+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Anton Levien Constandse, De bron waaruit ik gedronken heb

Anton Constandse (1899 – 1985) is één van de belangrijkste humanistische denkers, publicisten en verdedigers van het vrije woord van de twintigste eeuw in Nederland. In 1899 geboren in Brouwershaven ontpopt hij zich al op achttienjarige leeftijd als een geëngageerd vrijdenker en schrijver. Het aantal thema’s waarover hij schrijft is enorm en valt samen te vatten als een strijd voor vrijheid vanuit compassie.

 

Constandse kan een Don Quichote worden genoemd, hij is niet voor niets fan van deze befaamde literaire figuur. Vechten tegen windmolens, maar dan wel – anders dan Don Quichote – met realiteitszin.

 

Een brede visie

Constandse is opgeleid tot leraar Frans en staat korte tijd voor de klas. Het bevredigt hem echter niet. Zijn interesses reiken verder en zijn buitengewoon breed: van anarchisme tot seksuele vrijheid, van Dada tot Spinoza, van Multatuli tot Spaanse literatuur, van milieu tot kolonialisme. Hij houdt talloze lezingen, publiceert artikelen en verzorgt spreekbeurten bij anti-fascistische manifestaties. Tijdschriften als De Gids, De Vrijdenker, De Wapens Neder, De Nieuwe Cultuur, Alarm en De Vrije Socialist publiceren zijn teksten. Hij noemt zichzelf ‘revolutionair anarchist’ en schrijft vanuit een antimilitaristische en libertijnse inspiratie. Zijn anarchistische denkbeelden hangen samen met de Eerste Wereldoorlog die hij als puber meemaakt. Hij leerde dat mensen  geweld kunnen voorkomen als ze hun vrijheid en individuele kracht niet afstaan aan machthebbers. In 1928 publiceert hij Grondslagen van het atheïsme, één van zijn bekendste boeken uit een reeks van meer dan honderd.

 

De visie van Constandse valt in enkele begrippen samen te vatten:

 

en tenslotte

Opkomst van het fascisme

In het Interbellum ziet Constandse de behoefte aan autoriteit groeien en herkent hierin een groot gevaar voor de democratie. De strijd tegen het fascisme gaat voor hem samen met het atheïsme. Atheïsme vindt hij vooral aantrekkelijk omdat het de vrijheid van het individu tegenover God, kerkelijke autoriteiten en de autoriteit van de staat onder Stalin, Mussolini en Hitler voorstaat. De naam van de jonge Anton Constandse prijkt regelmatig op strooibiljetten voor protestmeetings tegen het theïsme en vóór het atheïsme, tegen de Roomse machtswellust en tegen het militaire Spanje van Franco. In oktober 1940 verblijft Constandse dertien maanden in het concentratiekamp Buchenwald en komt daarna in het gijzelaarskamp Sint Michielsgestel terecht. In zijn Herinneringen kent hij aan deze periode een groot belang toe. Na de Tweede Wereldoorlog zal hij een rol van betekenis gaan spelen in het intellectuele en politieke leven van Nederland.

 

Pacifisme, imperialisme, seksuele moraal en milieu

Constandse wordt na de oorlog buitenland-redacteur van het Algemeen Handelsblad en reist de halve wereld rond. Hij ziet veel en trekt niet zelden andere conclusies dan de meeste auteurs. Als medewerker van onder meer Vrij Nederland, De Vrijdenker, en de Groene Amsterdammer geeft hij zijn kritische beschouwingen over de koloniale en imperialistische politiek van de VS, Nederland en andere Europese landen. Ook de problemen van overbevolking, de atoombom, de hypocriete seksuele moraal van de christenen en het huwelijk trekken zijn aandacht. Al in 1948 voorziet hij grote problemen in het Midden Oosten en beweert dat het zionisme uiteindelijk imperialistisch is. Ook maakt hij zich dan al zorgen over het milieu.

 

In 1950 schrijft hij in De Vrijdenker:

‘…dat de delfstoffen op onverantwoordelijke wijze worden aangesproken, dat cultuurgrond door erosie en roofbouw in toenemende mate verloren gaat, dat de watervoorziening steeds meer een probleem wordt. Daarbij komt nog dat de temperatuur van de aarde (vooral op het noordelijk halfrond) iets hoger wordt, dat de gletschers voortgaan af te smelten, waardoor het peil van het zeewater (zout water!) geleidelijk stijgt.’

