
De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
De Joodse Etty Hillesum was 27 jaar oud, toen zij op 8 maart 1941 een dagboek begon. In anderhalf jaar tijd schreef zij in haar kamer aan het Museumplein in Amsterdam elf schriften vol, waarvan er tien teruggevonden werden. Daarnaast bleven tientallen brieven van haar bewaard, die zij schreef zowel in Amsterdam als in kamp Westerbork.
Een eerste compilatie van haar dagboekteksten verscheen in 1981 onder de titel Het verstoorde leven, in 1986 gevolgd door een uitgave van het complete werk. De dagboeken en brieven van Etty Hillesum maakten wereldwijd veel indruk en zijn inmiddels in meer dan 22 talen vertaald.
In haar geschriften getuigt Etty Hillesum van een diepgaand zelfonderzoek, gepaard aan een indringende getuigenis van de Holocaust. Terwijl zij als jonge, Joodse vrouw steeds openlijker wordt vervolgd, weet zij innerlijke vrijheid en geestelijke rust te vinden. Haar oproep om niet te haten en te blijven zoeken naar het goede in de mens is nog immer actueel.
Etty Hillesum werd geboren op 15 januari 1914 aan het Molenwater in Middelburg. Haar vader Louis, die oorspronkelijk uit Amsterdam kwam, werkte aan het gymnasium van Middelburg als docent klassieke talen. Etty’s moeder was de Russische Riva Bernstein. Riva was in 1907 naar Amsterdam gevlucht vanwege de vele pogroms in het tsaristische Rusland. Ook Riva’s ouders en broer vestigden zich in 1907 in Amsterdam. Kort na Etty’s geboorte – en vlak voor de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog – keerden de Bernsteins echter terug naar Rusland. Etty heeft haar Russische familie daarom nooit gekend.
Louis Hillesum kwam uit een middenstandsgezin in de Joodse buurt van Amsterdam. Hij was bijzonder intelligent en wist zich via het Joodse seminarium op te werken tot classicus en docent. Klassieke talen. Omdat er nog niet zo veel gymnasia in Nederland waren, moest hij vaak verhuizen om een beter betaalde baan of promotie te krijgen. Al een half jaar na Etty’s geboorte vertrok het jonge gezin van Middelburg naar Hilversum, waar in 1916 Etty’s broer Jacob of Jaap ter wereld kwam. Na ook nog kort in Tiel te hebben gewoond, belandden de Hillesums in 1918 in Winschoten. Hier werd in 1920 Etty’s broertje Mischa geboren. In 1924, Etty was inmiddels tien, verhuisde de familie ten slotte naar Deventer, waar Louis eerst conrector en later rector werd van het stedelijk gymnasium.
Door de vele verhuizingen waren Etty’s jeugdjaren erg onrustig. Ook hing er vaak een nerveuze sfeer in huis. Alle Hillesums hadden bijzondere talenten, maar bleken psychisch ook kwetsbaar. Etty’s broer Jaap, die arts zou worden, leed aan manische depressiviteit en Mischa – een geniaal pianist – kreeg in zijn adolescentie de diagnose schizofrenie.
In Etty’s kindertijd had de Joodse religie nog een rol van betekenis gespeeld, maar zoals bij veel Nederlandse Joden gebeurde, liberaliseerde het gezin Hillesum snel in het interbellum. In haar dagboek verwijst Etty nergens naar Joodse feestdagen of gebruiken. Toch zou haar Joodse identiteit een constante blijven in haar leven – al was het maar omdat de nazi’s haar dwongen zich opnieuw tot haar afkomst te verhouden.
Na het gymnasium in Deventer te hebben doorlopen, ging Etty in 1932 Rechten studeren in Amsterdam. Ook volgde zij colleges in de Russische taal en cultuur. Ze hield van de Russische literatuur en las vanaf jonge leeftijd veel. Tijdens haar studententijd maakte Etty deel uit van een linkse vriendengroep van radicaal socialisten en communisten. Zij keerden zich tegen de opkomst van Hitler en het nationaalsocialisme in Duitsland en steunden de republikeinen in de Spaanse burgeroorlog. Etty werd sterk beïnvloed door het politiek activisme en idealisme van die jaren. Toch zou zij zich nooit aansluiten bij een politieke partij. ‘Etty was eerder een humanist’, concludeerde een vriend uit die tijd. ‘Ze was altijd iemand die heel menselijk was.’ In 1939 behaalde Etty haar doctoraal Rechten. Daarna ging ze verder met Slavische Talen.
