+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Abraham Maslow

Bij psychologie denken we vooral aan psychisch disfunctioneren. Maslow richtte zich echter vooral op het gezonde in de mens. Mensen willen groeien en zich ontwikkelen. Maslow noemt dit de behoefte aan zelfverwerkelijking. Zelfverwerkelijkers zijn betrokken de zogenoemde ‘zijnswaarden’. Denk daarbij aan schoonheid, waarheid, goedheid, perfectie, eenvoud, heelheid, rechtvaardigheid, speelsheid, uniciteit en vitaliteit.

 

Maslow wordt beschouwd als de belangrijkste theoreticus van de humanistische psychologie. Hij werd geboren in Brooklyn, New York, als oudste van 7 kinderen van laag opgeleide Joodse immigranten uit Rusland. Zijn ambitieuze vader wilde dat hij Rechten ging studeren, maar al gauw besloot hij over te stappen voor zijn grote interesse: de psychologie. In dezelfde periode trouwde hij met Bertha Goodman, zijn nichtje. Hij kwam terecht op de University of Wisconsin in Madison, studeerde af in 1930 (BA) en 1931 (MA) en promoveerde in 1934.

 

Van dier naar mens

Gedurende die jaren deed hij onderzoek naar dominant gedrag bij primaten bij Harlow. Harlow is bekend geworden door zijn onderzoek naar baby-aapjes. Deze moesten kiezen tussen twee kunstmoeders, de een met voedsel, de ander met vacht. De uitkomst: voor hechting is voedsel alleen niet genoeg. In 1935 zette hij zijn onderzoek voort bij de bekende psycholoog Thorndike van Columbia University in New York. Hij richtte zich op motivatie bij dieren. Gaandeweg maakte hij de overgang naar de mens, specifiek het  onderzoek van intelligentie en leervermogens bij kinderen en volwassenen. 

 

Hij gaf van 1937-1951 colleges aan het Brooklyn College. Dit waren ook de jaren dat hij sociaal gedrag en motivatie bij mensen onderzocht. Hij begon te werken aan zijn motivatietheorie (een befaamd artikel uit 1943 was A Theory of Motivation). In 1951 werd hij hoofd van de psychologiefaculteit van Brandeis University.

Hij was tot 1969 verbonden aan deze universiteit. In 1970 overleed hij aan een hartaanval.

 

De psychologie van de derde weg

Maslow wordt beschouwd als de belangrijkste theoreticus van de zogeheten humanistische psychologie. Deze school, die opkwam vanaf de jaren ’40, bood een alternatief voor de psychoanalyse en het behaviorisme. Vandaar dat de humanistische psychologie ook wel de psychologie van de derde weg wordt genoemd.

 

Persoonlijkheids- en motivatietheorie

Net als anderen die een persoonlijkheidstheorie ontwikkelden, erkent Maslow het belang van lichamelijke en sociale behoeften. De vervulling van de lichamelijke behoeften is van belang om te overleven: eten en drinken, slaap, seks en bescherming tegen bedreigende omstandigheden zoals hitte, vrieskou en storm. Bij de sociale behoeften moeten we denken aan veiligheid, zekerheid, sociaal contact, liefde, waardering en het gevoel er bij te horen. 

 

De fysiologische en de sociale behoeften doen zich gelden als er een tekort ontstaat. Om die reden worden ze deficiëntie-behoeften genoemd. Maar volgens Maslow wordt de mens ook nog gemotiveerd door een inherente tendens om te groeien en zich te ontwikkelen, ook als aan de deficiëntiebehoeften is voldaan, of beter gezegd, juist dan. Maslow noemt dit de behoefte aan zelfverwerkelijking en hij kenmerkt deze behoefte als groeibehoefte.

 

De piramide van Maslow

Maslow dacht over de hierboven genoemde behoeften in termen van een hiërarchie. De schematische weergave van deze hiërarchie staat bekend als de piramide van Maslow.

Een gangbare weergave is de volgende: De gedachte achter deze hiërarchie is, dat mensen aan gerichtheid op een hogere behoefte toekomen, als de meer basale behoeften in voldoende mate bevredigd zijn.