Als medewerker van de VPRO-radio slaan zijn messcherpe analyses van de binnen- en buitenlandse politiek in als een bom, tot vreugde of verdriet van de luisteraars.

 

Afstand van gewelddadige revolutie

Van 1968 tot 1976 geeft Constandse als universitair docent in de geschiedenis van Spanje en Latijns Amerika, colleges aan de Universiteit van Amsterdam. De zaal zit al snel bomvol. Hij gaat onder meer in op de revolutionaire bewegingen van bijvoorbeeld Che Guevara. Studenten verwachten dat Constandse de revolutionaire acties  goedkeurt. Maar dan kennen zij de naoorlogse Constandse niet. Guerilla-acties blijken vaak catastrofaal voor boeren of arbeiders. Een gewelddadige oplossing maakt de problemen niet kleiner, maar groter.

 

Hoe mooi de revolutionaire idealen ook zijn, in praktijk kunnen revoluties even gewelddadig worden als de regimes waartegen ze strijden.De Spaanse burgeroorlog beschouwt Constandse als een ijkpunt en een toppunt in zijn actieve politieke leven. Wat hij daar ziet schokt hem: communisten die onder commando van Stalin de revolutie proberen te monopoliseren. Dit gaat ten koste van echte vrijheid, het oorspronkelijke doel.

 

Balans tussen individu en samenleving

Individuele vrijheid en de belangen van de gemeenschap kunnen beiden pas tot hun recht komen, als ze elkaar voeden en in elkaars verlengde liggen.

‘Geestelijk was het individualisme van grote betekenis voor de evolutie. Maar zijn denkbeelden en idealen konden slechts worden bevorderd voor zover collectiviteiten daartoe bereidheid en vermogen toonden te bezitten. En aldus is individuele vrijheid toch een sociaal ideaal.’ (Constandse, Het souvereine ik – Het individualisme van Lao-tse tot Friedrich Nietzsche,1983)

Een treffende omschrijving over zijn vrijheidsstreven:

‘Alles, groot of klein, abstract of concreet, bekeek hij door de bril van het humanisme, de gezagloze moraal, de filosofie van de vrijheid’. (Fleur Bourgonje, Groene Amsterdammer, 27 mrt 1985)

Herinneringen

Het boek De bron waaruit ik gedronken heb. Herinneringen van een vrijdenker uit 1985 zou je een korte en relativerende evaluatie van het leven van Constandse kunnen noemen. In zijn denken is hij altijd anarchist, atheïst en antimilitarist gebleven, al zegt hij later niet meer te geloven in een vreedzame toepassing van het anarchisme. Wat Herinneringen zo interessant maakt, zijn de momenten waarop Constandse niet zijn gelijk haalt maar zijn ongelijk erkent. Zo is zijn veranderde visie op revolutie als oplossing van sociaal-economische problemen van grote betekenis en wellicht de kern van de Herinneringen. Constandse zegt hierover:

Na de oorlog heb ik moeten constateren, dat de revoluties, waaraan onze eeuw zo rijk is, gewelddadig zijn. Een omwenteling is op zichzelf een autoritair proces’ (p. 117).

Filosofie en politiek gaan samen

Constandse hecht grote waarde aan een goede filosofische scholing en zegt veel aan filosofen als Nietzsche, Kant, Hegel, Feuerbach en Husserl te danken te hebben. Voorop staat de koppeling met het dagelijkse politieke leven.

‘Geen filosofie zonder leven en geen leven zonder filosofie.’

Dat impliceert diepgang. Maar geen diepgang zonder kennis, correcte feitenkennis. Menigeen stond paf over zijn enorme belezenheid. Als de vrouw van Constandse ernstig ziek wordt, gaat zijn leven in het teken van haar verzorging staan. Hij blijft in die periode schrijven. Fleur Bourgonje beschrijft in de Groene Amsterdammer een telefoongesprek met hem:

‘Doordat Gerda zo veel slaapt, heb ik een brochure tegen de paus kunnen schrijven, grinnikte hij aan de andere kant van de lijn, en ik heb een praatje gehouden voor het Humanistisch Verbond en ik moet ook nog een paar herdrukken corrigeren.’

