+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Socrates, Apologie (door Plato)

In 399 v. Chr. werd de zeventigjarige Socrates wegens goddeloosheid aangeklaagd, schuldig bevonden en ter dood veroordeeld. De Apologie of Verdedigingsrede van Socrates behoort tot de meest gelezen teksten van Plato. Het is de vraag of de Apologie de historische woorden van Socrates weergeeft. Het belang van de tekst ligt echter niet zozeer in de historische waarheid. De Apologie is bovenal een knappe en soms amusante retorische tekst, een aanklacht tegen de doodstraf en een pleidooi voor verdraagzaamheid.

 

 

Retorische kracht

De Apologie leest als een verslag van de rechtszaak die leidde tot de veroordeling van Socrates. De tekst beperkt zich tot de woorden van Socrates: de redevoering waarmee hij zich verdedigt tegen de aanklachten, zijn reactie wanneer hij schuldig wordt bevonden en wanneer hij ter dood wordt veroordeeld. 

Hoewel de Socrates die Plato opvoert voortdurend benadrukt dat hij geen goede spreker is, is de tekst duidelijk retorisch. Socrates presenteert zich heel handig als de buitenstaander: een zeventigjarige man die nog nooit in het gerechtshof is geweest, de juridische taal niet spreekt, en daarom niet anders zal spreken dan hij gewend is.

In zijn rede weerlegt Socrates verschillende aanklachten: niet alleen die van zijn huidige aanklagers – hij zou de goden niet eren en een slechte invloed hebben op jonge mannen -, maar bovenal die van hun voorgangers. En daarmee reduceert hij, heel slim, het belang van de huidige aanklacht.

 

Het weten niet te weten

De eerste aanklachten vinden hun oorsprong in de uitspraak van het Orakel van
Delphi Het Orakel van Delphi bevond zich in het centrum van de Oud-Griekse cultusplaats Delphi. Het was een zeer belangrijk orakel, gewijd aan de god Apollo. Van heinde en ver begaven zich jaarlijks duizenden mensen, vaak pelgrims, op weg naar Delphi om het orakel te raadplegen en de goden goede raad te vragen bij het nemen van belangrijke en moeilijke beslissingen. Als god van het Licht werd Apollo immers verondersteld overal door te dringen en te zien wat aan het oog van de mensen ontgaat. Verder lezen op Wikipedia., dat verklaarde dat niemand wijzer is dan Socrates. Verrast door deze woorden, is Socrates op zoek gegaan naar wijze mensen. Als hij hen echter ondervraagt, blijken ze helemaal niet zo wijs te zijn. 

Een prachtig voorbeeld hiervan vindt men in een andere dialoog van Plato, de Euthyphro. Hierin spreken Socrates en een al te zelfverzekerde Euthyphro over vroomheid. Euthyphro beweert daar veel vanaf te weten. Hij geeft verschillende definities van het vrome, maar geen van deze blijkt bij nader onderzoek houdbaar. Socrates begrijpt dan waar zijn eigen wijsheid uit bestaat: het weten niet te weten. Het zal niet verbazen dat zijn herhaaldelijke vragen de nodige ergernis wekken.

De eigenlijke aanklachten tegen Socrates worden vrij snel afgedaan in een korte dialoog met Meletus, de aanklager. Daarna neemt de redevoering een werkelijk dramatische wending. Waarom heeft Socrates zo’n risico genomen? Hij had toch kunnen voorzien dat de haat, die zoveel andere goede mannen ten val heeft gebracht, ook hem zou kunnen treffen? Maar Socrates heeft een goddelijke opdracht – hem gegeven door de god van Delphi, de niet met name genoemde Apollo. Hij moet zichzelf en de burgers van Athene ondervragen. Die opdracht opgeven, dat zou pas werkelijk goddeloos zijn.

 

Paardenvlieg

Opnieuw draait Socrates de rollen om. Zijn verdediging draait niet om zijn eigen behoud, maar om dat van zijn medeburgers. Hij wil voorkomen dat ze een geschenk van de goden ter dood veroordelen. Socrates vergelijkt zichzelf met een paardenvlieg die de logge stad Athene wakker houdt en de Atheners wijst op luie argumenten en dikdoenerij. Als zij hem ter dood veroordelen, zullen ze er niet gauw zo iemand voor terug krijgen.
Zijn woorden mogen uiteindelijk niet baten. De jury acht hem schuldig. Wanneer hij daarop een alternatieve straf moet voorstellen voor de doodstraf die zijn aanklagers eisen, overspeelt hij zijn hand. Hij stelt allereerst dat de stad hem gratis te eten moet geven voor de rest van zijn leven. Socrates is ervan overtuigd dat hij niets verkeerd heeft gedaan. Hij zal ook niet stoppen met spreken en bevragen, want – in de meest bekende woorden uit deze tekst – ‘een leven waarbij men zichzelf niet onderzoekt, is een mens onwaardig’.