 

Zelfverwerkelijking

Zelfverwerkelijking betekent een streven naar het ontwikkelen van je mogelijkheden. Maslow richtte zijn onderzoek niet op psychische problemen of pathologisch functioneren, maar op gezonde mensen. De nadruk lag op de wijze waarop en de condities waaronder individuen er in slagen zichzelf te ontplooien. En ook onderzocht hij de relatief kleine groep mensen die in psychologische opzicht uitzonderlijk goed functioneren. Deze groep noemde hij de zelfverwerkelijkers (naar schatting van Maslow zelf gaat het hier om minder dan 1% van de bevolking). Het beeld van deze mensen levert ook een beeld op van gezond psychisch functioneren. We zien hier de normatieve inzet van de humanistische psychologie ten volle gerealiseerd.

 

Zelfverwerkelijkers zijn mensen die meer dan gemiddeld aan onder meer de volgende kenmerken voldoen:

Afweer en groei

Maslow stelt zichzelf de vraag wat mensen tegenhoudt om zich als zelfverwerkelijker te ontplooien. Het lijk toch zo’n mooi beeld. Hij gaat ervan uit, dat ieder mens twee soorten ‘krachten’ in zich heeft: (1) krachten gericht  op veiligheid en afweer en (2) krachten gericht op heelheid, de groei van zijn unieke zelf en het volledig ontwikkelen van zijn mogelijkheden. 

Mensen die vooral defensief gericht zijn, zien bij uitdagingen in het leven met name de risico’s. Voordelen nemen ze minder sterk waar. Groei-gerichte mensen zien juist minder de risico’s en hebben een sterker oog voor voordelen. 

 

Piekervaringen

Een van de fenomenen die Maslow in het kader van optimaal functioneren van mensen onderzocht, zijn de zogenoemde piekervaringen. Dit zijn in essentie identiteitservaringen. 

Piekervaringen worden gekenmerkt door een gevoel van eenheid, het gevoel samen te vallen met de wereld; je zit op het toppunt van je kunnen en functioneert moeiteloos, je heb een verantwoordelijkheidsbesef en ervaart dat je jezelf kunt bepalen, je voelt je vrij van blokkades en remmingen en in staat tot spontaniteit, expressiviteit en creativiteit. Ze zijn in verband gebracht met religieuze, mystieke en transcendente ervaringen, en met de ervaring van flow.

 

Zijnswaarden

Waarden zijn volgens Maslow niet alleen een kwestie van ethiek. Hij beschouwt ze ook als psychologische data. De keuzes die mensen op basis van waarden maken kunnen worden beschreven als een naturalistisch waardensysteem. Een van de consequenties van hiervan is, dat menselijkheid (menswaardigheid) een meetbare, psychologische definitie heeft. 

Zelfverwerkelijkers zijn zonder uitzondering betrokken op een aantal waarden die door Maslow als zijnswaarden (Being-values) worden genoemd. Hij noemt onder andere: schoonheid, waarheid, goedheid, perfectie, eenvoud, heelheid, rechtvaardigheid, speelsheid, uniciteit en vitaliteit. Deze zijnswaarden fungeren als behoeften. Ze worden ter onderscheid van de basisbehoeften van de piramide ook wel als meta-behoeften gezien.

 

De blijvende betekenis van Maslow is dat hij de mogelijkheden tot menselijke groei en persoonlijke ontwikkeling definitief op de kaart heeft gezet.

Carl Rogers

Carl Rogers was een Amerikaanse psycholoog en therapeut. Zijn cliëntgerichte benadering op basis van zelfbeschikking en empathie is nu vanzelfsprekend, destijds was het nieuw. De Rogeriaanse visie heeft sterk humanistische kenmerken.

 

Afbeelding: Rogers tijdens een groepssessie

 

Autonomie, ervaring en ontplooiing

In de tijd dat Rogers zijn ideeën ontwikkelde, waren de Freudiaanse therapie en een natuurwetenschappelijke invalshoek dominant. Anders dan Freud, wilde Rogers zich vooral richten op de autonomie van de cliënt. Hij geloofde vol overtuiging in het menselijk vermogen zich te ontwikkelen en ontplooien. Deze vermogens komen vooral tot bloei als de cliënt onvoorwaardelijk positief en welwillend wordt begeleid. In het boek Psychotherapy and Personality Change (1954) komt deze visie tot uiting. Beperkingen door de opvoeding konden worden overwonnen door latere ontplooiing.  

