De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
In onze cultuur wordt het boeddhisme vaak omschreven als een van de wereldgodsdiensten. Interessant is echter dat het boeddhisme een non-theïstische traditie is waarbij het zich niet uitspreekt over het wel of niet bestaan van een God of meerdere goden. Dat het boeddhisme geen godsbegrip hanteert is in het geestelijke klimaat waarin zij ontstond vijf a zes eeuwen voor Christus in India een revolutionaire benadering. In India, geworteld in Hindoetradities, geloofde men dat je goed leefde als je gehoorzaam was aan de goden. Siddhartha Gautama Boeddha, op wiens gedachtegoed het boeddhisme is gebaseerd, geloofde dat mensen de mogelijkheid in zich dragen om hun humaniteit, hun waarachtige menselijkheid, ten volle te ontplooien en onvoorwaardelijk daaruit te kunnen leven. Men is niet afhankelijk van goden om tot volledige ontplooiing te komen, al is er binnen de boeddhistische traditie hiervoor wel ruimte.
Omdat het boeddhisme vaak wordt omschreven als godsdienst zijn we ook geneigd aan te nemen dat het iets te maken heeft met ‘het hogere’. Dit klopt niet, als daarmee een bovenaardse, transcendente of meer fundamentele werkelijkheid wordt bedoeld. Zij richt zich op het bestaan, zoals zich dat in het hier en nu aan ons aandient. Zo bezien is heeft het boeddhisme geen theocentrische maar een antropocentrische focus: niet God maar de mens en zijn beleving staat centraal. Een opvatting dat we eeuwen later terugzien in het westen in de Verlichting. De Boeddha wordt in deze traditie dan ook niet als een god gezien, maar als de meest voltooide, waarachtige mens. De leer van Boeddha is de basis voor de traditie, gebaseerd op zijn uitspraken (Tripitaka) en heeft als doel inzicht te krijgen in het menselijk lijden en hoe we er ons van kunnen bevrijden. Het boeddhisme stoelt zich op Vier Nobele Waarheden die het lijden inzichtelijk maken en het Edele Achtvoudige Pad geeft handen en voeten aan de mogelijkheid van de bevrijding ervan. Hieronder worden deze begrippen verder uitgediept ten behoeve van de vergelijking.
Vanaf de jaren 50 is het boeddhisme toegenomen in bekendheid en populariteit. In Nederland zijn verschillende varianten van boeddhisme vertegenwoordigd, zoals het Japanse zenboeddhisme, het Tibetaans boeddhisme en Theravada-boeddhisme. Hoeveel mensen er in Nederland boeddhist zijn is moeilijk te duiden, niet iedereen is lid van een groep of de groep zelf is niet aangesloten bij de Boeddhistische Unie Nederland (BUN).
Opvallend is de toename van bekendheid van meditatie en mindfulness, praktijken die voornamelijk worden geassocieerd met het boeddhisme, hoewel beoefenaars zich niet vaak boeddhist noemen. Dit hoeft ook niet, zegt Amerikaans moleculair bioloog en onderzoeker Jon Kabat-Zinn. ‘It has to do with examining who we are, with questioning our view of the world and our place in it.’ In zijn onderzoek naar stressreductie kwam Jon Kabat-Zinn mindfulness tegen en gebruikt het op een medische manier. De westerse wetenschap staat open voor onderzoek naar de praxis en levert interessante verbindingen op. Een voorbeeld hiervan is de psychologie, waar mindfulness wordt ingezet tegen klachten bij bijvoorbeeld stress of een burn-out.
Door het religieuze stigma uit te dagen ontstaat er een mogelijk dialoog tussen boeddhisme en humanisme. Het probleem daarbij is wel dat er, net zoals bij het boeddhisme, meerdere vormen van humanisme zijn. Afhankelijk van de oriëntatie en omschrijving van beide levensbeschouwingen is er een goede vergelijking mogelijk. Gaat men uit van een humanistische traditie die zijn wortels heeft liggen in de Grieks-Romeinse oudheid, dan is het bijvoorbeeld interessant om het Socratische denken over autonomie en een sceptische levenshouding te onderzoeken in relatie tot het boeddhisme. Neemt men het wetenschappelijk gefundeerde wereldbeeld en secularisme van het contemporaine humanisme (18e en 19e eeuw) als oorsprong, dan is het interessant om te kijken naar kernthema’s binnen deze traditie zoals zij zich heeft gevormd in de Verlichting.