Uiteindelijk stelt hij voor een boete betalen en noemt hij een geldbedrag dat Plato en anderen hebben voorgesteld. De jury bepaalt daarop dat Socrates ter dood moet worden veroordeeld en Socrates krijgt nog een laatste keer het woord.

 

Pervers en onverantwoordelijk?

Tot zover een kort overzicht van de inhoud. Wie niet eerder een dialoog van Plato las, kan misschien verrast worden door de Socrates in de Apologie. Socrates wordt immers vaak voorgesteld als de vader van de wijsbegeerte en een man die voor de rede leefde. Het meest exorbitant is dit uitgebeeld in het schilderij van de Franse schilder Jacques-Louis David, De dood van Socrates (1787). Omgeven door twaalf leerlingen drinkt Socrates de gifbeker. David heeft hem afgebeeld met de heilige overtuiging van het eigen gelijk. De Socrates van David is niet altijd te vinden in de Apologie. Socrates lijkt daar soms maar een gebbetje te maken. Er valt dus wat af te dingen op het al te verheerlijkte beeld van Socrates. Zo ondermijnt Friedrich Nietzsche in Götzen-Dämmerung Socrates door te beweren dat zijn aanvaarding van de dood niet heldhaftig is, maar ziekelijk. Het getuigt van een perverse neiging de rede boven alles te stellen, zelfs boven zijn eigen leven.

Er is ook kritiek mogelijk vanuit feministisch perspectief. In het prachtige Het recept van Calypso argumenteert Maja Pelikaan-Engel dat Socrates misschien wel verantwoording toont naar de goden, maar niet naar zijn jonge gezin, in het bijzonder naar zijn vrouw Xanthippe die hij trouwde terwijl hij wist dat hij haar niet kon onderhouden en die hij nu achterlaat in armoede.

 

Tegen autoriteit en dikdoenerij

Zulke kritiek heeft goede gronden, maar mag ons niet het zicht ontnemen op wat óók uit deze tekst spreekt: Socrates is iemand die anderen het leven niet gemakkelijk maakt. Het is zelfs zijn lezers niet gegund volledige sympathie voor hem op te vatten. Hij is niet de bijna goddelijke man die vol van zijn eigen gelijk en met opgeheven vinger de gifbeker zal drinken. Integendeel, Socrates staat juist kritisch tegenover elke autoriteit en alle dikdoenerij. In die zin lijkt hij op Antigone, of de oudtestamentische profeten. Zulke luizen in de pels verdragen is niet gemakkelijk. De Apologie is zo een dramatische oproep aan burgers van welke stad of staat dan ook om dat toch te durven. Daarin zit volgens mij het blijvende belang van deze tekst.

Protagoras

 

De bronnen over het leven van Protagoras zijn ofwel enigszins bevooroordeeld (Plato) ofwel uit latere tijd en tamelijk oppervlakkig. Enkele feiten zijn veelzeggend. Zo werd hem door de Atheense generaal Perikles gevraagd of hij wilde meedoen aan de stichting van de Atheense kolonie Thurii in Zuid-Italië; later werd hij in Athene aangeklaagd wegens goddeloosheid (asébeia). Hij werd bij verstek ter dood veroordeeld en zijn boeken werden in het openbaar verbrand: al met al een belangrijke nuancering op de veelgeroemde openheid van het Atheense democratische systeem.

 

Prometheus maakt de mens in aanwezigheid van Athena, detail. In 1802 geschilderd door Jean-Simon Berthélemy, opnieuw door Jean-Baptste Mauzaisse in 1826. Te zien in het Louvre.

 

 

Sofisten

Protagoras is het best bekend in de geschiedenis van de filosofie als één van de vertegenwoordigers van de Sofisten. De Sofisten waren rondtrekkende professoren die overal in Griekenland – vaak tegen riante betaling – hun diensten aanboden en vooral jongeren onderwezen in allerlei disciplines. Hun meest in het oog springende vaardigheid lag op het terrein van retorica (welsprekendheid), een vaardigheid die hard nodig was in democratische stadstaten als Athene. Wie invloed wilde uitoefenen op het politieke besluitvormingsproces in de volksvergadering, moest zijn standpunten overtuigend kunnen formuleren.
   
Maar ook op andere gebieden waren de Sofisten actief, zoals de wiskunde, dialectiek, taalkunde, natuurwetenschappen en medicijnen. De Sofisten borduurden voort op ontwikkelingen die al eerder waren ingezet. Door handel en kolonisatie was de wereld groter geworden, in de literatuur was de aandacht voor het individu gegroeid en in de filosofie was al een scheiding aangebracht tussen het menselijk denken en objectieve kennis. De Sofisten meenden dat de mens zich kon ontplooien door het verwerven van kennis, een standpunt dat vooral in conservatieve en aristocratische kringen werd bestreden. Vanwege hun geloof in vooruitgang door ontwikkeling en onderwijs worden de Sofisten vaak bestempeld als vertegenwoordigers van een soort verlichtingsdenken in Griekenland (of misschien moet je zeggen: Athene).