 

‘De persoonlijke groei van de cliënt is het voornaamste doel van de psychotherapie.’

 

Kenmerkend voor Rogers opvatting is dat de mens als ervarend wezen wordt gezien. Mensen kunnen niet tot ‘objecten’ worden teruggebracht. Een therapeut zou zijn cliënt dan ook niet van buiten af moeten analyseren maar zich moeten inleven. De mens is een uniek individu, geen classificeerbaar ‘ding’. Deze opvatting kan typisch humanistisch worden genoemd. Ook typisch humanistisch is Rogers positieve mensvisie. Zo gaat de psychoanalyse van Freud ervan uit dat de mens gestuurd wordt door primitieve driften terwijl Rogers meent dat mensen de aangeboren neiging tot zelfverwerkelijking heeft. 

 

Empathie

Rogers hulp had de vorm van belangstellend en empathisch volgen van de gedachtegang van iemand. Empathie werkt beter dan sturen, laat staan adviseren. Door de absolute acceptatie van de gedachtegang van een cliënt door een warme en betrokken therapeut, wordt de cliënt aangemoedigd zijn eigen ideeën te ontwikkelen en te volgen. Op die manier kan deze zich als persoon ontplooien zonder gehinderd te blijven door angsten en remmingen uit eerdere ervaringen. Ook werd met deze begeleiding het vermogen tot persoonlijk en empathisch contact met anderen versterkt.

 

Integratie

Een belangrijk concept binnen Rogeriaanse therapie, is dat van integratie. Mensen hebben verschillende manieren om zichzelf te zijn en zich tot zichzelf te verhouden. Zo ervaren we direct hoe we ons voelen, hebben we een ideaalbeeld van onszelf en nemen we waar wat anderen van ons vinden. Mensen ervaren spanningen als die verschillende zelven niet op elkaar aansluiten (wat vrijwel altijd het geval is). Dit gebeurt als je bijvoorbeeld voortdurend afwijkt van je eigen ideaalbeeld of bepaalde emoties tot taboe verklaart. Het streven van de begeleiding is een zo geïntegreerd mogelijk zelf te worden.

 

De invloed van Rogers

Buiten de psychotherapie hebben de uitgangspunten van Rogers het maatschappelijk werk, het onderwijs, de opvoeding, de medische praktijk en zelfs de wetgeving beïnvloed. De Rogeriaanse aandacht voor authentiek empathisch contact is de grondhouding in veel vormen van hulpverlening geworden. Invoelend contact is de voorwaarde voor goede hulp en blijkt aantoonbaar tot een positief resultaat bij te dragen. Het stimuleren, zelf te laten zoeken en ondervinden als middel tot verdere ontwikkeling, heeft zowel de aanpak als de inhoud van het onderwijs grondig veranderd.

 

Het streven naar volledige zelfontplooiing via bijvoorbeeld gespreksgroepen en trainingen, is ondenkbaar zonder Rogers. De door hem beïnvloedde wettelijke waarborgen voor iemands persoonlijke rechten – waaronder eigen beslissingsrecht en recht op eigen levenssfeer – leidden in het maatschappelijk verkeer tot inspraak en medezeggenschap. Bijvoorbeeld bij medische behandelingen. Het beperken van dwang bij ingrijpen in psychiatrische noodsituaties is rechtstreeks terug te voeren op de Rogeriaanse uitgangspunten zoals zelfbeschikking en respect voor autonomie.

 

Bij het beoordelen van de invloed van Rogers en diens ideeën is het niet mogelijk die van de tijdgeest te onderscheiden. Kregen de opvattingen van Rogers en de zijnen zoveel invloed omdat de tijd er rijp voor was, of heeft hij aan de verandering van het maatschappelijke tij bijgedragen? Zeer vermoedelijk hebben ze elkaar gestimuleerd.