Als we ons richten op drie kernthema’s uit eerdergenoemde humanistische traditie, dan stuiten we op: naturalisme, rationaliteit en humaniteit. Om deze te kunnen vergelijken met de boeddhistische traditie is er gekeken wat er terugkomt in zijn algemeenheid in plaats van in te zoomen op een bepaalde variant.
Centraal in het naturalistische wereldbeeld is het ongeloof in alle vormen van het bovennatuurlijke. Sterk verbonden met het atheïsme benadrukt het naturalisme dat er naast de natuurlijke wereld waarin we dagelijks leven geen andere, bovenzinnelijke of transcendente realiteit is. De wereld waarin we leven is niet afhankelijk van een andere, maar is zelforganiserend. Men wijst het bestaan van een persoonlijke, in de natuurlijke wereld ingrijpende God af. Hieraan gekoppeld is ook het teleologische (doelgerichte) denken. Als tegengestelde visie gaat het naturalisme uit van causaliteit: oorzaak en gevolg. De gang van zaken wordt dus niet van hogerhand gereguleerd met een bepaald doel maar aan de hand van wetmatigheden die in de werkelijkheid heersen.
Het boeddhisme kan als een vorm van naturalisme worden gezien en is, zoals eerdergenoemd, non-theïstisch. Ook gaat het boeddhisme ervan uit dat er geen bovenzinnelijke realiteit is naast de werkelijkheid zoals die aan ons verschijnt en dat de wereld dus ook geen bovennatuurlijke oorsprong heeft. Ook gaat zij uit van een causale geordende werkelijkheid waarin alles met elkaar samenhangt. So far so good, totdat je het onder de loep neemt. Het westerse naturalisme definieert de werkelijkheid vooral als zintuiglijke waarneembare activiteit. Dit is meteen de basis voor de wetenschap: wat empirisch niet aantoonbaar is en met behulp van onze zintuigen kan worden getest, valt buiten het perspectief van de natuurwetenschap.
De Boeddha voegt naast de zintuigelijke activiteit van werkelijkheidservaring nog een andere activiteit toe: het mentale. Zij toont ons hoe wij de werkelijkheid beleven, via het denken, voelen en verbeelden. Beleving is een persoonlijk construct en is zo, objectief gezien, een subjectieve werkelijkheidsbeleving. Dit is volgens het boeddhisme een probleem omdat deze zelf geconstrueerde subjectieve werkelijkheid wordt beleefd als een objectieve werkelijkheid. Of dit construct atheïstisch van aard is, of theïstisch, naïef of intellectueel, het blijft een mentaal construct dat geen zicht geeft op de objectieve werkelijkheid. Men zet zichzelf als middelpunt binnen dit construct, een egoïsme dat leidt tot lijden. Men kan bijvoorbeeld denken dat zij de enige zijn die altijd alles overkomt, pech heeft of problemen heeft. Terwijl in een ander perspectief het allemaal wel meevalt. Dan kan je lijden onder je eigen perspectief.
Dit is terug te vinden in de Vier Edele Waarheden, een van de meest klassieke formuleringen binnen het boeddhisme, zij gaat volledig over het menselijk lijden.
1), Er is lijden (Dukkha), daarmee wordt ieder mens geconfronteerd. Mensen worden ziek, takelen af, verliezen dierbaren en gaan dood. De bereidheid om onze pijn onder ogen te zien is noodzakelijk om de oorzaak van het lijden te achterhalen, wat te vinden is in:
2), Al het lijden heeft een oorzaak (Samudaya), namelijk begeerte. We lijden steeds aan een ‘dorst’ of ‘begeerte’ naar dingen die we niet hebben, graag anders zien of tevergeefs willen behouden. We lijden in onze zoektocht naar (tijdelijk) geluk, bevrediging en genot. Volgens de Boeddha lijden mensen echter nodeloos aan het bestaan. Doordat zij zich ten onrechte met hun dorst, begeerte of pijn vereenzelvigen denken ze voortdurend iets tekort te komen en zetten zij zichzelf tegelijk op een voetstuk: alsof ze als onafhankelijk ‘ego’ tegenover de wereld staan en de waarde daarvan afmeten aan de eigen begeerte. Er is echter een oplossing voor al dit lijden:
3), Opheffing van het lijden is mogelijk (Nirodha). Volgens de Boeddha heeft ieder mens het in zich om zich te verlossen van het lijden. Dit nirwana (verlossing) ligt in het bescheiden besef dat het ‘ego’ niet bestaat, sterker nog, dat niets in de wereld op zichzelf bestaat maar alles wederzijds is verbonden. Deze verlossing lukt via het achtvoudige pad:
4), Het pad naar verlichting (Magga). Als het lijden is opgeheven is men in een staat van verlichting en heeft men zicht op de objectieve werkelijkheid.
