+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Thomas Paine

Thomas Paine was een Engels Verlichtingsdenker en activist die het zichzelf met zijn scherpe en kritische meningen niet altijd even gemakkelijk heeft gemaakt. Als revolutionair activist leverde hij een grote bijdrage aan zowel de Amerikaanse als de Franse Revolutie. In het revolutionaire pamflet The Age of Reason, Het tijdperk van de rede (1794) levert Paine scherpe kritiek op de georganiseerde religie. Het is nog altijd een klassieker van het vrijdenken.

 

De Amerikaanse Revolutie en Common sense

In London kwam de jonge Brit Thomas Paine in contact kwam met de Amerikaanse politicus en Founding Father Benjamin Franklin (1706-1790) die hem wist over te halen om naar de Nieuwe Wereld, Amerika te gaan. Amerika betekende voor hen de concretisering van de Verlichte idealen van vrijheid van denken en meningsuiting. 

 

Het pamflet Common Sense (‘Gezond Verstand’) dat Paine daar begin 1776 anoniem publiceerde, werd een bestseller. Als pleidooi voor Amerikaanse onafhankelijkheid van het Engelse koloniale bestuur, speelde het een beslissende rol in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd en Revolutie (1775-1783). Common Sense werd mede de basis van de Declaration of Independence, de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring (1776; zie hierover ook de venstertekst Mensenrechten en het lemma over John Locke) en Paine geldt als een van de Founding Fathers.

 

De Franse revolutie en The Rights of Man

In 1787 keerde Paine terug naar het woelige Europa. In Parijs raakte hij bevriend met gematigde revolutionaire filosofen als Markies de Condorcet en Jean-Pierre Brissot. Tijdens de Franse Revolutie (ca. 1789-1799) verscheen zijn Rights of Man, ‘De mensenrechten’ (1791). Zijn ode aan de rechten van het individu op vrijheid van meningsuiting waar ook ter wereld, was een directe aanval op Edmund Burke. Burke geldt als de grondlegger van het Europese conservatisme en bekritiseerde de Franse Revolutie fel in zijn ‘Reflections on the Revolution in France’ (1790). Paine verweet Burke hardheid: ‘Niet één blijk van mededogen met de ellendigsten.’

 

Door zijn populariteit werd Paine gekozen in de Nationale Conventie, het parlement. Hij richtte zich tegen de Jacobijnse Terreur (ca. 1792-1794) onder leiding van Maximilien de Robespierre, en werd daar vervolgens zelf het slachtoffer van. Hij kwam in de gevangenis terecht, maar niet op de guillotine.

 

Religiekritiek en Het tijdperk van de rede

In de gevangenis, overtuigd dat hij zou sterven, schreef Paine The Age of Reason (1794). Het is een aanval op het geloof. Paine verwierp de Bijbel onder meer omdat hij het bloedvergieten erin moreel niet te rechtvaardigen vindt. Hij ontmythologiseerde de Bijbel en de Openbaring; het betreft geen heilige tekst maar is gewoon door mensen geschreven. Paine trok fel van leer tegen contradicties, historische onjuistheden, onlogische redeneringen en alles wat hij als onzin beschouwde. 

Het heeft geen nut deze zaak te verdoezelen of te proberen te slikken. Het verhaal voor zover ze betrekking heeft op het bovennatuurlijke heeft alle kenmerken van bedrog.’ 

Ook is het boek een felle aanval op de kerkelijke orthodoxie vanwege de onbarmhartige onderdrukking van niet-orthodoxen.

 

Rede en deïsme

Tegelijkertijd is The Age of Reason een lofzang op de Verlichting en de rede. 

‘(Ik ben) altijd een uitgesproken voorstander (…) geweest van de vrijheid van meningsuiting, hoezeer iemand ook van mijn overtuiging moge verschillen. Hij die dit recht ontkent maakt van zichzelf een slaaf van zijn huidige opvattingen, aangezien hij zichzelf het recht niet toekent ooit van mening te veranderen. Het meest formidabele wapen tegen vergissingen van allerlei aard is de menselijke rede. Ik heb nooit gebruik gemaakt van iets anders, en ik zal dat ook in de toekomst nooit doen.’

Paine was overigens geen atheïst, zoals zijn tijdgenoot Baron d’Holbach, maar een deïst, net als bijvoorbeeld Voltaire. Hij geloofde dat God zich overal bevindt, maar zeker niet in de Kerk of enige andere institutie. Ofwel: ‘Mijn eigen geest is mijn eigen kerk.’ Paine vond menselijkheid belangrijker dan geopenbaarde religie. 

