden). De vervulling ervan is noodzakelijk voor lichamelijke overleving. Vervolgens hebben we de behoefte aan veiligheid, aan liefde en het gevoel ergens bij te horen en de behoefte aan waardering vanuit de omgeving. Deze behoeften ervaren we als er een tekort ontstaat, het zijn dus ’tekortbehoeften’.
Maslow stelt dat psychoanalyse en behaviorisme zich ten onrechte tot deze behoeften beperken. We hebben immers ook de behoefte aan zelfactualisering, een groeibehoefte. Dat laatste impliceert, dat de mens een inherente tendens tot groei en ontwikkeling heeft. Zelfactualisering wordt onder meer gekenmerkt door een gerichtheid op zogeheten zijnswaarden, zoals schoonheid, eenvoud, uniciteit, waarheid en speelsheid.
De bijdrage van Rogers ligt voornamelijk op het vlak van de hulpverlening. Zijn opvattingen over ‘person-centered therapy‘ hebben op het vlak van counseling (een breder begrip dan psychotherapie) en onderwijs grote invloed gehad. Rogers meent dat ieder levend organisme een actualiseringtendens heeft: een tendens om het volledige potentieel te verwerkelijken. Hij formuleerde 19 uitgangspunten over de persoonlijkheid en menselijk gedrag als onderbouwing van zijn therapeutische benadering. Een van de belangrijkste voor de hulpverlening is, dat gedrag het beste begrepen kan worden vanuit het interne referentiekader van het individu zelf. In aansluiting op het genoemde uitgangspunt formuleert hij drie centrale aspecten van de houding van de hulpverlener. Dit zijn:
Van deze drie beschouwde Rogers de laatste als de meest basale.
Het mensbeeld van de humanistische psychologie komt overeen met dat van het levensbeschouwelijk humanisme. De doorwerking van de humanistische psychologie is voornamelijk zichtbaar in de geestelijke verzorging en het humanistische vormingsonderwijs. Beide activiteiten stellen de betekenisgeving van de cliënt/leerling centraal en de begeleidingsrelatie wordt in sterke mate gekenmerkt door non-directiviteit (een niet-sturende relatie).