+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Frantz Fanon

                                   Frantz Fanon. 

 

Hoewel Frantz Fanon slechts 36 jaar oud mocht worden, heeft hij grote invloed gehad op het postkoloniale denken. Hij was psychiater, filosoof en antikoloniaal activist. Zijn leven en werk geven een inkijk in het dehumaniserende effect van het kolonialisme.

In wat ooit Frans West-Indië was, werd Fanon opgevoed met de idealen van de Franse Republiek. Vanaf zijn achttiende kwam hij erachter dat deze idealen voor hem, als zwarte man, niet veel waarde hadden. Gebroken maar strijdbaar sprak hij zich uit over de effecten van het koloniale systeem, die hij aan den lijve had ondervonden. Het wereldbeeld waarop dit koloniale systeem was gebouwd had, volgens Fanon, grote schade toegebracht aan zowel de witte als de zwarte mens. Pas met het omverwerpen van het koloniale denken kon de mens verder: met een radicaal antiracistisch humanisme. Fanon heeft ons achtergelaten met een opdracht: het dekoloniseren van onze maatschappij en bevrijden van de mensheid als geheel.

 

Uit vruchtbare grond

De familie Fanon behoort op Martinique tot de middenklasse. Zijn vader, Félix Casimir Fanon, werkt bij de douane en zijn moeder, Eléanore Médélice heeft haar eigen winkel. Frantz heeft een comfortabele jeugd. De Franse cultuur en literatuur zijn dominant in de tijd waarin Fanon opgroeit. Maar vanaf het moment dat hij les krijgt van de dichter Aimé Césaire raakt Fanon geïnspireerd door diens denkbeelden over het herstel van de culturele identiteit van de zwarte, gekoloniseerde mens. In plaats van het (gedwongen) overnemen van de cultuur en het gedrag van de witte kolonisator, zou de zwarte mens meer kennis moeten vergaren van de eigen Afrikaanse identiteit. Met deze boodschap in het achterhoofd gaat Fanon als zwarte, Franse man in dienst tijdens de Tweede Wereldoorlog. Gedurende zijn diensttijd wordt hij geconfronteerd met het diepgewortelde racisme in de Franse samenleving. Hij keert gedesillusioneerd terug naar huis.

 

De zoektocht naar het Zelf

Fanon studeert eerst op Martinique en later in Lyon in Frankrijk. Hij volgt lessen van Maurice Merleau-Ponty en maakt kennis met het werk van Jean-Paul Sartre. Als psychiatriestudent analyseert Fanon de effecten van het kolonialisme op de mens. Zijn studiebegeleiders vinden het echter te ‘subjectief en experimenteel’ als onderwerp voor zijn scriptie. In 1952 geeft hij zijn onderzoek toch uit, onder de titel Black Skin, White Masks. Fanon is dan 27 jaar.

In wat een van zijn belangrijkste boeken zou worden verkent hij, vanuit zijn perspectief en specialisme, het fundament van antizwart racisme. Hij beschrijft het als het beleven van een formatief trauma; de schokkende ervaring van gereduceerd kunnen worden tot object: een zwarte man, waarbij een ander je van buitenaf betekenis geeft.

Hij werpt licht op de systemische component van dit probleem door niet alleen racisme als symptoom te benoemen, maar juist het kolonialisme als oorzaak aan te wijzen. Het koloniale systeem had het nodig dat de zwarte en witte mens in een vooraf vastgestelde relatie met elkaar leefden. Die vaste rollen werkten beknellend, aldus Fanon; hij werd als zwarte man niet zomaar geaccepteerd – hoe zeer hij ook niet probeerde te lijken op de witte man. Tegelijkertijd constateerde Fanon dat hij, in die aanpassing, ook een deel van zichzelf kwijt was geraakt. Volgens Fanon kreeg de gekoloniseerde mens een identiteit opgelegd die zijn eigen zelfbeeld teniet deed. Het koloniale systeem had daarnaast niet alleen invloed op het hedendaagse bestaan van de gekoloniseerde, maar liet de gekoloniseerde ook achter met een verminkt verleden. De zwarte mens in het koloniale systeem werd een ‘gespleten’ mens, die zich steeds af bleef vragen wie die werkelijk was of kon zijn.

 

Revolutie en strijd

Tijdens zijn verblijf in Algerije, waar hij werkt als hoofd van een psychiatrisch ziekenhuis, breekt in 1954 de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog uit – een guerrilla-oorlog gericht op bevrijding van de Franse koloniale machthebber. Hij ziet met eigen ogen het trauma, veroorzaakt door deze extreme vorm van koloniaal geweld. De Franse troepen die zijn gestuurd om de opstand neer te slaan plegen mensenrechtenschendingen. Fanon ziet in zijn ziekenhuis patiënten van beide zijden, die zijn getraumatiseerd als gevolg van deze bloedige oorlog. In zijn werk ziet hij ook dat er veel vooroordelen bestaan over patiënten van kleur. Hij komt tot de conclusie dat hij niets kan doen behalve het omverwerpen van de bron van het geweld: het kolonialisme. Hij verlaat het ziekenhuis en vertrekt in 1956 naar Tunis, waar hij een psychiatrische kliniek opricht, de eerste in Afrika waar patiënten ook een dagbehandeling kunnen krijgen. Hij sluit zich aan bij de antikoloniale beweging en spant zich via zijn behandelingen actief in om tegenwicht te bieden aan het dehumaniserende karakter van het leven in de kolonie.