‘Ik geloof in de gelijkheid van de mens. En ik geloof dat religieuze plichten bestaan uit rechtvaardig handelen, liefdevolle genade en uit het streven onze medemensen gelukkig te maken.’ (Age of Reason, Part 1, vertaling door redactie).

Paines actualiteit

Thomas Paine was een activist en revolutionair die steeds op de bres heeft gestaan voor de rechten van de mens op politiek en sociaal terrein. Hij voelde haarfijn aan dat een nieuwe tijd was aangebroken. De nieuwe rechten van de mens hadden de oude, feodale rechten naar het tweede plan gemanoeuvreerd. Paine had zeer vooruitstrevende ideeën over sociale rechtvaardigheid. Met zijn plan voor een vorm van sociale verzekering, met name een ouderdomspensioen, was hij zijn tijd vooruit en is nog steeds actueel. Hij hechtte ook aan een progressieve inkomstenbelasting, aan verplicht onderwijs, landhervorming en een Volkerenbond die oorlog moest uitbannen. Verder was hij verklaard tegenstander van de slavernij en botste daarover met George Washington. De zwarte slavernij werd in Amerika pas uiteindelijk in 1863 afgeschaft.

Paine schreef in 1795: 

‘Hij die zijn eigen vrijheid zeker zou willen stellen, moet zelfs zijn vijand tegen onderdrukking beschermen. Want als hij deze plicht schendt, schept hij een precedent dat op hem zelf zal terugslaan.’ 

De Australische filosoof Peter Singer – tevens Australische Humanist van het jaar 2004 – , heeft aan de hand van deze uitspraak de Thomas Paine test bedacht. Hij past deze regel in 2004 toe op de toenmalige Amerikaanse president George W. Bush. ‘Bush, die zijn eigen vrijheid zeker wil stellen, moet zelfs zijn vijanden – in dit geval: islamistische terroristen – tegen onderdrukking beschermen. Want als hij deze plicht schendt, schept hij een precedent dat op zijn land zelf zal terugslaan.’ Het is duidelijk dat Bush niet door de test kwam. Sommige politici kunnen vóór ze handelen, beter eerst te rade gaan bij Paine.

Aletta Jacobs

Haar hele leven heeft Aletta Jacobs zich ingezet voor verbetering van de positie van vrouwen. Ze was de eerste vrouw in Nederland met een universitair diploma en de eerste vrouw die promoveerde. Met haar vele nationale en internationale contacten weet ze anderen te stimuleren om mee te strijden voor de vrouwenkwestie.

 

Jonge jaren

Jacobs is als achtste kind geboren in een liberaal joods gezin van elf kinderen. Alle kinderen kregen evenveel kans om te studeren. Haar vader en oudste broer waren arts en Aletta wist al jong dat ze ook arts wilde worden. Als toehoorster mocht ze naar de rijks-HBS. Via de boekenkast van haar ouders leerde ze onder meer de liberale denkbeelden kennen van John Stuart Mill en Harriet Taylor Mill in The Subjection of Women (1869). 

 

In 1871 ging ze als eerste vrouw geneeskunde studeren aan de Groningse universiteit, na speciale toestemming van minister Thorbecke. Haar artsexamen deed ze in 1878 in Utrecht en ze promoveerde weer als eerste vrouw op 8 maart 1879 in Groningen. Op een studiereis naar Engeland ontmoette zij, via haar latere man Carel Gerritsen, veel vrijdenkers. Terug in Nederland, begon ze een artspraktijk in Amsterdam. Na een vrij huwelijk met graanhandelaar en radicaal politiek hervormer Gerritsen in 1884, trouwden zij vanwege hun kinderwens acht jaar later toch voor de wet. Ondanks hun afkeer van de gehoorzaamheidsgelofte.

 

Afbeelding: Amsterdam, 1913. De eerste Nederlandse vrouwelijke kiezer, mejuffrouw Judith Morpurgo-Filmans. Er bestaat nog geen vrouwenkiesrecht, maar Judith’s naam komt voor op de kieslijst en ze heeft een oproepkaart ontvangen. Toch wordt ze niet tot het stemlokaal aan het Hortusplantsoen toegelaten omdat ze geen mannelijke ingezetene van Amsterdam is. Nederland, 1913.