 

Ook de kritiek op de Rogeriaanse beginselen is uiteraard tijdbepaald. Deze kritiek heeft geleid tot alternatieven. Er zijn vormen van psychotherapie zoals cognitieve gedragstherapie, die primair klachtgericht en doelgericht zijn. In deze therapievorm krijgt de patiënt wél aanwijzingen en is de begeleiding beperkt in de tijd.

 

Ook in het onderwijs is er weer meer aandacht voor concrete leerdoelen en welomschreven leermethoden. In het maatschappelijk debat bestaat momenteel meer waardering voor begrenzing, beperking en zo nodig ingrijpen, in plaats van streven naar onbeperkte autonomie en onbegrensde ontplooiing (alsof dat ooit heeft bestaan). Waar de ontplooiing van de persoon volgens Rogers in beginsel steeds door kan gaan, lijkt de maatschappelijke ontwikkeling meer op een heen en weer gaande beweging tussen de polen van sturing en vrijheid. Het vraagt optimisme en geloof in de mens, typisch Rogeriaanse beginselen, om daar een voortgaande maatschappelijke ontwikkeling in te zien.

Erich Fromm

Erich Fromm was psycholoog, psychoanalyticus, filosoof en socioloog. Hij combineert een psychoanalytische invalshoek met een Marxistische visie. Fromm is een diagnosticus van mens en samenleving, en stelt de vraag: in wat voor samenleving kan de mens zich het best ontwikkelen? En wat zijn ‘gezonde’ karaktertypes? Belangrijke onderscheidingen zijn die tussen hebben en zijn, vrijheid en autoriteit, autonomie en kuddegeest, nemen en geven en geweld en liefde. Zijn thema’s en schrijfstijl zorgen voor een brede publieke aandacht.

 

Achtergrond

Fromm wordt op 23 maart in een orthodox-joods gezin geboren in Frankfurt, waar hij sociale psychologie en sociologie studeert. Hij zet zijn studie voort in Heidelberg (wijsbegeerte), waar hij ook promoveert. Hierna volgt de opleiding tot psychoanalyticus in München en Berlijn. Vanwege het opkomende nationaalsocialisme emigreert hij in 1934 naar de VS, waar hij aan verscheidene universiteiten doceert, voordat hij hoogleraar wordt aan de Nationale Universiteit van Mexico (van 1946 tot 1965). In het begin van de jaren ’70 vestigt hij zich in Zwitserland. In 1980 overlijdt hij als gevolg van een hartaanval.

 

Erich Fromm is ongetwijfeld een van de belangrijkste figuren in de humanistische beweging in de periode van ’50 tot eind jaren ’70. Zijn publicaties zijn wereldwijd verspreid, in 40 talen verkrijgbaar en worden ook door niet-academici gelezen. Fromm publiceerde naast talloze artikelen ongeveer 22 boektitels.

 

Afbeelding: portret Erich Fromm door Arturo Espinosa, 2013

 

Drie historische gebeurtenissen

Het werk van Fromm kreeg gestalte onder invloed van drie historische gebeurtenissen van een geweldige omvang:

  1. de Eerste Wereldoorlog met haar enorme slachtingen;
  2. de opkomst van het fascisme en de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog; en
  3. de Koude Oorlog met haar nucleaire dreiging. 

Met zijn analyses van destructiviteit en dehumanisering ontpopte Fromm zich als diagnosticus van zowel de mens, als de samenleving. Maatschappelijke tendensen en individuele ontwikkeling gaan in zijn teksten hand in hand. Hij combineerde op geheel eigen wijze zijn wijsgerige (ethiek), psychoanalytische en sociologische expertise.

Fromm’s doel was de ontwikkeling van een ‘humanistische psychoanalyse’ en een psychologisch gefundeerde ethiek, die zowel het individu als de samenleving konden ondersteunen in een specifieke leefwijze. Deze leefwijze respecteert de mens en diens vrijheid en stimuleert zelfbewustzijn en verantwoordelijkheid. Het waren zijn positieve antwoorden op de hang van de mens naar overgave aan autoriteiten en autoritaire systemen en op de vervreemding die het kapitalistische systeem met zich meebracht.