 

Naast zijn werk als psychiater, blijft Fanon sterk betrokken bij het dekoloniseren van Algerije en later geheel Afrika. Hij is ervan overtuigd dat een systeem dat de mens zoveel geweld heeft toegebracht, alleen met geweld aan zijn einde kan komen. Dit maakt dat de boodschap van Fanon niet overal met enthousiasme wordt ontvangen. In 1959 overleeft hij ternauwernood een aanslag op zijn leven. In die tijd staan voorstanders op van een geweldloze revolutie, Fanon daarentegen waarschuwt voor nieuwe vormen van afhankelijkheid van de oude machthebbers en ongelijkheid in de postkoloniale samenleving. Hierin heeft hij helaas gelijk gekregen: nog altijd is er sprake van ongelijkheid tussen landen met een koloniaal verleden en Europa.

 

Nieuw licht

Tegenwoordig is er veel aandacht voor de wisselwerking tussen het lichaam en de omgeving en wat het met een mens doet, wanneer die niet is wat men verwacht. Ook het debat rondom dekolonisatie wordt nog volop gevoerd. Nu ‘de kolonie’ als concept niet meer bestaat, groeit het bewustzijn van de effecten van de koloniale tijd. Het werk van Frantz Fanon is een manier om de erfenis van 400 jaar kolonisatie te verkennen. Terwijl veel wetenschappers zich richten op educatie, vertegenwoordiging en sociale rechtvaardigheid, had Frantz Fanon een invalshoek die nog steeds actueel is: de bevrijding van de mens in het zwarte lichaam.

 

Jaren na zijn overlijden publiceerde de filosoof Judith Butler over hoe overtuigingen in de maatschappij het individu kunnen beperken. Hoewel het werk van Butler zich richt op gender en zo een ander beginpunt heeft, is er een belangrijke overeenkomst. Zowel Butler als Fanon herkenden dat een systeem het gedrag van het individu beïnvloedt; een persoon verliest de vrijheid het ware zelf te uiten en past zichzelf aan aan wat de omgeving verwacht. Voor Frantz Fanon ging het om het koloniale systeem dat, om te kunnen functioneren, zwarte levens ‘geordend’ moest houden, zodat het individu, inclusief diens mogelijkheden, afhankelijk was van een ander.

 

Zijn oorspronkelijke benadering, gericht op bevrijding uit een alomvattend systeem, is nog steeds inspirerend, omdat hij door de ogen van een  psychiater keek en dus zijn kennis van de mens gebruikte om naar de wereld te kijken. Zijn analyse over de impact van een systeem op verhoudingen in de samenleving biedt een perspectief waarmee wij kunnen proberen de wereld te begrijpen en – hopelijk – verbeteren.

Sojourner Truth

Als kind van totslaafgemaakten, wordt Isabella Baumfree, in slavernij geboren. Zij was de dochter van twee Afrikanen die als eerste generatie totslaafgemaakten in Amerika leefden. Haar vader was James Baumfree, geboren in Ghana en haar moeder, Betsey (Elisabeth) Baumfree, kwam uit Guinea.

Nadat Isabella haar vrijheid had verworven, ging ze door het leven met een nieuwe naam en een nieuwe missie. Ze zette zich in voor de afschaffing van de slavernij, sprak zich uit tegen de onderdrukking van vrouwen en droeg bij aan het opbouwen van een waardig bestaan voor diegenen die bevrijd waren uit slavernij.

Bij leven en na haar dood werd ze geprezen om de intellectuele en morele waarde van haar bijdrage aan de afschaffing van de slavernij. Zij was scherp in haar meningen, was onafhankelijk en verdedigde haar stellingen op behendige wijze. Ook was zij een indrukwekkende vrouw, naar verluidt dwong Sojourner Truth respect af met heel haar verschijning.

 

Slavernij en bevrijding

Ten tijde van haar geboorte is de familie Baumfree nog niet vrijgemaakt en zodoende ‘het bezit’ van de familie Hardenbergh. Deze van oorsprong Nederlandse familie, woont al generaties lang in Amerika. De familie is behoorlijk welvarend, in het bezit van een groot stuk land, een goede naam en verschillende totslaafgemaakten. In die tijd waren de slavenhouders aan de Amerikaanse Oostkust voornamelijk van Nederlandse afkomst. Ook Isabella brengt haar eerste negen levensjaren door bij nazaten van Nederlandse kolonisten. Zo kan het dat zij opgroeit met het Nederlands als moedertaal. Na het overlijden van zowel de vader, kolonel Charles (Johannes) Hardenbergh, als de zoon Charles Hardenbergh, wordt Isabella op negenjarige leeftijd verkocht. In haar biografie staat het moment beschreven. Isabella heeft al eerder een broertje zien verdwijnen uit het gezin, nu zal zij zelf verkocht worden. Haar moeder stelt haar gerust en wijst omhoog, naar de sterren en de maan, zodat Isabella weet dat zij daar allen onder zullen verblijven. Haar moeder leert haar ook dat zij in tijden van nood altijd kan bidden.

Isabella wordt verkocht op een veiling – als onderdeel van de boedel van de erven Hardenbergh. In de familie waar zij terechtkomt is Engels de voertaal. De taalbarrière zorgt voor misverstanden en de wreedheid van haar nieuwe eigenaar maakt dat de jonge Isabella veelvuldig wordt mishandeld. Een behandeling die haar tot dan toe bespaard was gebleven.