 

Vrouwenkiesrecht

Een kwart eeuw vocht Jacobs voor het vrouwenkiesrecht. Haar eerste daad is een verzoekschrift aan de Amsterdamse gemeenteraad in maart 1883, tot plaatsing op de kieslijst – als belastingbetalende. Het College van burgemeester en wethouders is tegen en ook de Hoge Raad neemt haar verzoek niet serieus. De vrouwenbladen tonen geen begrip. Het kiesrecht ging destijds naar inkomen en de arbeidersbeweging vindt algemeen mannenkiesrecht belangrijker. Dat leidt tot botsingen tussen feministen en socialisten. Bij de grondwetswijziging in 1887 wordt het woordje ‘mannelijk’ toegevoegd om elke twijfel in het wetsartikel te beëindigen. Toen in 1893 het mannenkiesrecht werd uitgebreid, barstte de strijd om algemeen kiesrecht onder de vrouwen echt los. Jacobs roept hen op om zich als vrouwen te organiseren en hun economische en politieke rechten op te eisen.

‘Juist uit (het) verschil van man en vrouw putten wij, vrouwen, het voornaamste en krachtigste argument voor de meening dat beiden moeten deelnemen aan het bespreken der openbare belangen, aan de behandeling der maatschappelijke vraagstukken, aan het samenstellen der wetten (…) omdat wij alleen dan gewaarborgd zijn dat zaken van algemeen belang niet éénzijdig beoordeeld worden.’

In 1903 wordt zij presidente van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en blijft dat tot 1919. Zij is daarnaast voorzitter van de redactie van het Maandblad van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, waarin zij talloze artikelen publiceert.

 

Jarenlange strijd leidt ertoe dat eind 1916 een compromis in de grondwetswijziging wordt doorgevoerd. Passief vrouwenkiesrecht – het recht je verkiesbaar te stellen – wordt direct ingevoerd en belemmeringen bij actief vrouwenkiesrecht – het recht te stemmen – zullen worden weggenomen. Jacobs stelt zich verkiesbaar voor de Vrijzinnig Democratische Bond, maar door een persoonlijke campagne van een mannelijke partijgenoot wordt ze ondanks het hoogst aantal voorkeurstemmen net niet gekozen. Drie jaar later volgt eindelijk de invoering van algemeen kiesrecht voor alle ingezetenen vanaf 23 jaar, voor het eerst landelijk toegepast bij de verkiezingen in 1922.

 

Geboortebeperking

Vooruitstrevend is Jacobs ook in haar propaganda voor een klein kindertal, zodat betaald werk en daarmee onafhankelijkheid voor vrouwen haalbaar wordt. 

‘De meeste vrouwen (…) voelen een verlangen en drang naar het moederschap, (…) een drang waaraan echter meestal met het bezit van een of twee kinderen is voldaan.’ 

Jacobs vergelijkt vrouwen die alleen het moederschap ambiëren, met de vroegere slaven, die toevallig een goede meester hadden en daardoor niet de vernedering voelden van hun slaafse positie. Zij heeft evenals het humanisme de ontwikkeling van elk individu voor ogen: 

ontwikkeling tot mensch in de hoogste betekenis van dat woord en (…) het huwelijk en het moederschap (moeten) ook aan dit verheven doel (…) worden dienstbaar gemaakt.’ 

Met voorlichting en gratis hulp in de arbeiderswijken – én introductie van het pessarium – brengt ze dit verheffingsideaal met de Neo-Malthusiaanse Bond in praktijk.

Alle beroepen moeten voor vrouwen toegankelijk worden. Ook in de politiek, want dat was bij uitstek een mannendomein. Als werkzaam lid van de Radicale Bond (voorloper van de Vrije Democratische Bond) eist Jacobs  gelijk loon voor gelijke arbeidsprestaties. Bij benoeming van ambtenaren moet het gaan om bekwaamheid en geschiktheid in plaats van om geslacht. Hoe actueel zijn beide eisen.

 

Prostitutie

Verweven met haar streven naar onafhankelijkheid is ook haar visie op prostitutie. Zij wil vrouwen die vernedering besparen. Als stagiaire in het ziekenhuis had ze al medelijden met een prostituee die vernederend werd behandeld. Prostitutie werd indertijd gezien als een noodzakelijk kwaad, maar in Jacobs ogen had het ‘geen recht van bestaan, en kon dus veel minder nog noodzakelijk wezen‘. 

 

Vaak heeft ze tevergeefs geprobeerd die muur van vooroordeel en sleur omver te gooien, ook tegenover haar professoren, die vonden dat het toegeven aan de geslachtsdrift bij de man een eis van gezondheid was, dus in het belang van de gemeenschap. Jacobs legt zich er niet bij neer en benadrukt goede voorlichting aan meisjes én jongens.