 

De weinige werken van Protagoras

Van Protagoras boeken is vrijwel niets overgeleverd. De bekendste titels zijn Over de goden en De waarheid of weerleggingen. Van het eerste werk is één zin overgeleverd: 

‘Van de goden kan ik niet weten of ze bestaan en ook niet of ze niet bestaan en evenmin hoe ze er uitzien; want er zijn veel dingen die in de weg staan om dat te weten, namelijk de onduidelijkheid hierover en het feit dat een mensenleven zo kort is.’

 

Al is de context niet bekend, het lijkt wel duidelijk dat een dergelijke zin blijk geeft van een vorm van agnosticisme (de overtuiging dat men over god niets kan weten). Protagoras geeft aan dat het onderzoek naar dit vraagstuk onmogelijk gemaakt wordt door factoren die niet te beïnvloeden zijn. Hij was echter wel degelijk geïnteresseerd in de goden, hetgeen niet hoeft te verbazen in een maatschappij als Athene. Het verhaal dat hij werd aangeklaagd wegens goddeloosheid, wordt er alleen maar aannemelijker door.

 

Een belangrijker zin is afkomstig uit het tweede werk (De waarheid of weerleggingen), staat bekend onder naam homo mensura-stelling:

 

‘Van alle dingen is de mens de maat, van de dingen die zijn dat ze zijn en van de dingen die niet zijn, dat ze niet zijn’.

 

Plato, bij wie deze zin geciteerd wordt, gaat in op de betekenis ervan. Hij doet dat aan de hand van een voorbeeld over wind en kou: als er een wind waait, zal de één dat koud vinden, de ander niet. Maar betekent dit nu dat een ding tegelijk koud en niet koud kan zijn?  

 

Plato concludeert dat Protagoras zichzelf tegenspreekt, maar volgens Protagoras is dat toch niet het geval. Hij bedoelt dat iemand iets waarneemt en beoordeelt al naar gelang zijn situatie. Dit is een vorm van relativisme waarin duidelijk wordt dat een stand van zaken niet per se op een eenduidige manier beoordeeld kan worden. Wat voor de ene mens geldt in een bepaalde situatie, hoeft voor een ander niet zo te gelden.

Ook hier is het moeilijk te beoordelen wat Protagoras nu precies bedoelde: gaat het alleen maar over waarneembare feiten als kou, of gaat het ook over kwaliteiten als rechtvaardigheid? Is de mens algemeen bedoeld of individueel? En gaat de stelling alleen over kennis of ook over ethische kwesties?

 

In ieder geval wordt de stelling van Protagoras in de loop van de geschiedenis wel degelijk gezien als het begin van relativisme tegenover de theorieën die juist één waarheid poneren. Plato is daar natuurlijk dé exponent van: hij meent dat niet de mens, maar juist god de maat is van alle dingen en dat het onmogelijk is om de werkelijkheid te beschouwen als iets veranderlijks.

 

Een optimist

Een mooi stuk over de geschiedenis van de staatsvorming volgens Protagoras wordt verteld in de gelijknamige dialoog van Plato, die zeker sympathie had voor deze sofist.
De mythe gaat als volgt. Toen de goden de mens gevormd hadden uit water, aarde en vuur, droegen ze Prometheus en diens broer Epimetheus op om de mens van kwaliteiten te voorzien. De mens heeft immers bepaalde kwaliteiten nodig om in leven te kunnen blijven. Epimetheus (wiens naam ‘achterafdenker’ betekent) deelt echter alle goede eigenschappen uit aan de dieren, zodat de mens zonder zit. Prometheus (‘vooruitdenker’) steelt dan het vuur en wordt daarvoor gestraft.

 

De mensen zijn nu wel in staat in leven te blijven, maar missen de vaardigheid om sámen te leven. Dan stuurt Zeus Hermes naar de mensen en schenkt ze twee eigenschappen die ze nog misten: rechtvaardigheid en schaamtegevoel. Deze twee kwaliteiten stellen de mens in staat om samen te leven en zich verder te ontwikkelen.

 

Deze mythe geeft blijk van het typische optimisme dat zo kenmerkend is voor Protagoras: alle mensen bezitten eigenschappen die nodig zijn om in harmonie te leven en door onderwijs en vorming is het mogelijk deze eigenschappen te vervolmaken. Ook in andere opzichten legt de leer van Protagoras getuigenis af van een soort verlichtingsdenken: ruimdenkendheid en afkeer van religieuze orthodoxie. In dat opzicht hoort een figuur als Protagoras zeker thuis in de Humanistische Canon.