Etty’s studie verliep moeizaam. Ze had last van depressies, gebrek aan discipline en uitstelgedrag. Ook leidde ze een turbulent en – voor die tijd – opmerkelijk vrijgevochten liefdesleven. Vanaf 1937 had zij een relatie met Han Wegerif, een 35 jaar oudere weduwnaar bij wie zij op kamers woonde aan het Amsterdamse Museumplein.
De grote ommekeer in Etty’s leven kwam toen zij in februari 1941 Julius Spier ontmoette. Een Duits-Joodse ‘psychochiroloog’ die de kunst van het handlezen verbond aan een psychologische analyse en behandeling. Het was Spier die Etty aanraadde een dagboek te gaan schrijven. Door het bijna dagelijkse schrijven en de heilzame psychotherapie van Spier – met wie zij ook een relatie zou krijgen – wist Etty ten slotte haar innerlijke onrust te bezweren. Van een wat neurotische, eeuwige studente transformeerde zij in een jonge, zelfbewuste vrouw die er diep van overtuigd raakte dat de mensheid alleen geholpen kon worden wanneer elk individu zou leren zichzélf te helpen.
‘Een vrede kan alleen een echte vrede worden later, wanneer eerst ieder individu in zichzélf vrede sticht, en haat tegen medemensen, van wat voor ras of volk ook, uitroeit en overwint en verandert in iets, dat geen haat meer is, misschien op den duur wel liefde, of is dat misschien wat veel geëist? Toch is het de enige oplossing.’
In haar dagboek getuigt Etty van een diep doorvoelde religieuze en spirituele ontwikkeling. Interessant is hoe zij ook in haar geloof de mens centraal stelt: het is niet God, maar de mens zélf die verantwoordelijk is. Voor Etty is God ‘het goede in haarzelf’, dat ze steeds opnieuw zal moeten opgraven. De nazi’s waren uit op haar ondergang, maar zij weigerde zich te laten leiden door angst of verzet omdat zij wist dat er één ding was dat niemand haar kon ontnemen: haar vrijheid van geest en onverwoestbaar geloof in de mens.
Toen in juli 1942 de deportaties begonnen, koos Etty er bewust voor om niet onder te duiken – ook al had zij daartoe vele mogelijkheden. Zij wilde ‘het lot van haar volk delen’ en solidair zijn met al diegenen die níet beschikten over de juiste connecties of financiële middelen om te schuilen. Evengoed meldde zij zich aan bij de Joodse Raad, waardoor zij een ‘Sperre’ kreeg en voorlopig werd vrijgesteld van deportatie. Ze zocht uitstel, mede omdat zij zich had voorgenomen ‘de kroniekschrijfster’ van haar tijd te worden.
Eind juli 1942 sloot Etty zich aan bij een grote groep medewerkers van de Joodse Raad die werd overgeplaatst naar doorgangskamp Westerbork. Ze wilde haar Joodse lotgenoten nog zoveel mogelijk helpen en was betrokken bij het oprichten van een sociale afdeling in het kamp. Ook begon ze met het schrijven van lange, indringende brieven aan haar vrienden, waarin ze op weergaloze wijze verslag deed van het mensonterende leven in het kamp. Twee van die – uit Westerbork gesmokkelde – brieven zouden in het najaar van 1943 door het verzet worden gepubliceerd in een vermomde uitgave, onder de misleidende titel: Drie brieven van den kunstschilder Johannes Baptiste van der Pluym.
Als medewerkster van de Joodse Raad kon Etty nog een aantal keren terugreizen naar Amsterdam. In de winter van 1943 was zij maandenlang ziek thuis, bij Wegerif in Amsterdam. Pas begin juni 1943 kon zij terugkeren naar Westerbork. Kort daarna verloor Etty, met alle andere medewerkers van de Joodse Raad, haar beschermde status.
Op 7 september 1943 werd Etty met haar ouders en broer Mischa op transport gezet naar Auschwitz. Volgens opgave van het Rode Kruis vond zij daar op 30 november 1943 de dood. Dit is echter een administratieve datum: gezien de gruwelijke omstandigheden in het vrouwenkamp van Birkenau is het onwaarschijnlijk dat Etty – die een slechte conditie had – nog bijna drie maanden heeft geleefd. Ook haar ouders en beide broers overleefden de Holocaust niet.
Zoals vrijwel alle Joden, had Etty geen kennis gehad van wat haar in de ‘werkkampen’ in het Oosten te wachten stond. Ze hoopte te overleven, ‘nog een woordje mee te spreken’ na de oorlog.