 

Vooruitstrevend

Aletta Jacobs heeft als pionier, vrijdenker en publicist grote invloed gehad op de emancipatie van vrouwen. Rond het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam daar het pacifisme bij. Altijd was ze strijd-, schrijf- en reislustig. Haar Herinneringen uit 1924 geven een mooi beeld van wat zij belangrijk vond. Jacobs hoopte dat met verovering van het vrouwenkiesrecht, vrouwen de macht hebben gekregen om een democratische staat op te bouwen, waarin met recht gesproken kan worden van gelijke ontwikkelingsvoorwaarden en gelijke vrijheid voor elk individu.

Karl Marx, Parijse Manuscripten

Weinig denkers hebben zo’n grote maatschappelijke en politieke invloed gehad als Marx. Hij was de hoop van de arbeidersklasse en de schrik van ondernemers. Marx beweerde dat de mens in een kapitalistische samenleving vervreemdt. Arbeiders leggen hun kracht en vermogen buiten zichzelf (in producten) in plaats van in zichzelf, net als religie dit doet. Zijn vroege denken wordt vaak als humanistisch aangemerkt.

 

 

De geschiedenis van de klassenstrijd

Karl Marx wordt geboren in 1818 in het conservatieve Pruisen (Trier). Hij ziet het ontstaan van de Industriële Revolutie met haar fabrieken en mensonterende arbeidsomstandigheden. Met behulp van een wetenschappelijke analyse van de geschiedenis van de klassenstrijd, wil hij perspectief bieden voor de niet-bezittende klasse: de arbeiders.

 

Karl Marx en zijn vrouw Jenny von Westphalen, beiden uit een geslacht van liberale rabbijnen, raken tijdens Marx’ studententijd in Bonn en Berlijn onder de indruk van de filosoof Hegel. Geleidelijk aan draait Marx Hegels filosofie – dat sterk geestelijk en religieus geïnspireerd is – om en keert zich naar het materialisme van Feuerbach. Niet de geest maar de materie is bepalend. Concreter: de economie is het fundamentele principe voor de hele samenleving. De zogenaamde geestelijke, culturele waarden zijn volgens Marx afgeleid van de economische onderbouw.

 

Communistisch Manifest

Het Communistisch Manifest van Marx, uit 1848, maakt enorme indruk. Het is een regelrechte aanval op de bestaande orde. Marx beweert onder meer dat godsdienst opium vóór het volk is. Godsdienst wordt ‘geschonken’ door priesters en kapitalisten. Maar godsdienst is tegelijkertijd een schepping (opium) ván de arbeidersklasse zelf. Het arm en onmondig gehouden proletariaat zoekt troost in een hemelse beloning na het aardse tranendal. De wetten, de moraal en alle andere facetten van de maatschappij worden door de bezittende klasse gedicteerd, aldus Marx. 

 

Bron van de kapitalistische uitbuiting is de meerwaarde. Meerwaarde is het verschil tussen wat de arbeider produceert en de beloning die hij daarvoor krijgt. Deze meerwaarde komt niet in handen van de arbeider maar van de bezittende klasse. Er ontstaat zo automatisch ongelijkheid. 

 

Door het Manifest en latere publicaties wordt Marx gedwongen het vasteland te verlaten en zich definitief in London te vestigen. Daar word hij – samen met Friedrich Engels – spin in een web van socialistische denkers en medeoprichter van de (Socialistische) Internationale. In 1884 sterft hij. Hij had niet kunnen bevroeden dat zijn invloed in de 20e eeuw zou leiden tot communistische en totalitaire systemen van ongekende omvang.

 

Marx samengevat op straat  (Capitalism alienates: you from others, you from your environment, you from yourself. Now you spend your best 50 years making plastic bullshit for plastic people so you can buy new plastic BS to distract you from others, you from your environment, you from yourself etc.) (Street Philosophy, met dank aan lmaclean.com)

 

De Parijse Manuscripten

Terug naar 1844. De jonge Marx formuleert in de drie Parijse Manuscripten (pas in 1932 voor het eerst gepubliceerd) de eerste uitgangspunten van zijn latere werken zoals zijn hoofdwerken Das Kapital en Zur Kritik der politischen Oekonomie. Het eerste Manuscript is gevuld met termen als vervreemding, aliënatie en onteigenlijking. De kapitalist heeft de arbeider vervreemd van zijn arbeid en omdat de mens van nature een makende mens is (homo faber) die zichzelf in zijn producten herkent.