Isabella werd uiteindelijk nog twee keer verkocht, waarbij zij steeds onder zware omstandigheden moest leven. Desondanks vond zij tot twee keer toe de liefde en kreeg zij in haar leven vijf kinderen.

In aanloop naar de afschaffing van de slavernij beloofde de slavenhouder, waar ze op dat moment verbleef, haar de vrijheid te gunnen, mits zij goed haar werk zou doen. Dus Isabella werkte, ondanks een pijnlijke hand, naar eer en geweten voor haar vrijheid, tot bleek dat de eigenaar op de afspraak terug wilde komen.
 

 

Isabella vlucht in 1826 met haar jongste dochter en komt terecht bij de familie Van Wagenen. Daar komt ze erachter dat haar jongste zoon in de tussentijd is verkocht en ver weg is gebracht naar de zuidelijke staat Alabama. In 1828 spant ze met behulp van de familie Van Wagenen een rechtszaak aan tegen haar oude slavenhouder, die ze wint! Een unieke gebeurtenis voor een zwarte vrouw in die tijd.

 

Het vuur ontstoken

Tijdens haar tijd bij de familie Van Wagenen maakt ze kennis met de Quakers en neemt ze de achternaam Van Wagenen aan. Ze bekeert zich en wordt gegrepen door de boodschap van de evangelisten. Isabella begint in deze tijd met haar activisme, gericht op de verbetering van de positie van de (zwarte) vrouw. Onder invloed van haar religieuze ervaringen verandert zij in 1843 haar naam in de naam waarmee ze de geschiedenis in zal gaan: Sojourner Truth. Met deze naam wil ze aangeven dat ze – als passant in dit leven – op zoek is naar waarheid.

 

Intersectioneel feminist

Sojourner Truth kan worden gezien als intersectioneel feminist avant la lettre. Zij streed voor vrouwenrechten en zette zich in om een einde te maken aan slavernij. Het bijzondere van haar werk is dat ze twee oorzaken aanstipt van onderdrukking, een concept dat tegenwoordig veel meer aandacht krijgt.

In 1844 sluit Truth zich aan bij een vereniging van abolitionisten in het progressieve Massachusetts. In haar positie als vrije vrouw vraagt zij aandacht voor de ervaring van de totslaafgemaakte vrouw. In 1850 werkt ze samen met haar biograaf, Olive Gilbert, om haar levensverhaal op te tekenen.

 

Ben ik dan geen vrouw?

Het citaat ‘ben ik dan geen vrouw?’ wordt doorgaans gelinkt aan de bijzondere speech die Sojourner Truth hield op 29 mei 1851, tijdens een conventie voor vrouwenrechten in Ohio. Inmiddels weten we dat het onbekend is wat zij tijdens die speech precies heeft gezegd. Omdat Sojourner Truth zelf niet kon lezen en schrijven, zijn we afhankelijk van de woorden van anderen. Er zijn zelfs aanwijzingen dat dit bekende citaat pas twaalf jaar later aan Truth kan worden toegeschreven. De boodschap uit haar speech werd in 1863 gepubliceerd in een krant, uitgegeven door abolitionisten: The National Anti-Slavery Standard. Gezien het politieke klimaat in die periode, is het niet ondenkbaar dat de boodschap van Sojourner Truth is aangepast aan de behoeften van dat moment. Zo was de interpretatie van haar taalgebruik en haar waarschijnlijke Nederlandse accent ingewisseld voor een tongval en woordkeuze die gebruikelijk zijn in de zuidelijke staten, terwijl Truth altijd in het noorden van de Verenigde Staten heeft gewoond.

 

Hoe dan ook, los van het citaat en de woorden die zij heeft gebruikt, heeft de boodschap die besloten lag in de speech tot op de dag van vandaag grote waarde. Sojourner Truth heeft het aangedurfd haar omgeving te bevragen op de rechtvaardigheid van haar omstandigheden. Had zij, als zwarte vrouw, niet net zoveel recht op wat een man toekwam? Ze kon immers net zo hard werken, was net zo sterk en vaardig als een man kon zijn. Ze sprak uit dat het recht van de vrouw op een waardig leven geen inbreuk doet op dat van een man.

 

Na de Emancipation Proclamation van 1863 werd Sojourner aangewezen als begeleider van vrijgemaakten plus zij die waren gevlucht uit zuidelijke staten. Als ervaringsdeskundige stond zij hen persoonlijk bij en probeerde zij ook op politiek niveau aandacht te vragen voor betere leefomstandigheden van vrijgemaakten. Ook ontmoette zij in 1864 de president van de Verenigde Staten, Abraham Lincoln.

 

Sojourner Truth wist als geen ander dat vrijgemaakt zijn niet betekende dat het leven ook vrij was. Vrijgemaakten hadden vaak geen recht op land, konden niet altijd genoeg werk vinden om rond te komen en leefden nog steeds in een diep verdeelde samenleving. Tot slot was zij niet bang op te merken dat de vrijheid van de zwarte man, geen garanties gaf voor de vrijheid van de zwarte vrouw. Ze realiseerde zich met andere woorden dat haar werk nog lang niet af was.