‘Het is alles waarachtig niet zo eenvoudig en voor ons Joden misschien het minst eenvoudig, maar toch, wanneer wij een naoorlogse, berooide wereld niet méér te bieden hebben dan onze ten koste van alles geredde lichamen en niet een nieuwe zin, die komt uit de diepste putten van onze nood en onze vertwijfeling, dan zal dat te weinig zijn.’
Hannah Arendt is haar hele leven bezig geweest met het onderzoek naar de diepere laag onder en achter de politieke actualiteit van verleden en heden. Kenmerkend aan haar manier van denken, is dat begint bij het goed waarnemen van concrete situaties (hermeneutiek) en geen abstracte filosofische systemen wil ontwikkelen. In The Origins of Totalitarianism vraagt ze zich af hoe totalitaire regimes (nazi-Duitsland en bolsjewistisch-Rusland) kunnen ontstaan. Hoe is het mogelijk dat een democratie van individuele rechten verloren gaat en hoe kan het kwaad zich zo eenvoudig manifesteren?
Geboren in Duitsland, Hannover, in 1906 als enig kind van joodse ouders en gestorven in 1975, zou Hannah Arendt uitgroeien tot een van de meest invloedrijke politieke theoretici van de twintigste eeuw. Arendt studeerde theologie en filosofie in achtereenvolgens Berlijn en Marburg, waar ze een romance kreeg met Martin Heidegger. In Heidelberg volgde ze college bij haar levenslange vriend, Karl Jaspers. Ze vluchtte in 1933 naar Parijs – ontmoette daar onder meer Camus en Sartre – en in 1941 naar de VS, waar ze The origins of Totalitarianism schreef. Arendt onderhield contacten met de groten der aarde, vooral existentie-filosofen omdat zij de mens en de persoonlijke verantwoordelijkheid boven alles stelden.
The Origins of Totalitarianism gaat over nazi-Duitsland en bolsjewistisch-Rusland, beiden totalitarisische regimes. De lezer vindt in dit werk in principe al Arendts basis-ideeën weerspiegeld. Na de twee inleidende hoofdstukken over het ontstaan van het antisemitisme en het imperialisme met sterke nadruk op natie, ras en bureaucratie komt Arendt in het derde deel tot de kern van de zaak: hoe kan totalitarisme ontstaan en functioneren?
In een totalitair regime heersen terreur en geweld, puur als intimidatiemiddel. Angst is het belangrijkste mechanisme. Totalitaire bewegingen willen massa’s mobiliseren en bevorderen onderling wantrouwen tussen burgers. Het gaat om miljoenen waarbij elk individu geïsoleerd is en zich alleen nog verhoudt tot het regime. De leider vraagt totale loyaliteit op straffe van de dood. Totalitaire bewegingen hadden/hebben een volstrekt nieuwe regeringsvorm zonder historisch precedent. Het zijn geordende systemen die mensen een duidelijke, eenvoudige wereld beloven en daarmee de ‘echte’ wereld van pluriformiteit laat verdwijnen. Het totalitarisme werd mogelijk omdat het politieke systeem niet langer goed werkte en individuen niet langer vanuit autonomie een gemeenschap vormen, maar vanuit isolatie een massa.
Wat Arendt primair interesseerde was de vraag hoe iemand die tijdens het middageten vol overgave luisterde naar het 21e concert voor orkest en piano van Mozart, vervolgens aan zijn bureau een decreet tekende voor het transport van duizend joden naar Theresienstadt. Langzamerhand kwam ze tot het inzicht dat elke deporteur als een normale ambtenaar een radertje vormde in het hele proces van vernietiging. Het kwaad was daardoor opgesplitst en ontdaan van zijn gruwelijkheid; het kwaad is in wezen banaal. Eichmann was daarvan een treffend voorbeeld. Eichmann bleek niet zozeer gedreven door een ideologie maar voerde eenvoudigweg zijn taken uit als saaie manager. Niet zozeer was in hem het kwade actief aanwezig, alswel het vermogen zelfstandig te oordelen afwezig.
Totalitarisme kon zich alleen ontwikkelen in grote landen met een grote bevolking, met voldoende mankracht om bijvoorbeeld de concentratiekampen te bemannen, aldus Arendt. Het bracht nieuwe methoden van propaganda met zich mee.’ ..methods which ended in death rather than persuasion, which spelled terror rather than conviction’ (p. 312). Totalitarisme heeft volgens Arendt een einde gemaakt aan de afstand tussen overheerser (Führer/Leider) en overheerste. Hitler verwoordde het aldus:’All that you are, you are through me; all that I am, I am through you alone.’ (p. 325).