 

‘Hoe meer de arbeider zich uitput, des te machtiger wordt de vreemde wereld der dingen die hij tegenover zich schept, des te armer wordt hijzelf, zijn innerlijke wereld, en des te minder behoort hem persoonlijk toe. Het is net zo als met de godsdienst. Hoe meer de mens in God plaatst, des te minder houdt hij in zichzelf over. De arbeider legt zijn leven in het object; maar nu behoort zijn leven niet meer hem toe, maar het object.’

 

In het tweede Manuscript werkt Marx dit verder uit:

‘Als kapitaal is de waarde van de arbeider afhankelijk van vraag en aanbod en ook zijn fysieke bestaan, zijn leven werd en wordt beschouwd als een aanbod van waar, net als andere waren.’

En: 

‘De productie produceert de mens niet alleen als waar, mensenwaar, de mens als stukgoed, zij produceert hem dienovereenkomstig als een zowel geestelijk als lichamelijk ontmenselijkt wezen.’

De mens is volgens de vroege Marx een vrij, sociaal en bewust denkend en handelend wezen. Hij wordt gedwongen in een proces waarin deze vrijheid en het contact met zijn arbeid én met anderen verloren gaat. De mens verliest dus zijn meest eigenlijke aard.

 

In het derde Manuscript is Marx’ aandacht volledig gericht op de verhouding tussen particulier eigendom en arbeid. Ook trekt Marx economische lijnen door naar de religie, de filosofie, de cultuur en bijvoorbeeld de positie van de vrouw, ‘de vrouw, als de prooi en dienstmaagd van de gemeenschappelijke wellust‘. Dit was munitie voor de strijd van het latere feminisme.

 

Latere ontwikkelingen

In de drie Parijse Manuscripten van 1844 schrijft Marx een belangrijke rol toe aan een actief proletariaat dat de vervreemding als arbeider niet accepteert. De emancipatie van de arbeider is het hoopvolle doel. Bovendien is de mens zelf het sturende principe. De latere Marx verschuift echter van een humanisme naar een deterministisme. Hij ziet de mens niet langer als basis van verandering, maar de tijd, ofwel ‘de geschiedenis’. De structuur van het kapitalisme zou onomkoopbaar, door het pure verloop van de tijd, in een catastrofe eindigen. 

 

Na de dood van Marx worden zijn ideeën door revolutionairen in allerlei landen opgepakt. Marx volgeling Lenin slaagt er met de Kommunistisch-Leninistische Partij in, om het proletariaat in Rusland aan de macht te brengen. Maar de partij krijgt de macht, niet het volk. Tenslotte mondt de idealistische leer van Marx uit in de Goelag Archipel en de Culturele Revolutie. Hoewel Marx de menswaardigheid en vrijheid tot doel stelde, wordt in de totalitaire staat de mens opgeofferd aan de dictatuur van de partij.

Bertrand Russell, Waarom ik geen christen ben

Filosoof, historicus en politiek activist Bertrand Russell (1872-1970) is een van de meest invloedrijke intellectuelen van de twintigste eeuw. Volgens de rationalist Russell deugen argumenten voor het bestaan van God niet en hebben de godsdiensten meer kwaad dan goed gedaan. In plaats daarvan kunnen we beter bouwen op de creatieve intelligentie van de mens en niet op krachten buiten hem.

 

 

Atheïsme

In de brochure Why I am not a Christian, ‘Waarom ik geen Christen ben’ – waarvoor hij in 1950 de Nobelprijs voor literatuur ontving – zet Russell uiteen waarom de argumenten voor het bestaan van God niet deugen en de godsdiensten meer kwaad dan goed gedaan hebben. De rede staat boven de traditie en religie, stelt hij. Godsdienstige dogma’s zijn niet falsifieerbaar. In The Impact of Science on Society (1952) schrijft hij daarover:

‘Niet door gebed en nederigheid zorg je ervoor dat de dingen zo verlopen als je wilt, maar door je kennis van de natuurwetten te verwerven.’

Twee onderwerpen vormen volgens Russell de kern van het christendom: 

Russell bestrijdt beide dogma’s omdat ze niet op de rede, maar op de emotie gebaseerd zijn.

 

Russell weerlegt systematisch de godsbewijzen van de dertiende-eeuwse kerkvader Thomas van Aquino en doet daarbij een beroep op de logica en op de evolutieleer van Darwin. Er bestaat niet zoiets als een Eerste Oorzaak, noch een uiteindelijke bron van noodzakelijkheid. Dat zou namelijk een oneindige regressie veronderstellen, wat volgens Russell onmogelijk is. Ook de Finaliteit, het uitgangspunt dat de Schepper in alle wezens een doel gelegd zou hebben, is volgens Russell onjuist. Mét Darwin meent hij dat het doel in de wezens zelf ligt, niet daarbuiten. Het geloof in een Intelligent Design wees Russell van de hand. Ook wijst Russell op de vele tegenstrijdigheden in de persoon van Jezus. Zo zou hij bijvoorbeeld zowel tolerant als intolerant geweest zijn. Ook de wederopstanding achtte hij ongerijmd.