Tula

Zonder angst voor de plantagehouder, gouverneur en gezaghebbers in Nederland, streed Tula als de leider van de grote slavenopstand op Curaçao met een groep gelijkgestemden voor sociale rechtvaardigheid. De groep “verlangde hunne Vrijheid of anders de Dood”.

 

De geboorte van een vrijheidsstrijder

Over het persoonlijk leven van Tula zijn helaas geen details bewaard gebleven. Tot 1839 werden van tot slaafgemaakten op Curaçao geen openbare registers bijgehouden. We weten niet wie zijn voorouders waren en waar en wanneer hij werd geboren. Wel weten we in welke wereld hij leefde en wat hem heeft aangezet tot verzet. Aanleiding vormde de Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1789, die ook het beginsel van gelijkheid erkende. De mensenrechtenverklaring zoals die werd aangenomen in de Bataafse Republiek gold echter niet voor tot slaafgemaakten.

 

De politieke en intellectuele dynamiek van West-Europa speelde geen enkele rol in de plantagesamenleving. Curaçao was al sinds 1634 in Nederlandse handen en groeide uit tot een centrum van mensenhandel. Op Curaçao was ook een groot aantal plantages gevestigd. Zo ook plantage Knip, gelegen op het westelijk deel van het eiland. Deze plantage werd uitgebaat door Casper Lodewijk van Uytrecht, wiens grootvader als militair werd geplaatst op Curaçao. Het leven van totslaafgemaakten speelde zich af op een plantage, gelegen in een kolonie ver van het hoofdbestuur. Een relatief geïsoleerd leven dus.

 

We kennen de aard van Tula’s werkzaamheden niet, maar kennelijk was het hem toegestaan contacten buiten de plantage te onderhouden. Hierdoor maakte hij kennis met wat zich elders in de wereld afspeelde. In de Franse koloniën bijvoorbeeld hadden verschillende opstanden ervoor gezorgd dat in 1794 de slavernij in alle gebiedsdelen werd afgeschaft. De vrijheid was met succes bevochten. Nu ook Nederland onder Frans gezag stond, was gelijke behandeling de enige juiste conclusie die Tula kon trekken.

 

Streven naar een menswaardig bestaan

Het jaar 1795 was het ‘Eerste jaar der Bataafse Vrijheid’, zoals beschreven in de Groninger en Rotterdamsche Courant van dat jaar. Boven het wapenschild, dat was afgedrukt in de krant, stond de spreuk ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap’. Dit gold zoals gezegd niet voor de totslaafgemaakten op Curaçao. Uit angst voor onlusten nam de onderdrukking er juist alleen maar toe.

De verontwaardiging van Tula groeide, want wat was de waarde van woorden als ‘vrijheid’ en ‘gelijkheid’ als deze willekeurig werden toegepast? In de basis stelde Tula een legitieme vraag, maar op een verkeerd moment in een verkeerde tijd. De ruimte om te filosoferen over de samenleving en het opbouwen van een menswaardig bestaan waren niet ieders recht. Hier kon én wilde Tula niet mee leven.

 

De prijs van vrijheid

Op 17 augustus 1795 begon de grote slavenopstand aan de westelijke zijde van het eiland Curaçao. Tula besloot samen met ongeveer vijftig anderen het werk neer te leggen. De plantagehouder Van Uytrecht verwees Tula en de zijnen naar het gouvernement. Ook zond de plantagehouder de gouverneur een bezorgd bericht met de waarschuwing van een opstand. De opstand verspreidde zich over het eiland en groeide uit tot een behoorlijke groep van tweeduizend mensen.

Het nieuws bereikte – zij het een paar maanden later – ook Nederland. De berichten kwamen via brieven aan en werden gepubliceerd in kranten van Amsterdam tot Groningen.

De eerste berichten waren te lezen in de Amsterdamsche en Rotterdamsche Courant, op 19 november 1795. Dezelfde brief, gedateerd op 13 september 1795, is gepubliceerd in de Goudasche Courant van 20 november. Uit de inhoud van de brief valt op te maken dat de opstand zó groot was, dat deze de koloniale machthebbers behoorlijk heeft uitgedaagd:

 

…en dat zy 6 a 700 Man sterk waaren en alle wel gewapend, waarop wy met frissen moet aanmarcheerden, om 9 uuren attacqueerde wy hun, hebben verscheiden dood geschooten en gevangen genoomen, de overige zyn gaan vlugten en hebben zich weder bij elkander vergadert…

 

Uiteindelijk duurde de opstand drie weken en kende het een wreed en verdrietig einde:

 

Driemaal is hier in de Stad Justitie gehouden, in de Eerste zyn 9 Negers opgehangen, in de Tweede 4, en in de Derde één Negerin, allebyde de handen afgekapt en verders gewurgt; 2 Negers geradbraak en 3 opgehangen en 2 gegeeseld; verscheiden zitten hier nog gevangen, zo als zy nu aan de Benede-Kust, gevangen genomen worden, zyn direct te regt gesteld, en worden niet meer naar de Stad opgezonden, alwaar verscheide gerecht zy; dit bovenstaande is origineel, en het geen tot dato deezes gepasseerd is.

 

De Haarlemsche Courant meldt na de aankomst van kapitein Moller te Texel op 19 november 1795 het volgende:

 

Kapt. A. Moller in Tessel binnen gekomen, is den 15 september van Curacao vertrokken, zynde by zyn vertrek een Opstand, die onder de Negers had plaats gehad, door de vigilantie der Burgers, Militaire en Zeevarende magt gedempt, en verscheidene der Rebellen geëxecuteerd.