 

Enkele kenmerken van zijn werk

Drie dingen vallen op aan het werk van Fromm. Zowel zijn ideeën over de menselijke aard, als zijn analyse van de samenleving, zijn gevat in overwegend psychoanalytische termen. Zelf noemt hij in Het hart van de mens de psychoanalyse een van de kernpunten van zijn intellectuele arbeid. Fromm neemt wel afstand van verscheidene uitgangspunten van Freud en legt eigen accenten.

 

In de tweede plaats spreekt Fromm over de problemen van de moderne maatschappij net als over individuen: in termen van ziekte en gezondheid. Zo heeft hij het over de psychopathologie van de democratie en het kapitalisme en gaat hij uitvoerig in op de relatie tussen maatschappelijke vervreemding en geestelijke gezondheid.

Ten derde betrekt Fromm levensbeschouwing en filosofie enerzijds en sociaal-wetenschappelijke inzichten anderzijds op elkaar, met name waar hij probeert (humanistische) antwoorden te geven op de ontstane problemen.

 

Psychoanalyse

Fromm nam de psychoanalyse als vertrekpunt nam voor zijn analyses van mens en samenleving, maar ontwikkelde zijn eigen versie . Hij nam bijvoorbeeld afstand van Freuds instinct-theorie. Freud beweerde dat de mens door zijn instincten voortgestuwd wordt richting een doel. Hij omschrijft dit als een dynamisch proces van krachten of energieën. Volgens Fromm vloeien onze fundamentele hartstochten niet voort uit instincten, maar uit de specifieke aard van het menselijk bestaan.

 

De mens moet een nieuwe verhouding tot stand te brengen tot zijn medemens en de natuur omdat de primaire bindingen is verloren toen hij van dier ‘mens’ werd. Liefde is de voornaamste hartstocht. Liefde is een aspect van een breder vermogen: de scheppende instelling die wij kunnen verwerven. De behoefte aan verbondenheid is de behoefte ‘die zich achter alle verschijnselen verbergt’. En terwijl Freud de ontwikkeling van het menselijk karakter koppelde aan de sexuele energie (libido), gaat Fromm uit van karaktervorming op basis van ons verlangen naar menselijke verhoudingen. 

 

Een ander voorbeeld van Fromm’s eigen versie van de psychoanalyse betreft het geweten. Voor Freud bestond er slechts één vorm van geweten, door Fromm het autoritaire geweten genoemd: geweten zou niets anders zijn dan verinnerlijkt gezag. Fromm stelt daar tegenover dat de mens ook een humanistisch geweten heeft: ‘de uiting waarin ons eigenlijke ik tot spreken komt.’ Nog anders gezegd: ‘Wij bewaren in ons geweten de kennis van ons levensdoel en van de beginselen die ons daarheen moeten leiden.’ Deze en enkele andere verschillen in uitgangspunten maken dat Fromm spreekt van een humanistische psychoanalyse.

‘… de mens weet wat geoorloofd is naarmate hij waarlijk als mens existeert.’

Maatschappij en individu

Terwijl de Westerse wereld waakt over het behoud van een democratische inrichting van de maatschappij, ontwikkelde Fromm een pathologie van democratie en kapitalisme. Kernpunt in zijn analyses is het verschijnsel van de vervreemding – een belevingswijze waarbij de persoon zichzelf als een vreemde ervaart. Consumptie, productie en onze vrijetijdsbesteding zorgen ervoor dat de moderne mens vervreemdt van zichzelf. Dat wil zeggen dat hij geen invloed ervaart op wat hij produceert, hoe hij produceert en hij slechts bij een deel van het productieproces is betrokken. Dat is de belangrijkste negatieve invloed van het kapitalisme op de persoonlijkheid.

 

We zien deze vervreemding ook in onze consumptie. Over dit laatste zegt hij dat ‘(…) de wijze waarop wij de dingen verwerven volstrekt los staat van het gebruik dat wij van hen maken.’ En: ‘Onze zucht naar consumptie heeft (…) elk verband met onze reële menselijke behoefte verloren.’