 

Uiteindelijk, stelt Russell, nemen mensen het bestaan van een God aan om emotionele redenen: voor hun veiligheid en uit angst. Wat is het alternatief?

Een goede wereld heeft kennis, vriendelijkheid en moed nodig.’ (vertaling door redactie)

Het beste is te bouwen op de creatieve intelligentie van de mens en niet op krachten buiten hem.

 

Politiek betrokken

Russells maatschappelijke en politieke betrokkenheid was groot. Als socialist, pacifist en vrijdenker werd hij in de VS door velen gewantrouwd. Zo weigerde het City College van New York in 1940 hem te benoemen als hoogleraar. Als ondogmatisch politiek activist zocht hij primair naar een humane en pacifistische oplossing van conflicten. In zijn autobiografie schrijft hij:

‘Gebruik geen macht om opvattingen te onderdrukken die je verderfelijk acht, want als je dat doet zullen de opvattingen je onderdrukken.’

Hij verwierp nationale en internationale agressie. In 1920 bezocht hij op uitnodiging de Sovjet-Unie en ontmoette Lenin. Hij noemde hem bij terugkeer een sadist en de Sovjet-Unie totalitair. Het bezoek was een diepe teleurstelling voor Russell. In een brief uit 1920 heet het:

‘Bolsjewisme is een gesloten tirannieke bureaucratie, met een spionage systeem dat uitgebreider en vreselijke is dan dat van de Tsaar.‘ (vertaling door redactie)

Na de Tweede Wereldoorlog richtte hij de World Federation of Scientific Workers op. Een wereldregering zou het beste zijn om totale vernietiging door de koude oorlog te voorkomen, dacht hij. Hij pleitte voor burgerlijke ongehoorzaamheid tegenover de atoombewapening van Oost en West.

 

Zijn naam is blijven voorleven in het Russell-tribunaal, een tribunaal ter verdediging van de rechten van de mens, in het bijzonder van de indianen. Wetenschappelijk gezien heeft hij blijvende faam verworven met zijn History of Western Philosophy, Geschiedenis van de Westerse Filosofie (1946). Albert Einstein vond het ‘een schitterend boek’. ‘Ik weet niet wat grotere bewondering verdient, de kostelijke frisheid en originaliteit van deze grote denker of de sensitiviteit van zijn inlevingsvermogen’. Het boek plaatst de geschiedenis van de wijsbegeerte in een politiek en maatschappelijk kader. Hij beschrijft de nieuwe natuurkundige inzichten tijdens de wetenschappelijke revolutie en geeft duidelijk aan waar deze afwijken van de traditionele, christelijke opvattingen.

Ludwig Feuerbach, Het wezen van het Christendom

De Duitse filosoof Ludwig Feuerbach (1804-1872) is bekend geworden door zijn systematische religiekritiek. Het gaat hem om zelfbewustwording van de mens en daarom verzet hij zich tegen onderdanigheid aan kerk en koning, tegen religieuze vervreemding en conservatisme. In de plaats daarvan stelt hij een dialogische ethiek voor.

 

Van idealisme naar materialisme

Feuerbach volgt colleges bij de idealistische filosoof Hegel. Met ‘idealisme‘ wordt bedoeld dat Hegel een abstracte, bovenindividuele Geest centraal stelt. Deze abstracte Geest stuwt de geschiedenis voort, achter de rug van de mens om. Ideeën zijn volgens Hegel bepalend voor de werkelijkheid, niet andersom. In zijn kritische artikel ‘Bijdrage tot de kritiek op Hegels filosofie’ (1839) heroverweegt Feuerbach Hegels ideeën grondig. De leerling wordt criticus. Bij Feuerbach slaat Hegels idealisme om in materialisme.  Met ‘materialisme‘ wordt hier bedoeld dat Feuerbach het concrete leven van de mens, hier en nu, en zijn natuurlijke behoeften en emoties centraal stelt. Buiten de natuur en de mens bestaat niets.

 

Niet iedereen is enthousiast over Feuerbachs ideeën. Zijn vroege Gedachten over dood en onsterfelijkheid(1830) wordt verboden wegens verstoring van de religie. Hierdoor kan hij een academische carrière wel vergeten.