Het achtvoudige pad richt zich op oorzaak en gevolg. Sommige oorzaken hebben positieve, humaniserende gevolgen. Andere oorzaken hebben negatieve, dehumaniserende gevolgen. Bijvoorbeeld als men geconfronteerd wordt met ziekte en lijden, van onszelf of anderen, dan kan dat afkeer opwekken of agressie of juist compassie, aandacht of toewijding. Dehumaniserende gevolgen leiden tot nog meer lijden, humaniserende tot verlossing. Het opheffen van dehumaniserende gevolgen en het bevorderen van humaniserende gevolgen gaat via het achtvoudige pad. Deze acht stappen zijn, eenvoudig geduid:
Het juiste staat tussen aanhalingstekens omdat het niet gaat om het juiste in tegenstelling tot het verkeerde, maar het juiste als het nodige, het gehele, het complete, wat perfect passend is voor het moment. Opvallend is dat zowel de focus op de humanisering als het ‘juiste’ een gevoel van moralisatie kan opwekken. Dat men moet streven naar het goede of het perfecte, maar dit is een wederom een teken van ‘ego’. Nogmaals gaat het er om dat het besef dat dit ego, een idee van een ‘zelf’, niet bestaat. Niets bestaat op zichzelf maar is wederzijds verbonden.
De ratio is een groot onderdeel van het westerse humanisme. De ratio is het mentale vermogen van de geest om de dingen van elkaar te onderscheiden en met elkaar in verband te brengen. Dit intellectuele vermogen tot analyse wordt in het moderne humanisme ingezet bij het verkrijgen van inzicht in het menselijk bestaan en wordt gezien als het instrument ter cultivering van humaniteit. De ratio helpt (religieuze) dogma’s te ontmaskeren en kritisch na te denken over de eigen kennis en het eigen handelen.
Net zoals het humanisme hecht het boeddhisme ook waarde aan het trainen van de ratio. Bij bijvoorbeeld het verkrijgen van inzicht in de oorzaken van eerdergenoemde (de)humaniserende gevolgen. Maar het boeddhisme vindt het redelijke denken toch enigszins beperkt doordat het te nauw verbonden is met het ervaren. Onze waarneming van een situatie is vaak niet scherp en onvolledig, waardoor de gedachtes gebaseerd op de ervaring van een situatie subjectief is. Heeft iemand nare ervaringen met een ziekte en krijgt dezelfde diagnose te horen is het redelijke denken gekleurd door de persoonlijke achtergrond. Of dit nou rationele of irrationele gedachtes zijn, het blijft een waas leggen over de ervaringswerkelijkheid en daarmee onbetrouwbaar of ‘onjuist’. Wederom verwijst het boeddhisme naar het construct van subjectieve werkelijkheid dat op deze manier in stand blijft en lijden in stand houdt. Het boeddhisme verwijst naar technieken zoals meditatie als een manier om gedachtes betrouwbaarder en helderder te krijgen.
Zowel in het humanisme als in het boeddhisme is dit een belangrijk onderdeel: menslievendheid, oftewel philanthropia. In het boeddhisme ligt de focus op ‘het welzijn van alle levende wezens’ waaronder ook wijzelf, en het verlangen deze te bevrijden van al het lijden. Als we onszelf kunnen bevrijden dan kunnen we ook anderen beter helpen om gelukkig te zijn. Humaniteit bevorderen betekent dan ook dit verlangen te versterken en het de ruimte geven om zich op intelligente wijze te manifesteren. Intelligent, omdat inzicht in onze eigen geest en subjectieve werkelijkheid noodzakelijk is. Eerdergenoemde waarheden, het achtvoudige pad en meditatie maken onderdeel uit van de boeddhistische ethiek waar de philanthropia de grondslag van is.
Dit maakt het boeddhisme anders dan zowel humanisme als het christendom. Enigszins kort door de bocht staan deze tradities argwanend tegenover het idee dat menselijk verlangen de grondslag zou zijn van ethiek. In theïstische tradities stelt men de wil van God en de gehoorzaamheid daar aan als basis van ethiek en binnen humanistische tradities is eerder (gehoorzaamheid aan) de Rede de basis. Menslievendheid is de overeenkomst, de positie die het inneemt binnen de tradities het verschil.