 

Een en ander leidt tot karakterologische veranderingen zoals de neiging tot conformisme en overgave aan een anonieme autoriteiten. De vervreemding ligt aan de basis van geestelijke ongezondheid. De neiging bestaat om geestelijke gezondheid te definiëren in termen van zekerheid (veiligheid). Fromm formuleert een andere doelstelling: ‘De psychische taak, die een mens zich kan en moet stellen, luidt niet zich zeker te voelen, maar in staat te zijn de onzekerheden van het bestaan zonder paniek of overbodige angst te kunnen verdragen.’ Fromm’s antwoord is een maatschappij volgens een humanistisch communitarisme: het delen in de winst, maar meer nog het delen van een gemeenschappelijke ervaring en van arbeid.

 

Het kwaad

In het hart van Fromm’s analyse van mens en samenleving ligt de vraag naar het kwaad: is de mens ‘wolf of schaap’? Volgens Fromm een specifiek menselijk probleem. Indringend is zijn analyse van onze neiging tot het kwaad en dan vooral onze destructieve kanten. Als belangrijkste oorzaken ziet Fromm de ‘liefde tot de dood’ (necrofilie), sociaal narcisme en symbiotisch-incestueuze fixatie. Deze drie verschijnselen vormen samen het ‘vervalsyndroom’. Dit syndroom is volgens Fromm de ernstigste ziekte en de wortel van de meest kwalijke destructiviteit en onmenselijkheid die we kennen. 

 

De ‘liefde tot de dood’ staat in verband met de moderne technologische samenleving. In zo’n samenleving wordt het leven met de dag mechanischer. Onze medemens wordt voor ons  een abstractie, een ding te midden van gigantische productiecentra, gigantische steden en staten. Het sociaal narcisme heeft invloed op nationaal, religieus en politiek fanatisme, omdat het leidt tot de verheerlijking van de eigen groep. En de symbiotisch-incestueuze fixatie leidt tot ernstige vormen van regressie. Daardoor is het onmogelijk zelfstandig te functioneren met als gevolg dat er geen plaats is voor rede, objectiviteit en integriteit. Tegenover dit ‘vervalsyndroom’ plaatst Fromm het zogeheten ‘groeisyndroom’: liefde voor het leven, naastenliefde, onafhankelijkheid en zelfstandigheid.

 

Humanisme

‘Geestelijke gezondheid wordt gekenmerkt door het vermogen tot liefde en creativiteit, door de bevrijding uit incestueuze bindingen aan groep en bodem, door vereenzelviging met de eigen persoon, gebaseerd op de herkenning van het eigen zelf als de ware oorsprong van de eigen machten en mogelijkheden, en ten slotte door het begrijpen van de werkelijkheid binnen en buiten ons, namelijk door ontplooiing van objectiviteitszin en redelijk denken.’

Fromm was een ongerust mens. Zijn zorg om het voorbestaan van de mensheid was tijdens de koude oorlog zeker geen overbezorgdheid. Dat laat onverlet, dat hij positieve antwoorden op de problemen van mens en samenleving probeerde te formuleren, antwoorden die getuigen van een echte humanistische instelling. Hieronder enkele belangrijke punten.

 

Geestelijke gezondheid, aldus Fromm, wordt bereikt als de mens zich ontwikkelt tot volle rijpheid, overeenkomstig de wetten van de menselijke natuur. Dat is een van de stellingen van een normatief humanisme. Het wezen van de mens berust niet alleen op anatomie en fysiologie, maar ook op fundamentele psychische eigenschappen, op de wetten die het geestelijke en emotionele leven en functioneren beheersen. Dit standpunt zien we onder meer terug in zijn ontwerp van een psychologisch gefundeerde ethiek. Fromm wijkt hierin af van Freud. Volgens Freud kan de psychologie verduidelijken wat onze beweegredenen voor bepaalde waarderingen zijn, maar ze heeft niets te melden over de geldigheid van die waarderingen. Fromm beweert daarentegen dat de psychologie wel degelijk iets kan vertellen over de keuze om het autoritaire geweten of het goede geweten te volgen. Psychologie is dus relevant voor ethiek.

 

Zoals al genoemd, kunnen we ons ontwikkelen door verbinding te zoeken. Creativiteit is een tweede vermogen dat ons tot groei aanzet. De mens is in staat te geloven in liefde en kan zijn rede ontwikkelen. We kunnen creatief zijn en verbondenheid ervaren.