 

Tegen de religieuze vervreemding

In Het wezen van het christendom (1841) probeert Feuerbach de kern van het religieuze denken en het verband met Hegels idealistische filosofie te begrijpen. De oplossing vindt hij in een verschuiving van theologie, de leer van God, naar antropologie, de leer van de mens. Dit nieuwe denken dat zich energiek van het filosofisch idealisme afkeert, wil de mensen wakker schudden om hun vervreemding (het projecteren van zichzelf in een God) te beëindigen.

 

Feuerbach stelt dat de bestaande religie weliswaar een fantasie is, maar geen willekeurige. Religie is de droom van de menselijke geest. Dromen zijn niet alleen bedrog, ze gaan vaak over belangrijke zaken. Onze fantasie is gebaseerd op reële wensen en behoeften. Zij is een projectie, een vervreemding van het eigen menselijke wezen. Religieuze vervreemding ontstaat uit een verkeerd begrip van het gevoel van liefde, of uit het streven naar oneindig geluk. Deze gevoelens en dat streven naar geluk waardeert Feuerbach op zich positief. Ze vormen een deel van het ware wezen van de mens. Daarom moeten de verkeerde, vervreemde bewustzijnsvormen worden opgeheven. Door kritische reflectie kan de werkelijke mens met zijn reële behoeften worden teruggevonden.

 

Feuerbach vervangt het religieuze principe van de afhankelijkheidsrelatie tussen ik en God door het principe van de gemeenschap van mens en medemens. De persoon leert in de dialoog tussen ‘ik en jij’ zijn eigen menselijke wezen kennen. De dialoog wordt bij Feuerbach een universeel principe. Door deze dialoog verandert de mens en ontwikkelt hij zich.

 

Grondslag voor de emancipatiebeweging

In Duitsland bestonden in 1841 verschillende discussieclubs en tijdschriften van kritisch liberale intellectuelen en studenten. De zogeheten links-Hegelianen wilden de maatschappij hervormen, en verzetten zich het dwingende gezag van koning en kerk. Ook de jonge Karl Marx en Friedrich Engels mengen zich in de discussies. Uit een brief van Marx uit 1844 aan Feuerbach blijkt diens invloed: ‘Uw werk is van meer betekenis dan de hele hedendaagse Duitse literatuur samen.’ Feuerbachs filosofie wordt dan ook gezien als een grondslag voor de emancipatiebeweging en het vroege socialisme.

 

Een sterk pleidooi voor atheïsme en humanisme

Nederlandse vrijdenkers en humanisten kennen Feuerbachs visie ook. Zo schrijft Anton Constandse in 1925 voor De Dageraad zijn brochure Ludwig Feuerbach en zijn wijsbegeerte van het atheïsme (zie hiervoor Links). Ook in zijn Grondslagen van het atheïsme (1926) komt hij uitvoerig op Feuerbach terug.

 

Feuerbach stelt de mens centraal. Het is een ware paradigma-wisseling: eerst schiep God de mens, maar vanaf Feuerbach schept de mens God naar zijn beeld. Dat beeld is leerzaam, het vertelt van alles over onszelf. Feuerbach stelt: hoe leger het leven, des te rijker God. God wordt met almacht en andere onbeperkte positieve kenmerken gevuld. Het zijn de kenmerken van de mens zelf. Omdat de mens zelf beperkt is, worden nastrevenswaardige kenmerken vanuit een wensdenken onrealistisch uitvergroot. Het gaat hier ook over sociale kenmerken. De mens begeert dingen, hij streeft levensgeluk na en heeft daarvoor zijn medemens nodig. Tegelijkertijd ervaart hij die medemens als concurrent. God overstijgt die tegenspraak met zijn oneindige positief benoemde kenmerken, maar op een onrealistische manier.

 

Feuerbachs realisme erkent de menselijke eigenschappen en emoties. In zijn aanzet voor een nieuwe filosofie werkt hij de dialogische verhouding van ik en jij, ik en de ander, uit binnen de aardse werkelijkheid. Met deze laatste visie heeft Feuerbachs werk de latere joodse godsdienstfilosoof Martin Buber beïnvloed.

 

De ethiek van ik en jij

Feuerbachs stelling blijft ijzersterk. De mens als schepper van God, en de analyse daarvan, leiden tot een nieuw emancipatorisch zelfbewustzijn van de mens. Ook onhoudbare gedachten hebben een onderliggende waarheid, zoals het diepe streven naar geluk van de mens. Dit streven naar geluk bekijkt Feuerbach vanuit het perspectief van menselijke relaties. Voor grote sociale veranderingen is een ethiek nodig die zich op deze aardse relaties baseert. Feuerbach draagt nog altijd bij aan een grondslag daarvoor. 

