
De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
In zijn Bekentenissen beschrijft schrijver, componist en filosoof Jean-Jacques Rousseau (1712 – 1778) de eerste drieënvijftig jaar van zijn leven. Hij noemt het een onderneming die nooit eerder is uitgevoerd, waarin hij zichzelf zal laten zien zoals niemand dat voor hem heeft gedaan en zoals niemand dat na hem zal doen. Rousseau zegt zijn leven te beschrijven zonder iets achter te houden en zo een mens, namelijk ‘ik, Jean-Jacques‘, ‘de beste mens die er is‘, te tonen zoals die werkelijk is.
De waarheid van Rousseau is een waarheid van het gevoel.
‘Ik kan feiten weglaten, zaken door elkaar halen of data onjuist vermelden, maar ik kan me niet vergissen in wat ik heb gevoeld noch in de daden die mijn gevoelens me hebben ingegeven. En daar gaat het toch vooral om. Het eigenlijke doel van mijn bekentenissen is mijn innerlijk in alle omstandigheden van mijn leven nauwkeurig te doen kennen. Ik heb de geschiedenis van mijn ziel beloofd en om die getrouw te beschrijven heb ik geen andere herinneringen nodig. Tot mezelf inkeren, zoals ik dat tot nu toe heb gedaan, is daarvoor voldoende.’ (p. 310)
Dit uit zich zowel in de vorm als de inhoud van het boek. Rousseau richt zich in de Bekentenissen rechtstreeks tot de lezer, bijna als in een brief. Het boek is behoorlijk gedetailleerd, maar het is hem er niet om te doen een objectief verslag van zijn leven te geven; wat betreft feiten en chronologie zit hij er zelfs vaak naast. Hij beschrijft vooral zijn gevoelens en gedachten. Deze zijn bepalend voor zijn levensloop. Bij de keuzes die hij maakt, weigert hij zich te laten leiden door conventies of door wat anderen vinden, maar gaat hij uit van zijn eigen gevoel.
De Bekentenissen zijn naast een uitgebreide beschrijving van de mens Jean-Jacques, ook een verdediging van zijn manier van leven en de keuzes die hij maakte. Rousseau wil zijn eigen pad volgen (ook letterlijk, hij is veel onderweg en houdt erg van wandelen) en komt hierdoor regelmatig in conflict met anderen. Hij bekritiseert de maatschappij waarin hij leeft, de nadruk op de rede en het streven naar luxe van zijn tijdgenoten. De nadruk op de rede maakt de mensen onoprecht en ondoorzichtig, omdat het contact met het gevoel – de enige ware bron van kennis over goed en kwaad – vertroebeld wordt en het gevoel zelf ondergesneeuwd raakt.
Tegenover de schijn en onoprechtheid die Rousseau ervaart, stelt hij een ideaal van authenticiteit en een terugkeer naar de natuur. Hij verlangt regelmatig terug naar de jaren voor hij ging schrijven, waarin hij vaak buiten was en de maatschappij weinig druk op hem legde. Daarnaast is autonomie voor hem belangrijk – in de maatschappij waarin hij leeft zijn mensen volgens hem niet vrij en hij voelt zich zelf door die maatschappij steeds belemmerd in zijn vrijheid. Autonomie is voor Rousseau dus niet gebaseerd op de rede of op rationaliteit. Vrijheid is pas mogelijk wanneer mensen naar hun eigen gevoel en gedachten kunnen luisteren en aan de hand daarvan zelf kunnen bepalen wat wel en niet goed voor ze is, omdat volgens Rousseau de eigen innerlijke stem de enige juiste raadgever is.
Rousseau was niet de eerste die zichzelf tot onderwerp van een geschrift nam. Marcus Aurelius, Augustinus (aan wiens Confessiones Rousseau de titel voor zijn eigen boek ontleende) en Montaigne gingen hem bijvoorbeeld voor, maar bij Rousseau krijgt het zelf voor het eerst diepten die nooit helemaal te doorgronden zijn, en wordt het de morele leidraad voor het handelen.
Het is met deze nadruk op de eigen innerlijke ervaring wel de vraag waar de grens tussen feiten en fictie ligt. Rousseau geeft vaak aan dat zijn geheugen hem in de steek laat, en dat de feiten niet het belangrijkste zijn. Daardoor is het bijvoorbeeld in zijn vele conflicten met anderen meestal onduidelijk wat er precies heeft plaatsgevonden. Door zijn lezer rechtstreeks aan te spreken en veel details te geven, lijkt het alsof hij zichzelf blootgeeft, maar het is natuurlijk ‘ik, Jean-Jacques’ die bepaalt welk beeld geschetst wordt. Rousseau construeert een zelf, in plaats van een zelf te onthullen. Een autobiografie is geen dagboek, het is geschreven met de lezer in het achterhoofd, in het geval van Rousseau zowel zijn tijdgenoten als de onbekende lezer die zich misschien laat raken. De wijze waarop hij over zichzelf schrijft is echter wel degelijk nieuw en heeft in literair opzicht veel invloed gehad en navolging gekregen.
De Bekentenissen is een innemend boek. Hoewel de veelheid aan personen en (onbelangrijke) gebeurtenissen soms wat overweldigend of saai is, is het goed geschreven. Jean-Jacques ontpopt zich in de loop van het verhaal tot een metgezel die soms vriendelijk is, soms onuitstaanbaar (zijn ideeën over vrouwen zijn bijvoorbeeld ronduit verwerpelijk en moeilijk serieus te nemen), regelmatig onnavolgbaar (ook voor zichzelf, hij roept regelmatig uit dat hij ook niet weet waarom hij dat nou toch weer deed), maar altijd kleurrijk, een beetje als een excentrieke tante. Het is bijzonder jammer dat het derde deel dat hij aan het einde van het boek aankondigt er nooit van gekomen is.
Het is ook een belangrijk boek. Niet omdat we Jean-Jacques hebben leren kennen als de beste mens die er ooit was, maar vooral vanwege de manier waarop hij zichzelf, een zelf, beschreven heeft. Daarnaast is het bewonderenswaardig hoe hij tegen de heersende conventies in zijn eigen weg volgt en trouw blijft aan zijn principes (zijn gevoel, zou hij zelf zeggen), ook al levert hem dat veel conflicten op. Daarin is hij nog steeds een goed voorbeeld. Hij spoort mensen aan zelf te bepalen wat belangrijk is, en niet zomaar de heersende mores te volgen. Niet in de zin van Kant, die met zijn sapere aude de mens aanmoedigt zich van haar verstand te bedienen, maar vanuit het eigen unieke gevoel. Voor humanisten levert dat het waardevolle inzicht op dat autonomie niet alleen naar de rede en rationaliteit verwijst, maar ook naar gevoel en het volgen van je eigen pad.
Afbeelding: Pentekening door Eva Meijer, 2010