Na een onafzienbare reeks publicaties sterft Constandse op 23 maart 1985 in Den Haag. Hij ziet zijn leven ‘…als een simpele schakel in een eindeloze keten van geslachten (hopend) dat het tot een humaner en gelukkiger samenleven van vrije mensen mag leiden.’ (Herinneringen, p. 129).

Duurzaamheid en humanisme

Duurzaamheid is een begrip dat niet alleen gaat over de verhouding van de mens tot de natuur maar ook over de duur (tijd), ten aanzien van de volgende generaties. Hoe het humanisme zich verhoudt tot beide factoren wordt hieronder kort geïntroduceerd met de focus op de ontwikkeling ervan. 

 

Van het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ doen vele omschrijvingen en interpretaties de ronde. Meest bekend is de definitie in het rapport Our Common Future uit 1987 van de World Commission on Environment and Development van de Verenigde Naties: “Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van het heden zonder het vermogen in gevaar te brengen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien.” Deze definitie verbindt enerzijds de hoop dat verdere economische ontwikkeling de leefomstandigheden van de minstbedeelden op de wereld zal verbeteren en anderzijds de hoop dat dit kan met gelijktijdige bescherming van natuurlijke hulpbronnen. De Commissie voegt expliciet daaraan toe dat “mensen centraal staan bij de zorgen voor duurzame ontwikkeling.”

 

Op het eerste gezicht is het streven naar een duurzame ontwikkeling van vanzelfsprekende betekenis voor het humanisme. Er is voldoende wetenschappelijke kennis, bijvoorbeeld op het gebied van klimaatverandering, afname van de biologische diversiteit en uitputting van natuurlijke hulpbronnen, om in te zien dat het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien wordt bedreigd. Er zijn daarnaast genoeg aanwijzingen dat de meest kwetsbaren op aarde nu al worden getroffen door de nadelige effecten van onze huidige onduurzame ontwikkeling. Aangezien humanisten een humane samenleving nastreven waarin mensen met waardigheid een goed leven kunnen leiden, kan dat niet anders dan zorg inhouden voor kwetsbaren in andere landen en ons nageslacht. Als de mens centraal staat, geldt dat evenzeer voor de toekomstige mens als de huidige, en evenzeer voor de mens ver weg als nabij. De meer welvarende landen hebben daarbij een dubbele verantwoordelijkheid: niet alleen hebben zij historisch het meest aan de milieuproblematiek bijgedragen, maar zij hebben ook de meeste (financiële) middelen om die problematiek aan te pakken. 

 

Antropocentrisch

Het humanisme is echter ook bekritiseerd. Volgens sommige auteurs zou aan de ecologische crisis een tweedelige arrogantie ten grondslag liggen die juist kenmerkend is voor het humanisme. Ten eerste het idee dat enkel de mens van morele waarde is. Volgens dit zogenoemd antropocentrische wereldbeeld zou de niet-menselijke natuur alleen van instrumentele waarde zijn, dat wil zeggen van waarde voor zover van belang voor het welzijn van de mens. Ten tweede de hybris dat wetenschap en technologie de mens in staat zouden kunnen stellen de niet-menselijke natuur te ‘onderwerpen’ en te temmen voor nader menselijk nut. Deze ‘arrogantie’ van de mens zou zijn wortels hebben in de Verlichting: René Descartes en Immanuel Kant hielden er beslist een antropocentrisch wereldbeeld op na, terwijl Francis Bacon een belangrijke rol heeft gespeeld voor de ontwikkeling van het huidige technologie-optimisme.