Terug naar de subjectieve constructie van de werkelijkheid. Je zou je kunnen afvragen waarom we als mens in deze inhumane constructie van lijden blijven leven. Het antwoord van het boeddhisme: angst voor lijden; de pijnlijke realiteit van het bestaan zoals ziekte en ouderdom en zelfs de dood. Men vlucht in een werkelijkheidsconstructie waar we dit niet hoeven voelen, hiervan loskomen is dan ook niet eenvoudig omdat de confrontatie met deze angst en het lijden zelf ons elke keer weer belemmert. We maken een werkelijkheid waarin lijden niet bestaat omdat we dit niet willen voelen en worden zo ook ongevoelig voor andermans lijden. Het eerdergenoemde verlangen naar het welzijn voor alle wezens wordt ver weg gestopt, de basis van onze zelfgemaakte werkelijkheid is angst. Hierin bevangen wordt ons nieuwe idee van geluk de afwezigheid van pijn en de aanwezigheid van genot. Lijden bij onszelf en anderen wekt inhumane gevoelens op zoals agressie en boosheid. De werkelijkheid versmalt en wij worden klein van geest. Het boeddhisme verstaat dan ook onder humaniteit het cultiveren van moed. Moed om het lijden onder ogen te zien en onderdeel te maken van onze werkelijkheid want dat is het nou eenmaal. Moed om volledig in volle werkelijkheid staan en hiermee onszelf tot volle verwezenlijking brengen, ondanks de knikkende knieën.
Meditatie als hulpmiddel en training geeft een houvast en troost om niet verder weg van de werkelijkheid af te geraken, maar dichterbij de objectieve werkelijkheid te komen: tot verlichting, het nirwana. Nu komen we op een belangrijk punt: als men eenmaal verlicht is dan heeft men niets bovennatuurlijks geleerd maar een ander perspectief gekregen op de dynamische, alledaagse werkelijkheid vol verlangens, pijn en begrensde perspectieven. Dat betekent niet dat men boven het lijden staat, alsof er een hogere positie te behalen valt en de verlichte mens boven de niet verlichte mens staat in hiërarchische zin. Binnen bijvoorbeeld het Mahayana- en Zen-boeddhisme gaat het juist om deelname aan dezelfde werkelijkheid (met nieuw perspectief), oftewel een ándere deelname aan datzelfde dynamische, alledaagse leven. Het doel is dan niet om te vluchten van al deze dingen die inherent zijn aan het menselijk leven of het lijden te verwijderen, maar om ze zo bewust mogelijk te betreden en te (v)erkennen. Niet vanuit het subjectieve, nauwe en egoïstische perspectief maar bezien vanuit wederzijdse verbinding: open en aandachtig.
Zoals hierboven omschreven is het mogelijk om het humanisme met het boeddhisme te vergelijken en tot interessante overeenkomsten en verschillen te komen. Om boeddhisme een vorm van humanisme te noemen door deze overeenkomsten, gaat misschien wat ver, doordat meditatie en (spirituele) beoefeningen geen deel uitmaken van de humanistische traditie. Toch vraag ik mij af, ook met het oog op de populariteit van deze beoefening in de westerse maatschappij, hoe het zou zijn als het humanisme wel gebruik zou maken van deze training. In deze tekst zijn er nog overeenkomsten en verschillen niet behandeld. Zowel boeddhisme en humanisme nemen de mens als uitgangspunt. Dat het boeddhisme de mens nadrukkelijk níet in het middelpunt stelt, maar steeds duidelijk maakt dat alles wat bestaat wederzijds op elkaar is aangewezen, maakt het een mogelijke inspiratiebron voor een eigentijds (eco)humanisme. Aan de andere kant blijven er interessante en nog weinig onderzochte raakvlakken en spanningsvelden bestaan tussen de zelf-overstijging binnen het boeddhisme en de cultivering van het zelf binnen de westerse, humanistische traditie.
Wederom gaat het er om vanuit welke definitie en omschrijving je de levensbeschouwingen je begint. De opzet van deze dialoog tussen humanisme en boeddhisme nodigt uit tot verdieping. Het uitgangspunt van allebei blijft: als we de menselijke geest niet begrijpen is elk oordeel over de ons omringende werkelijkheid gebaseerd op drijfzand. De humanisten hebben in deze zoektocht gebruik gemaakt van een empirische benadering van de werkelijkheid terwijl het boeddhisme in een traditie van reflectie en meditatieve introspectie staat. De een volgt de weg via buiten, de ander via binnen, op zoek naar antwoorden.