 

De opstand is met harde hand neergeslagen. Op 19 september wordt Tula gevangengenomen. Hij is geradbraakt, verbrand en onthoofd. Zijn lichaam is niet begraven, maar in zee gegooid.

Wat er tussen 17 augustus en 19 september is gebeurd, is vastgelegd met de pen van pater Jacobus Schink. Hij werd verzocht te bemiddelen met de leiders van de opstand om deze tot rede te brengen. Uiteindelijk kon Schink niet anders dan de standvastigheid van de groep overbrengen: de opstandelingen wilden boven alles vrij zijn.

 

Erkenning en eerherstel

Werden ze gezien als helden? Was het maar, Tula en de zijnen stonden lange tijd te boek als misdadigers. De weg naar eerherstel was lang. In de krant van 20 juli 1974 volgde een oproep van de ‘Komishon 17 di ougustus’ om 17 augustus uit te roepen tot nationale feestdag. De dag van de vrijheidsstrijd. Het heeft meer dan tien jaar geduurd voordat het bestuur in dit verzoek meeging. Sinds 1985 is 17 augustus op Curaçao een nationale feestdag. Dit betekende nog niet dat er binnen het Koninkrijk erkenning kwam voor de daden van Tula. Het duurde tot 2022 dat zijn naam genoemd werd bij het formeel aanbieden van excuses voor het slavernijverleden van Nederland.

Multatuli, Gebed van den onwetende

Multatuli (Eduard Douwes Dekker) was een Nederlands ambtenaar. Vanaf de verschijning van het bekende Max Havelaar of de Koffijveilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij (1860) was hij auteur. Zijn werk getuigt van een afkeer van de Nederlandse samenleving. Hij levert ferme kritiek op de koloniale politiek en op religieuze misstanden.  

 

 

Gebed van den Onwetende

Het Gebed van den Onwetende schreef Multatuli op 26 februari 1861, het jaar nadat hij zijn roman Max Havelaar had gepubliceerd. Het verscheen voor het eerst in De Dageraad van maart 1861 met als ondertitel: Uit het dagboek van een krankzinnige, meêgedeeld door Multatuli. Met eene plaat door Ernst Stern [=Hofstede]. Plaat en ondertitel vormen een onderdeel van Multatuli’s strategie om de lezer stapsgewijs met zijn ongeloof kennis te laten maken. Op de afbeelding zijn twee mannenkoppen te zien. De eerste is een bebaarde, langharige grijsaard, die verzucht: Antwoord, Vader, als Ge dáár zijt, antwoord. De tweede is een welvarende man in de kracht van zijn leven: En prevelt: dank, o Heer, dat ik niet ben als hij!

 

Gebed van een onwetende is vrij letterlijk een gebed tot God, niet een ontkenning van God. De ik-figuur is geen atheïst, zelfs geen agnost, maar een onwetende. Hij wil met God communiceren zoals een zoon met een vader, maar God openbaart zich niet. Multatuli identificeert de onwetende met Jezus – zoals hij in zijn oeuvre wel vaker deed – gekruisigd en dorstig als die is. Pas aan het sarcastische slot komt de aap uit de mouw. Er verschijnt opeens een ‘wijze’, die blij is dat hij niet door twijfel wordt gekweld. De psalm die hij zingt, is de allereerste (uit Psalmen, Oude Testament), waarvan het begin als volgt luidt (in de berijming van 1773):

‘Welzalig hij, die in der bozen raad
Niet wandelt, noch op ’t pad der zondaars staat
Noch nederzit, daar zulken samenrotten
Die roekeloos met God en godsdienst spotten
Maar ’s HEEREN wet blijmoedig dag en nacht
Herdenkt, bepeinst en ijverig betracht.’

Dan gaat deze ‘wijze’ naar de beurs, net als Droogstoppel (de saaie, gierige, fantasieloze en onsympathieke zakenman uit Max Havelaar). Een laatste slag om de arm zit in de ondertitel, waarin wordt vermeldt dat het gebed uit het dagboek van ‘een krankzinnige’ afkomstig is. Zelf zei Multatuli hierover in 1875 in een noot bij een herdruk, toen hij al die slagen om zijn arm niet meer nodig had:

‘Men zoeke vooral in dit stukje geen dogmatiek, geen openbaring van meningen. Het is een schets van de aandoeningen die de oprechte waarheidszoeker heen en weer slingeren en martelen gedurende de strijd die hij te voeren heeft met de wereld en… zichzelf. Ik kan de ware strekking van dit Gebed van een onwetende niet beter omschrijven dan met de woorden van de heer Mr. C. Vosmaer: 

“Dit is een afscheidskreet van het geloof, waarin de smart nog niet heeft plaats gemaakt voor nieuwe vrede uit hogere waarheid. En voor ieder die ernstig de waarheid wil, en de werkelijkheid in het aangezicht durft zien, komt die vrede”.

‘Juist! Het durven aanzien van werkelijkheid, de moed om waarheid te erkennen, zal ons verlossen van de spokerij van het Geloof, en inderdaad VRIJ maken. Wie denkt, overwint.’