 

Feuerbach is een bruggenbouwer, die de vergroting van het kritische bewustzijn nastreeft. Aansprekend blijft dat Feuerbachs scherpe kritiek nooit denigrerend wordt. Zijn projectieleer wil diepere lagen blootleggen. Hij zegt méér dan dat angst en vervreemding bestaan en dat onze eigen verlangens projecten in God. Hij onderzoekt de aard, het ontstaan en de betekenis ervan, wat kan leiden tot een sterk emancipatorisch perspectief. De ondertoon: God = de mens. De boventoon: dat zegt heel wat over ons, en daar moeten we dus wat mee!

Verzet tegen dictatuur

Voor de Tweede Wereldoorlog maakten onder meer socialisten, antimilitaristen en vrijdenkers zich grote zorgen. Autoritaire, totalitaire regimes leken sinds de jaren twintig van de 20e eeuw aan de winnende hand. Deze ontwikkelingen vormden een regelrechte bedreiging voor de vrijheid van de mens en zijn grondrechten.

 

Oorlog, militarisme en ontmenselijking

‘Men dient te strijden voor vrede en menselijkheid’ aldus de christen-socialist, humanist en vrijdenker Bart de Ligt in zijn Mobilisatie tegen den oorlog (1934). Hij stelde dat oorlog het slachtoffer vernietigt en tegelijkertijd de dader dehumaniseert. Autoritaire, totalitaire regimes leken sinds de jaren twintig van de 20e eeuw aan de winnende hand: het fascisme van Mussolini in Italië, het nationaal-socialisme in Duitsland, het stalinisme in de Sovjet Unie, het nationalisme en fascisme in Spanje en autoritaire stromingen in Hongarije, Roemenië en elders. Deze ontwikkelingen vormden een regelrechte bedreiging voor de vrijheid van de mens en zijn grondrechten.

 

Vrijdenkers hadden altijd op de bres gestaan voor de vrijheden van het individu. De vrijdenkers De Ligt en Nicolaas Schermerhorn waren nauw betrokken bij de oprichting van de Internationale Anti-Militaristische Vereniging aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Clara Wichmann, Gertrude Kapteyn-Muysken en Bernard Reyndorp probeerden inzicht te verschaffen in de wortels van het militarisme en de ontmenselijking.

 

Waakzaamheid

Waakzaamheid en verzet tegen ontmenselijking van de samenleving waren met de opkomst van het nazisme nodig. Het Comité van Waakzaamheid werd opgericht in 1936, onder voorzitterschap van H.J. Pos, met kunstenaars en intellectuelen, onder wie Menno ter Braak die waarschuwden voor de grote gevaren van nationaal-socialisme en antisemitisme.

‘Wanneer een paar torpedoschutters met gretig beleid een paar duizend man doen verdrinken om van het opzettelijk verminken en vermorzelen der duizenden en tienduizenden in de loopgraven nog te zwijgen, maar niet minder erg is het krijsend leedvermaak, die jubelende vreugde over zulk schitterend succes, als gold het giftig ongedierte in plaats van onschuldige, zedelijk gelijkwaardige medemensen.’ (Leo Polak, 1947)

Vrijdenkers waren ook actief bij de protesten en demonstraties tegen de gevangenneming van dienstweigeraar Herman Groenendaal in 1921 en de anti-Vlootwet (video) demonstratie in 1923.

 

Afbeelding: Affiche tegen de vlootweg 1923

 

Vanaf het begin van de jaren dertig namen vooral socialisten, antimilitaristen en vrijdenkers het initiatief om zich te verzetten tegen nationalistische en gewelddadige regimes. Ze organiseerden betogingen en openbare protestvergaderingen, schreven commentaren, brochures en pamfletten en hielden talloze lezingen tegen militaristische uitingen in de dictatoriaal geregeerde landen. Deze protesten waren onder meer te horen via de Vara en de Vrijdenkers Radio Omroep (VRO). Ter illustratie volgt de slotzin van de radiorede van de voorzitter van De Dageraad Jan Hoving op 6 oktober 1934 voor de VRO:

‘Joden kijken ons aan, zwijgend; laten nu alle mannen en alle vrouwen van de rede hun plicht doen door mede te werken, de waan en het onrecht van de rumoerende onderwereld te keren van onze klassieke bodem van geestesvrijheid en verdraagzaamheid. De vrijdenkers-beweging heeft besloten in deze haar plicht te doen. Voor haar geldt stand noch ras. Voor haar geldt slechts de mens en zijn werk.’