Omdat minderheidsgroepen noch onafhankelijke personen bestaansrecht hadden was massa-propaganda het medium bij uitstek, via massabijeenkomsten, radio, kranten en films. Een totalitaire organisatie (NSDAP, SS, Gestapo) vormde daarvoor de infrastructuur zowel in Duitsland als Rusland (Communistische partij, Komsomol en Cheka). Sommige elementen in het betoog van Hannah Arendt zijn misschien enigszins gedateerd maar de analyse als geheel staat stevig geworteld. De verbazing over hoe het kwaad zo ongeremd kon heersen bleef maar ook de wil om een antwoord te vinden ook al kostte dat een heel leven.
Afbeelding: Eichmann tijdens proces in 1961
Het project waaraan de Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper (1902 – 1994) zijn hele leven zou wijden kan omschreven worden als het redden van de enkeling. Niet alleen de enkeling als mens, maar ook de enkele waarneming. Een theorie of visie die zichzelf als De Waarheid presenteert, bedreigt beiden. De natuur kunnen we proberen te verklaren en voorspellen aan de hand van wetten. De mens en zijn geschiedenis bestaan echter uit uitzonderingen.
Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog loopt de zeventienjarige communist Karl Popper door de straten van Wenen. Hij is op een bevrijdingsmissie en hoopt bij te kunnen dragen aan de revolutie. Een aantal communistische leiders is vastgezet. De partijtop heeft arbeiders ingezet om ze te bevrijden. Ongewapend, maar vol van het communistisch ideaal loopt de menigte, waaronder Popper, naar het gebouw waar de leiders gevangen zitten. Eenmaal daar aangekomen opent de politie het vuur. Tachtig mensen raken gewond en twaalf vinden de dood.
De jonge Popper breekt direct met het communisme. Hij doorziet dat de eerste schuld van deze gebeurtenis bij de partijtop zelf ligt. Voor het bereiken van een hoger doel achtten ze het geoorloofd om enkelingen op te offeren. Misschien kan in deze jeugdervaring het begin van het wijsgerig project van Popper gevonden worden: het redden van de enkeling. Zowel de enkele mens, als de enkele waarneming.
Aanvankelijk begeeft Poppers werkterrein zich voornamelijk op het gebied van de wetenschapsfilosofie. Hij formuleert het falsificationisme: één waarneming is voldoende om een theorie omver te werpen. Als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, ziet Popper dat de enkele mens wordt bedreigd door het totalitarisme, namelijk het nationaal-socialisme van Hitler (zie ook het venster Auschwitz). Zijn falsificationisme zet hij nu in voor de samenleving. Individuen mogen nooit opgeofferd worden voor de waarheid van de staat.
Verbeten werkt Popper aan zijn magnum opus The Open Society and Its Enemies, De open samenleving en haar vijanden, dat in 1945 uitkomt. Hierin vecht hij tegen totalitaire krachten als het tribalisme (zie hieronder) en anti-egalitarisme, het verwerpen van de gelijkheid van mensen. Om de gesloten samenlevingen die ook grote filosofen voorstaan te doorzien, gebruikt Popper het verschijnsel historicisme als sleutel.
In de conclusie van De open samenleving omschrijft Popper zijn eigen boek als ‘losse kanttekeningen van persoonlijke aard bij de geschiedenis van het historicisme‘. Historicisme is de overtuiging, dat in de geschiedenis wetten werkzaam zijn die het mogelijk maken de loop van de geschiedenis te voorspellen en die en passant ook de essentie van de menselijke lotsbestemming laten zien.
Popper noemt dit idee een verkeerde toepassing van de methode van de natuurwetenschap op een discipline als geschiedenis. De wetten van de natuurwetenschap kennen geen uitzonderingen, maar de geschiedenis bestaat alleen maar uit uitzonderingen, uit unieke feiten die niet in wetten te vangen zijn. Toch is het historicisme een hardnekkig idee. Controle over de natuur werd mogelijk door de ontdekking van natuurwetten. Controle over de loop van de geschiedenis zou ook de controle over mensen betekenen. Popper schrijft over de aantrekkingskracht van het historicisme:
‘(Z)ij is gebaseerd op onze angst om toe te geven dat wij, en wij alleen, verantwoordelijk zijn voor onze ethische beslissingen en dat wij die verantwoordelijkheid op niemand anders kunnen afschuiven, niet op God, niet op de natuur, niet op de samenleving en ook niet op de geschiedenis. In al deze theorieën wordt getracht iemand of iets te vinden om deze last van onze schouders te nemen. Maar we kunnen ons niet aan die verantwoordelijkheid onttrekken.’ (p. 103)
Het historicisme wordt door van oudsher sterk bewonderde filosofen als Plato, Hegel en Marx gebruikt in hun rechtvaardiging van gesloten samenlevingen. Omdat Popper in hun werk de kiem van het totalitarisme ziet, bestrijdt hij hen alsof ze springlevend zijn.