 

Een persoonlijke God is onmogelijk

Volgens Multatuli is het geloof in een persoonlijk God een onmogelijkheid. Het stelsel van de natuurwetten sluit het bestaan van een God uit, die immers tot werkloosheid zou zijn gedoemd. Uit de wetten van de Natuur vloeit de Noodzakelijkheid voort, die Multatuli aanvankelijk in navolging van Spinoza wenste aan te duiden als ‘God’, ‘Jehovah’. Zíjn religie is de fysica, niet de metafysica. De ‘meta-fysica’ is datgene wat buiten de Natuur ligt, door Multatuli met een neologisme het ‘buiten-issige‘ genoemd; onkenbaar voor de mens. Het geluk van de mensheid is volgens hem meer gediend met vrije studie van de natuur dan met traditioneel geloof.

Hier zet Multatuli de ethische stap die leidt tot de kern van zijn filosofie: de mens moet zijn natuur volgen, die inherent goed is, en zich niet laten leiden door regels die tegen de natuur ingaan. In zijn werk laat hij zien hoe fnuikend het is als mensen elkaar regels willen opleggen: gelovigen maken elkaar uit geloofsijver het leven zuur en vrouwen zijn – in de Bijbel en in de bekrompen navolging daarvan – dikwijls de dupe. Kortom: godsdienst staat het geluk van de mensheid in de weg.

‘Ik zie niet in waartoe een God ons dient, in t scheiden
Van t boze en t goede. Integendeel!’

Strategisch is aanvankelijk ook de manier waarop hij Jezus van Nazareth positief afzet tegen de christenen. Daarin leek Multatuli op Dostojevski, die in 1881 in De gebroeders Karamazov de grootinquisiteur tegenover Jezus plaatste (de grootinquisiteur leidt namens de RK kerk de inquisitie tegen de ketters). Multatuli verzet zich tegen de humbug waarmee Jezus door gelovigen is omgeven; hij trachtte hem als mens te zien, mét zijn fouten. Gaandeweg is hij kritischer gaan oordelen over Christus, vooral over diens al te grote vergevingsgezindheid.

 

Het humanisme

Multatuli is de schepper van het aforisme ‘De roeping van de mens is mens te zijn!‘ Een grote affiniteit had hij met de in 1856 opgerichte vereniging De Dageraad, waarvan zijn aanvankelijke vriend (en soms ook uitgever, geldschieter, postbode, loopjongen) D’Ablaing van Giessenburg tot 1864 voorzitter was. Anders dan het gelijknamige, deïstische tijdschrift waarin Dekker in 1859 zijn Geloofsbelydenis zou publiceren, was de vereniging een bont, zij het kwijnend gezelschap van pantheïsten, atheïsten, socialisten, materialisten en andersoortige vrijdenkers. 

Het Gebed van den Onwetende is een kritisch maar ook emotioneel afscheid. En nog altijd het lezen waard.

”t Kind, dat vergeefs den vader aanroept, doet geen kwaad…
De vader, die vergeefs zyn kind laat roepen, handelt wreed!
En schoner is ’t geloof: daar is geen vader,
Dan dat hy doof zou wezen voor zijn kind!’

Franz Junghuhn, Licht en schaduwbeelden

Licht- en Schaduwbeelden sloeg in 1854 in als een bom. Dat dit boek veel commotie veroorzaakte is niet verwonderlijk. Franz Wilhelm Junghuhn (1809 – 1864) leverde hevige kritiek op het Christendom, onder meer op het zendingswerk in Indië. Junghuhn was vrijdenker, humanist maar vooral natuuronderzoeker en natuurbewonderaar. Als God ergens gezocht moest worden, dan was het wel in de natuur. 

 

Afbeelding: ‘Gunung Lamongan’, uit Junghuhn’s Java Album

 

Kritiek op dogmatisme

Rond 1850 was het uiten van atheïstische of antiklerikale gedachten in het relatief tolerante Nederland nog altijd riskant. Het kostte je niet meer je kop maar wel je baan en goede naam. Toch durfden onder invloed van de Verlichting, steeds meer humanisten en vrijdenkers zich in het openbaar te verzetten tegen de dogmatiek van de Christelijke kerken en de invloed van de kerk op de staat. 

 

Junghuhn

Franz Wilhelm Junghuhn (1809 – 1864) was qua karakter een eigenzinnige Pruis; star en moeilijk in de omgang, principieel, een humanist en vrijdenker met een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Hij was echter op de eerste plaats een natuuronderzoeker. Hij studeerde medicijnen en botanie in Berlijn. Aangetrokken door verhalen over de natuur van Java vertrok hij in 1835 als Officier van Gezondheid in het Nederlandse leger naar Indië.

 

Natuuronderzoek op Java

Eenmaal op Java wist hij van zijn passie – natuuronderzoek – zijn eigenlijke werk te maken. Junghuhn staat onder natuurwetenschappers vooral bekend als pionier op het gebied van de kina-boom, de boom die kinine produceert dat als medicijn gebruikt werd tegen malaria. Dankzij zijn pionierswerk zijn vele miljoenen tropenbewoners gevrijwaard van malaria.