‘In de daad van het scheppen treedt de mens buiten zichzelf als schepsel en verheft hij zich boven de passiviteit en het toevallige van zijn bestaan tot in het gebied van vrijheid en zin’.

Destructiviteit is slechts een alternatief voor het creatieve.

(..) dat de mens in staat is om zijn primaire vermogen tot liefde en rede te ontwikkelen, impliceert nog allerminst een naïef geloof in de menselijke goedheid zonder meer. Het destructieve vormt (…) een secundaire mogelijkheid (…). Schepping en verwoesting, liefde en haat, (…) beiden zijn zij antwoorden op dezelfde behoefte aan zelf-transcendentie, en de vernietigingsdrang moet noodzakelijk opkomen in de mens zodra de scheppingsdrang geblokkeerd is.

Om verbinding en creativiteit mogelijk te maken, is het nodig onze wereld te baseren op solidariteit en rechtvaardigheid. Fromm streeft een geworteld zijn in een universele broederschap na.

Tegenover conformisme en kuddegeest stelt Fromm de noodzaak van het ontwikkelen van individualiteit, de ontwikkeling van een eigen identiteit. De mens moet zich verzekeren van het ‘eigen ik’.

En tot slot is het noodzakelijk voor een gezonde ontwikkeling, dat het individu zich rekenschap geeft van de noodzakelijkheid van een eigen intellectuele wereldoriëntatie.

Humanistische psychologie

Halverwege de 20e eeuw zoekt de humanistische psychologie – ook wel de ‘psychologie van de derde weg’ – naar een alternatief voor de dieptepsychologie (in het bijzonder de psychoanalyse) en het ‘behaviorisme’. In dit humanistische alternatief wordt de mens gezien in zijn volledigheid; een creatief, groeiend, betekenisgevend, waarderend wezen. Het wordt tijd om de mens serieus te nemen. 

 

 

Serieus nemen van heel de mens

Volgens de humanistische psychologie, gaan het behaviorisme en de psychoanalyse uit van een te beperkt mensbeeld. Net als de existentialisten, meenden humanistisch psychologen dat een aantal fundamentele kenmerken van het menselijk leven in de filosofie en de psychologie, te veel achterwege blijven. De mens is op zijn minst óók een betekenisgevend, zinzoekend, liefhebbend, waarderend, ervarend en creatief wezen, en kan vrij en verantwoordelijk in het leven staan.

‘Een musicus moet muziek maken, een schilder moet schilderen, een dichter moet schrijven wil hij uiteindelijk in vrede met zichzelf leven. Deze behoefte kunnen we zelf-actualisering noemen. (Maslow, 1954)

In de psychoanalyse wordt het onbewuste als de bepalende factor in het doen en laten van de mens gezien. Men gaat uit van een conflict tussen de mens als biologisch (met name seksueel) wezen met instincten en driften, en de mens als sociaal wezen met een geweten.

 

Het behaviorisme stelt dat de psychologie als wetenschap zich moet richten op de bestudering van zichtbaar gedrag. Gedrag wordt geleerd en is via leren veranderbaar. Zo leren we taal, vaardigheden, houdingen, persoonlijkheidstrekken, gevoelens als angst en een zelfbeeld. We leren onder invloed van beloning (gedrag wordt dan bevestigd), en straf (gedrag wordt ontmoedigd). Hoe en wat we leren, wordt dus bepaald door de relatie tussen mens en omgeving.

 

De humanistische psychologie wordt zo genoemd omdat ze de mens centraal wil stellen; heel de mens. Anders dan de psychoanalyse en het behaviorisme gaat deze humanistische psychologie ervan uit dat:

  1. onze biologie en omgeving niet de enige bepalende factoren voor onze persoonlijkheid zijn: creatieve vermogens zijn dat ook;
  2. een mens-vormig model beter is dan een mechanistisch model voor de verklaring van ons gedrag;
  3. doel en betekenis in ons functioneren belangrijker zijn dan oorzakelijkheid (causaliteit); 
  4. een holistisch (omvattend) model van de mens beter is dan een reductionistisch model (waarin de mens wordt teruggebracht tot een enkele karaktertrek of eigenschap);
  5.  naast het onbewuste en het gedrag volledig rekening moet worden gehouden met de menselijke subjectiviteit, dat wil zeggen, met de gezichtspunten en belevingen van het individu;
  6. de kwaliteit van de menselijke relatie doorslaggevend is in psychotherapie. 

