
De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
De Joodse Etty Hillesum was 27 jaar oud, toen zij op 8 maart 1941 een dagboek begon. In anderhalf jaar tijd schreef zij in haar kamer aan het Museumplein in Amsterdam elf schriften vol, waarvan er tien teruggevonden werden. Daarnaast bleven tientallen brieven van haar bewaard, die zij schreef zowel in Amsterdam als in kamp Westerbork.
Een eerste compilatie van haar dagboekteksten verscheen in 1981 onder de titel Het verstoorde leven, in 1986 gevolgd door een uitgave van het complete werk. De dagboeken en brieven van Etty Hillesum maakten wereldwijd veel indruk en zijn inmiddels in meer dan 22 talen vertaald.
In haar geschriften getuigt Etty Hillesum van een diepgaand zelfonderzoek, gepaard aan een indringende getuigenis van de Holocaust. Terwijl zij als jonge, Joodse vrouw steeds openlijker wordt vervolgd, weet zij innerlijke vrijheid en geestelijke rust te vinden. Haar oproep om niet te haten en te blijven zoeken naar het goede in de mens is nog immer actueel.
Etty Hillesum werd geboren op 15 januari 1914 aan het Molenwater in Middelburg. Haar vader Louis, die oorspronkelijk uit Amsterdam kwam, werkte aan het gymnasium van Middelburg als docent klassieke talen. Etty’s moeder was de Russische Riva Bernstein. Riva was in 1907 naar Amsterdam gevlucht vanwege de vele pogroms in het tsaristische Rusland. Ook Riva’s ouders en broer vestigden zich in 1907 in Amsterdam. Kort na Etty’s geboorte – en vlak voor de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog – keerden de Bernsteins echter terug naar Rusland. Etty heeft haar Russische familie daarom nooit gekend.
Louis Hillesum kwam uit een middenstandsgezin in de Joodse buurt van Amsterdam. Hij was bijzonder intelligent en wist zich via het Joodse seminarium op te werken tot classicus en docent. Klassieke talen. Omdat er nog niet zo veel gymnasia in Nederland waren, moest hij vaak verhuizen om een beter betaalde baan of promotie te krijgen. Al een half jaar na Etty’s geboorte vertrok het jonge gezin van Middelburg naar Hilversum, waar in 1916 Etty’s broer Jacob of Jaap ter wereld kwam. Na ook nog kort in Tiel te hebben gewoond, belandden de Hillesums in 1918 in Winschoten. Hier werd in 1920 Etty’s broertje Mischa geboren. In 1924, Etty was inmiddels tien, verhuisde de familie ten slotte naar Deventer, waar Louis eerst conrector en later rector werd van het stedelijk gymnasium.
Door de vele verhuizingen waren Etty’s jeugdjaren erg onrustig. Ook hing er vaak een nerveuze sfeer in huis. Alle Hillesums hadden bijzondere talenten, maar bleken psychisch ook kwetsbaar. Etty’s broer Jaap, die arts zou worden, leed aan manische depressiviteit en Mischa – een geniaal pianist – kreeg in zijn adolescentie de diagnose schizofrenie.
In Etty’s kindertijd had de Joodse religie nog een rol van betekenis gespeeld, maar zoals bij veel Nederlandse Joden gebeurde, liberaliseerde het gezin Hillesum snel in het interbellum. In haar dagboek verwijst Etty nergens naar Joodse feestdagen of gebruiken. Toch zou haar Joodse identiteit een constante blijven in haar leven – al was het maar omdat de nazi’s haar dwongen zich opnieuw tot haar afkomst te verhouden.
Na het gymnasium in Deventer te hebben doorlopen, ging Etty in 1932 Rechten studeren in Amsterdam. Ook volgde zij colleges in de Russische taal en cultuur. Ze hield van de Russische literatuur en las vanaf jonge leeftijd veel. Tijdens haar studententijd maakte Etty deel uit van een linkse vriendengroep van radicaal socialisten en communisten. Zij keerden zich tegen de opkomst van Hitler en het nationaalsocialisme in Duitsland en steunden de republikeinen in de Spaanse burgeroorlog. Etty werd sterk beïnvloed door het politiek activisme en idealisme van die jaren. Toch zou zij zich nooit aansluiten bij een politieke partij. ‘Etty was eerder een humanist’, concludeerde een vriend uit die tijd. ‘Ze was altijd iemand die heel menselijk was.’ In 1939 behaalde Etty haar doctoraal Rechten. Daarna ging ze verder met Slavische Talen.
Etty’s studie verliep moeizaam. Ze had last van depressies, gebrek aan discipline en uitstelgedrag. Ook leidde ze een turbulent en – voor die tijd – opmerkelijk vrijgevochten liefdesleven. Vanaf 1937 had zij een relatie met Han Wegerif, een 35 jaar oudere weduwnaar bij wie zij op kamers woonde aan het Amsterdamse Museumplein.