 

In de onuitputtelijke natuur van Java kwam hij tot zijn naturalistische, pantheïstische  levensbeschouwing. Hij vestigde zijn reputatie door wetenschappelijke publicaties en avontuurlijke reisverhalen, met daarin prachtige pentekeningen. Geïrriteerd door het onbegrip voor zijn Natuurreligie, schreef hij een filosofisch boek: ‘Licht- en Schaduwbeelden uit de Binnenlanden van Java. Verhalen en Gesprekken der Gebroeders Dag en Nacht; verzameld op reizen door gebergten en bosschen, in de woningen van armen en rijken’.  

 

Toen hij in 1848, uitgeput door dysenterie en malaria, op verlof naar Nederland kwam, was hij hier al een bekend en omstreden figuur. Hij werkte in Leiden aan zijn belangrijkste publicatie, ‘Java’ , met als parel de allereerste detailkaart van Java.

 

In het conservatieve Leiden en Den Haag kwam hij in opspraak. Hij had ruzies met de autoriteiten en met professoren die hij uitmaakte voor kamergeleerden. Zijn antiklerikale taalgebruik viel niet in goede aarde, maar de ruzies ontstonden ook omdat diverse professoren mooie sier maakten met de collecties van Junghuhn. Hij werd in Amsterdam echter met open armen ontvangen door de in 1850 door Markus Polak opgerichte vrijzinnige vrijmetselaarsloge ‘Post Nubila Lux’. In 1853 kreeg hij de Nederlandse nationaliteit en huwde met de Leidse officiersdochter Louisa Koch.

 

Afbeelding: Tekening van de noordzijde van de Merapi, waarin Junghuhn zichzelf op de voorgrond tekende.

 

Licht en Schaduwbeelden zorgt voor commotie

Toen de eerste druk van Licht- en Schaduwbeelden in 1854 uitkwam, nog onder pseudoniem, sloeg die in als een bom. Dat dit boek in die tijd veel commotie veroorzaakte is niet verwonderlijk. Junghuhn veegt de vloer aan met het Christendom en vindt dat missie en zending in Indië meer kwaad dan goed doen. Enkele citaten: 

‘Het Christendom verhindert de vrije, heldere ontwikkeling des geestes’. 

‘We moeten blind geloof verwerpen, maar zelf nadenken en alles onderzoeken’. 

‘Het is beter dat de Javanen blijven zoals ze zijn, dan dat er Christenen van worden gemaakt’. 

‘Sla Europa gade, inquisitie, heksenverbrandingen, godsdienstoorlogen, uitbuiting, volkerenmoord en slavenhandel onder christelijke wetten’.

‘Alleen in de Natuur openbaart God zich aan den Mensch’.

In onze tijd klinkt zijn boodschap soms nogal moraliserend: 

‘We moeten er naar streven, wijs, goed, rechtvaardig, getrouw en waarachtig te zijn’.

Verlichting

Hoewel in de eerste plaats natuuronderzoeker, was Junghuhn op de hoogte van eigentijdse Verlichtingsfilosofen en schrijvers zoals Von Humboldt en Goethe. Junghuhn werd geïnspireerd door de atheïstische filosoof Feuerbach en de Nederlandse vrijdenker Moleschott (1822-1893, biochemicus) die in 1852 een spraakmakend boek ‘Kringloop des Levens’ publiceerde.

 

Junghuhn was in feite een deïst: er is een hoger principe (God), dat geen macht over je uitoefent, maar wel een richtlijn is voor ethisch handelen. Objectieve kennis krijgen we via onze zintuigen en door zelf aards te denken, niet via God. Junghuhn’s godsidee komt het meest overeen met dat van Spinoza: God is de Natuur. Junghuhn zal zeker ook Boeddhisme en Hindoeïsme bestudeerd hebben. Maar zijn lyrische natuurbeschrijvingen geven aan dat de ongerepte natuur zijn belangrijkste inspiratiebron was. De laatste zin van zijn boek luidt, na een romantische beschrijving van de tropennacht in de rimboe: 

‘Schoone, onuitputtelijke, door Gods adem bezielde natuur, tot morgen: goeden nacht!’

Naar aanleiding van de heftige maatschappelijke discussie die volgde op Junghuhn’s beweringen in Licht- en Schaduwbeelden startte een tiental broeders van de inmiddels dissidente loge Post Nubila Lux in 1855 het vrijdenkerstijdschrift ‘De Dageraad’. Dit tijdschrift wilde de emancipatie van de burgers bevorderen door hen aan te zetten tot zelfstandig denken, zich baserend op natuurwetenschappen, filosofie en de rede. De burger moest zich bevrijden van de bevoogding door kerken en overheid. Dit is het begin van het georganiseerde seculiere humanisme in Nederland. Waarschijnlijk heeft het gedachtegoed van Junghuhn, met inbegrip van zijn sociale levenshouding en strijd voor de inlandse bevolking, grote invloed gehad op de vorming van de jonge Multatuli (1820 – 1887) die net als Junghuhn zijn leertijd als vrijdenker in Nederlands-Indië doorbracht. Tot aan de Tweede Wereldoorlog werd Licht- en Schaduwbeelden veel gelezen.

Las Casas en Sepúlveda

Vreemde landen, interessante volken, een verloren paradijs of El Dorado?  Europeanen ‘ontdekken’ in de 15e en 16e eeuw de ‘Nieuwe Wereld’: Noord en Zuid Amerika. Hoe moeten de daar leven mensen worden behandeld? Deze vraag werd mede dankzij de boekdrukkunst, onderwerp van heftig debat. Twee mannen staan tegenover elkaar: Sepúlveda en Las Casas. Ze tonen twee kanten van het historisch humanisme.  