‘De humanistische verandering kan ongeveer als volgt worden weergegeven: van bepaaldheid naar zelfbepaling, van oorzakelijkheid naar doel, van manipulatie naar verantwoordelijkheid, van analyse naar synthese, van diagnose naar dialoog, van oplossingsgerichte modellen naar proces, van de degeneratie van het menselijk leven naar het vieren van de menselijke geest.’ (uit speech Sandy Freidman (1994), vert. red.)

Vooraanstaande vertegenwoordigers

De ongetwijfeld belangrijkste figuren van deze stroming zijn Abraham Maslow en Carl Rogers. De bijdrage van Maslow bestaat overwegend uit het formuleren van een persoonlijkheidstheorie, terwijl het accent bij Rogers meer ligt op de psychotherapie. Naast Rogers en Maslow, moet ook gedacht worden aan Rollo May en Viktor Frankl.

 

Maslow

Maslow staat vooral bekend om zijn theorie van de behoeftehiërarchie, meestal weergegeven als een piramide. De gedachte is als volgt: 
Mensen worden gemotiveerd tot handelen vanuit behoeften die ze hebben. Het meest basaal zijn de lichamelijke behoeften (eten, drinken, slaap, seks, bescherming tegen extreme omstandigheden). De vervulling ervan is noodzakelijk voor lichamelijke overleving. Vervolgens hebben we de behoefte aan veiligheid, aan liefde en het gevoel ergens bij te horen en de behoefte aan waardering vanuit de omgeving. Deze behoeften ervaren we als er een tekort ontstaat, het zijn dus ’tekortbehoeften’. 

Maslow stelt dat psychoanalyse en behaviorisme zich ten onrechte tot deze behoeften beperken. We hebben immers ook de behoefte aan zelfactualisering, een groeibehoefte. Dat laatste impliceert, dat de mens een inherente tendens tot groei en ontwikkeling heeft. Zelfactualisering wordt onder meer gekenmerkt door een gerichtheid op zogeheten zijnswaarden, zoals schoonheid, eenvoud, uniciteit, waarheid en speelsheid.

 

Rogers

De bijdrage van Rogers ligt voornamelijk op het vlak van de hulpverlening. Zijn opvattingen over ‘person-centered therapy‘ hebben op het vlak van counseling (een breder begrip dan psychotherapie) en onderwijs grote invloed gehad. Rogers meent dat ieder levend organisme een actualiseringtendens heeft: een tendens om het volledige potentieel te verwerkelijken. Hij formuleerde 19 uitgangspunten over de persoonlijkheid en menselijk gedrag als onderbouwing van zijn therapeutische benadering. Een van de belangrijkste voor de hulpverlening is, dat gedrag het beste begrepen kan worden vanuit het interne referentiekader van het individu zelf. In aansluiting op het genoemde uitgangspunt formuleert hij drie centrale aspecten van de houding van de hulpverlener. Dit zijn:

  1. empathie, inleven in de ander alsof je die ander bent;
  2. onvoorwaardelijke positieve acceptatie, een niet beoordelende maar ontvankelijke attitude ten opzichte van wie de cliënt op dat moment is; 
  3. congruentie, openheid van de therapeut naar zijn eigen ervaringen van de therapeutische relatie op dat moment.

Van deze drie beschouwde Rogers de laatste als de meest basale.

 

Het mensbeeld van de humanistische psychologie komt overeen met dat van het levensbeschouwelijk humanisme. De doorwerking van de humanistische psychologie is voornamelijk zichtbaar in de geestelijke verzorging en het humanistische vormingsonderwijs. Beide activiteiten stellen de betekenisgeving van de cliënt/leerling centraal en de begeleidingsrelatie wordt in sterke mate gekenmerkt door non-directiviteit (een niet-sturende relatie).