De grote ommekeer in Etty’s leven kwam toen zij in februari 1941 Julius Spier ontmoette. Een Duits-Joodse ‘psychochiroloog’ die de kunst van het handlezen verbond aan een psychologische analyse en behandeling. Het was Spier die Etty aanraadde een dagboek te gaan schrijven. Door het bijna dagelijkse schrijven en de heilzame psychotherapie van Spier – met wie zij ook een relatie zou krijgen – wist Etty ten slotte haar innerlijke onrust te bezweren. Van een wat neurotische, eeuwige studente transformeerde zij in een jonge, zelfbewuste vrouw die er diep van overtuigd raakte dat de mensheid alleen geholpen kon worden wanneer elk individu zou leren zichzélf te helpen.
‘Een vrede kan alleen een echte vrede worden later, wanneer eerst ieder individu in zichzélf vrede sticht, en haat tegen medemensen, van wat voor ras of volk ook, uitroeit en overwint en verandert in iets, dat geen haat meer is, misschien op den duur wel liefde, of is dat misschien wat veel geëist? Toch is het de enige oplossing.’
In haar dagboek getuigt Etty van een diep doorvoelde religieuze en spirituele ontwikkeling. Interessant is hoe zij ook in haar geloof de mens centraal stelt: het is niet God, maar de mens zélf die verantwoordelijk is. Voor Etty is God ‘het goede in haarzelf’, dat ze steeds opnieuw zal moeten opgraven. De nazi’s waren uit op haar ondergang, maar zij weigerde zich te laten leiden door angst of verzet omdat zij wist dat er één ding was dat niemand haar kon ontnemen: haar vrijheid van geest en onverwoestbaar geloof in de mens.
Toen in juli 1942 de deportaties begonnen, koos Etty er bewust voor om niet onder te duiken – ook al had zij daartoe vele mogelijkheden. Zij wilde ‘het lot van haar volk delen’ en solidair zijn met al diegenen die níet beschikten over de juiste connecties of financiële middelen om te schuilen. Evengoed meldde zij zich aan bij de Joodse Raad, waardoor zij een ‘Sperre’ kreeg en voorlopig werd vrijgesteld van deportatie. Ze zocht uitstel, mede omdat zij zich had voorgenomen ‘de kroniekschrijfster’ van haar tijd te worden.
Eind juli 1942 sloot Etty zich aan bij een grote groep medewerkers van de Joodse Raad die werd overgeplaatst naar doorgangskamp Westerbork. Ze wilde haar Joodse lotgenoten nog zoveel mogelijk helpen en was betrokken bij het oprichten van een sociale afdeling in het kamp. Ook begon ze met het schrijven van lange, indringende brieven aan haar vrienden, waarin ze op weergaloze wijze verslag deed van het mensonterende leven in het kamp. Twee van die – uit Westerbork gesmokkelde – brieven zouden in het najaar van 1943 door het verzet worden gepubliceerd in een vermomde uitgave, onder de misleidende titel: Drie brieven van den kunstschilder Johannes Baptiste van der Pluym.
Als medewerkster van de Joodse Raad kon Etty nog een aantal keren terugreizen naar Amsterdam. In de winter van 1943 was zij maandenlang ziek thuis, bij Wegerif in Amsterdam. Pas begin juni 1943 kon zij terugkeren naar Westerbork. Kort daarna verloor Etty, met alle andere medewerkers van de Joodse Raad, haar beschermde status.
Op 7 september 1943 werd Etty met haar ouders en broer Mischa op transport gezet naar Auschwitz. Volgens opgave van het Rode Kruis vond zij daar op 30 november 1943 de dood. Dit is echter een administratieve datum: gezien de gruwelijke omstandigheden in het vrouwenkamp van Birkenau is het onwaarschijnlijk dat Etty – die een slechte conditie had – nog bijna drie maanden heeft geleefd. Ook haar ouders en beide broers overleefden de Holocaust niet.
Zoals vrijwel alle Joden, had Etty geen kennis gehad van wat haar in de ‘werkkampen’ in het Oosten te wachten stond. Ze hoopte te overleven, ‘nog een woordje mee te spreken’ na de oorlog.
‘Het is alles waarachtig niet zo eenvoudig en voor ons Joden misschien het minst eenvoudig, maar toch, wanneer wij een naoorlogse, berooide wereld niet méér te bieden hebben dan onze ten koste van alles geredde lichamen en niet een nieuwe zin, die komt uit de diepste putten van onze nood en onze vertwijfeling, dan zal dat te weinig zijn.’