 

Uit Las Casas, De vernietiging van de Indiën

 

Avontuurlijke verhalen waren (en zijn) in staat om mensen mateloos te boeien. De onstuitbare expansiedrift van de Europeanen, leverde voldoende materiaal. Aan de vraag naar boeken over de Nieuwe Wereld, was nauwelijks te voldoen. Hun verspreiding werd in het begin van de zestiende eeuw versterkt door de boekdrukkunst. Ze verschenen niet alleen in het Spaans maar ook in het Italiaans, Frans, Duits en Nederlands.

 

‘de totaal andere omgeving van mensen, dieren en planten, de avonturen in het oerwoud en het hooggebergte.’ (Van Bath, in: Indianen en Spanjaarden).

 

Grond en christenzielen

 De Nieuwe Wereld was niet alleen een bron van spannende verhalen. Er waren ook vragen naar het waarom en hoe van de Europese aanwezigheid. Veroveraars en missionarissen zagen zich graag beloond met respectievelijk grond en christenzielen. En onmiddellijk volgde de vraag: zijn de Indianen gelijkwaardig aan de Europeanen? Of worden zij platgedrukt door de innige omhelzing van kroon en kerk? Velen lazen of hoorden over de vernedering van de Indios (Indianen, oorspronkelijke bewoners van Amerika, door Colombus Indianen genoemd omdat hij meende in Indië te zijn). Ze raakten hun grond kwijt aan de Spaanse veroveraars en werden gedwongen bekeerd tot het christendom. 

 

Sepúlveda versus Las Casas

 Juan Ginés de Sepúlveda (1489 – 1573), humanistisch geleerde, theoloog en vriend van Erasmus werd gesteund door de universiteit van Valladolid. Bartolomé de las Casas (1474 – 1566), eveneens humanistisch Christen, werd gesteund door de universiteit van Salamanca. Beiden vonden het terecht dat  paus Alexander VI in 1493 de wereld verdeeld had tussen Portugezen en Spanjaarden. Ten Westen van de Azoren behoorde de grond aan Spanje toe, ten Oosten aan Portugal. Sepúlveda en Las Casas verschilden echter van mening over de legitimatie van het kolonialisme en vooral over de behandeling van de Indianen. Daar begint het debat dat dankzij de boekdrukkunst Europese dimensies aannam. 

 

De dominicaan Bartolomé de las Casas, auteur van het veelgelezen Kort relaas van de vernietiging van de Indiën, wilde de zogenoemde encomienda afschaffen. In dit systeem bekeerde een Spanjaard een aantal Indianen tot het katholicisme en kreeg als beloning een stuk grond waar de Indios zonder loon werkten. De Indianen waren volgens Las Casas normale onderdanen van de Spaanse kroon en dienden menswaardig behandeld te worden. De mijnarbeid in Potosí was zijns inziens het meest navrante voorbeeld van de mensonterende toestand van de Indianen. 

‘Werkelijk, ik spreek de waarheid – ik heb het zelf al die tijd met eigen ogen gezien – als ik zeg dat ze voor deze bewoners minder gevoel en respect koesterden dan voor beesten, zelfs minder dan voor de drek en het vuil op straat.(Las Casas, p.47).

 

Sepúlveda echter, wettigde de aanwezigheid van het Spaanse gezag omdat de Indianen daardoor veel beter af waren dan onder de Azteken of Inca’s met hun afschuwelijke mensenoffers. Hij baseerde zich op Aristoteles en op christelijke bronnen. Sommige mensen, aldus Sepúlveda, waren nu eenmaal geschapen voor onderdanigheid. Bovendien was volgens hem de christelijke moraal de enige weg naar humaniteit.Op korte termijn won Las Casas het debat want in 1542 vaardigde de Spaanse kroon de Nieuwe Wetten uit ter bescherming van de autochtone bevolking.

 

De Zwarte Legende

 De exploitatie van de bevolking ging niettemin gewoon door en zo kon de Zwarte Legende ontstaan omtrent de gruwelijkheden die door de Spanjaarden werden bedreven in Amerika. Deze Duistere Geschiedenis ging in korte tijd door heel Europa. In 1578 verscheen de eerste Nederlandse editie van Las Casas’ Spieghel der Spaanse Tirannye

 

Dat paste fantastisch bij de bezwaren van de Nederlandse opstandelingen tegen de Spaanse koning Filips. De dramatische beschrijving van de genocide in het Caribisch gebied sprak zeer tot de verbeelding van de anti-imperialisten in Europa. In Lyon, London, Frankfurt en elders kwam de oplage van De vernietiging van de Indiën tot grote hoogte.

 

In zekere zin was Las Casas een voorganger van Multatuli: het koloniale systeem op zich werd niet afgewezen, wel het grootschalige misbruik ervan. De verspreiding van beide gedrukte aanklachten ging tegen de stroom in maar was desalniettemin invloedrijk.

 

Dubbele kanten van het humanisme

Het debat leert ons dat humanisten als Sepúlveda niet altijd de zijde van de verdrukten hebben gekozen, integendeel. Maar de boekdrukkunst maakte verspreiding van opvattingen, verhalen in allerlei vorm en kennis omtrent de buiten-Europese wereld toegankelijk. En dat was toch het grote ideaal van humanisten als Erasmus en Montaigne