 

Verschillende humanisten hebben echter laten zien dat, hoewel de analyse van de diepere oorzaken van de ecologische crisis juist kan zijn, antropocentrisme en hybris niet essentieel zijn voor het humanisme. In Nederland hebben bijvoorbeeld de humanistische filosofen Hans Achterhuis, Wouter Achterberg, Marcel Wissenburg en Henk Manschot beargumenteerd dat het humanisme evenzeer verenigbaar is met respect voor de niet-menselijke natuur, oftewel een biocentrisch of ecocentrisch wereldbeeld. Ook is het humanisme verenigbaar met scepsis ten aanzien van de mogelijkheden van de technologie en de opvatting dat de natuur met voorzorg dient te worden benaderd. Hoewel het humanisme een intrinsiek optimisme herbergt ten aanzien van de mogelijkheden en verantwoordelijkheid om het eigen leven vorm te geven, betekent dat optimisme niet per se een blind vertrouwen op de veerkracht van de natuur en op het oplossend vermogen van wetenschap en techniek.

 

Zelftranscendentie

Niet alleen is er discussie binnen het humanistische gedachtegoed ten aanzien van de betekenis van de natuur, maar ook botsen twee denkbeelden ten aanzien van de betekenis van toekomstige generaties. Aan de ene kant is dat het Epicurische idee dat wat na onze dood gebeurt ons niet aangaat, aangezien wijzelf er dan niet meer zullen zijn. Aan de andere kant staat het idee dat wat na onze dood gebeurt ons wel degelijk aangaat, omdat veel van de zaken waaraan wij betekenis in ons leven ontlenen zaken zijn die ons individuele leven overstijgen. Bij dat ‘overstijgen’ hoeft een humanist niet te denken aan een andere metafysische werkelijkheid, maar simpelweg aan het verbonden voelen met ‘aardse zaken’ zoals familie, tradities, erfgoed, wetenschap en natuur. In zijn latere werk plaatste de humanistische psycholoog Abraham Maslow zelftranscendentie, het verbonden voelen met zaken buiten het zelf, boven zelfactualisatie aan de top van zijn piramide van menselijke behoeften. 

 

Het humanisme heeft echter een moeizame relatie met termen als ‘zingeving’ en ‘zelftranscendentie’ vanwege de angst dat hierbij een beroep wordt gedaan op een bovennatuurlijke werkelijkheid en mystiek waartegen het humanisme zich juist verweert. Maar zoals gezegd kan het bij zelftranscendentie en zingeving gaan om zeer aardse zaken. Zo is het inconsistent om een toegewijd supporter te zijn van de lokale voetbalclub, maar het bij leven niet uit te maken als na je dood de club degradeert en failliet gaat. Ook de verbondenheid met de lokale voetbalclub, het ontlenen van identiteit daaraan, is daarom een voorbeeld van zelftranscendentie. 

 

Samenvattend: enerzijds is duurzame ontwikkeling een vanzelfsprekende waarde voor humanisten. Vanuit eerbied voor al het leven gaat het welzijn van mensen elders en later de humanist evenzeer aan het hart als dat van mensen hier en nu. Anderzijds vraagt een duurzame ontwikkeling een verbreding van het blikveld. Ten eerste verdient niet alleen de mens morele consideratie, maar ook andere dieren en wellicht zelfs elk niet-menselijk organisme. Ten tweede gaat het bij toekomstige generaties niet alleen om eerbied jegens hen, maar ook om het besef dat alle generaties tezamen projecten en praktijken voortzetten waarvan de waarde het individuele leven overstijgt. Wat de mens tot mens maakt, is immers niet alleen dat hij een scheppend wezen is dat vanuit zichzelf waarde geeft, maar ook – en misschien vooral – dat hij voortbouwt en op de schouders staat van vorige generaties. Het voortzetten van die ontwikkeling, het streven naar een duurzame ontwikkeling, is daarom bij uitstek een humanistische waarde. Niet alleen om de wereld humaan te houden voor toekomstige generaties en vanuit respect voor de natuur, maar ook vanuit zingeving voor onszelf.

 

 

Zie voor een verbinding in het humanisme tussen zelfactualisatie en zelftranscendentie bijvoorbeeld J.P. Van Praag (1953: 32): “Zo is de boodschap van het humanisme. De verkondiging van een bestaan, waarin de mens op iedere trap van ontwikkeling en ontplooiing zichzelf verwerkelijkt door zijn betrokkenheid op het niet-zelf.” In: Geestelijke verzorging op humanistische grondslag. Humanistisch Verbond, Utrecht.