Plato combineert historicisme met tribalisme in zijn Politeia, De Staat, zijn werk over de ideale samenleving. De tribale samenleving heeft als belangrijkste kenmerk dat rangen en standen vastliggen. Ook liggen gebruiken en wetten vast, alsof ze, in plaats van met elkaar afgesproken, organisch gegroeid zijn. Popper omschrijft het tribalisme als volgt:
‘(T)ribalisme duidt op de nadruk die gelegd wordt op het opperste belang van de stam waarbuiten het individu niets voorstelt.’ (p. 30)
Het historicisme komt tot uitdrukking in Plato’s hang naar het bestaande en onveranderlijke en zijn opvatting dat ‘alle sociale verandering niets anders is dan verval en achteruitgang.’ (p. 48) Daarom bedenkt Plato een staat die tot stilstand is gebracht. Een volmaakte samenleving waarin geen mens zijn plaats niet kent, er niets verandert en in zijn ogen daardoor eeuwig rechtvaardig is.
Bij Hegel is, kort gezegd, de staat alles en het individu niets. De staat heeft de absolute kennis in pacht en heeft geen enkele morele verplichting, omdat alleen de geschiedenis uitwijst of een staat succes heeft. Het historicisme bij Hegel blijkt uit zijn idee dat er een uitverkoren staat is, voorbestemd om de wereld e overheersen. Het ligt dus in de loop van de geschiedenis dat staten in oorlog met elkaar zijn. Het individu speelt geen enkele rol in de staat van Hegel, of het moet de scheppende rol van de grote man zijn en het heroïsche leven dat hij symboliseert. De gewone enkeling dient zich te voegen in de loop van de geschiedenis.
Het marxisme ziet Popper als de zuiverste, meest ontwikkelde en gevaarlijkste vorm van het historicisme, namelijk het historisch materialisme. Hoewel Marx’ meest bekende uitspraak – ‘De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd; het komt er op aan haar te veranderen‘ – juist gaat over het veranderen van de wereld, ziet Popper zijn activistische houding ondergesneeuwd worden door zijn historicisme. Onder invloed daarvan, schrijft Popper, wordt Marx een profeet. Marx schrijft dat mensen zich moeten onderwerpen aan de ‘onverbiddelijke wetten’ van de geschiedenis en dat we niets anders kunnen doen dan ‘de barensweeën van de natuurlijke ontwikkelingsfasen van het kapitalisme verkorten en verzachten.’ (p. 448) En ook in deze theorie wordt de enkeling weer een pion in de voorstuwende geschiedenis. Overigens tref je dit historicisme nog niet aan bij de jonge Marx, die in deze Canon is opgenomen, maar heeft hij dit pas later ontwikkeld.
Handgeschreven citaat van Popper: ‘Ik kan ongelijk hebben en jij gelijk en met enige moeite komen we misschien samen nader tot de waarheid’. (p. 455, vertaling door red.)
Hoe anders is de plaats van het individu in de open samenleving die Popper voor ogen heeft. In de open samenleving leven kritische burgers. Hun rationele houding jegens elkaar moet er een zijn van ‘ik kan ongelijk hebben en jij gelijk en met enige moeite komen we misschien samen nader tot de waarheid.‘ (p. 474) Ondanks zijn kritiek op het historicisme is Popper overtuigd van de mogelijkheid van vooruitgang. Zeker als we het concept vooruitgang goed begrijpen:
‘Als we denken dat er vooruitgang in de geschiedenis wordt geboekt, of dat vooruitgang onvermijdelijk is, dan maken we dezelfde fout als zij die geloven dat de geschiedenis een zin heeft die erin kan worden ontdekt en die er niet in hoeft worden gelegd. Vooruitgaan is namelijk hetzelfde als zich voortbewegen op weg naar een of ander doel, een doel dat voor ons als menselijke wezens bestaat. De geschiedenis kan dat niet doen; alleen wij, menselijke individuen, kunnen dat. En we kunnen dat doen door de democratische instellingen waarop de vrijheid, en daarmee de vooruitgang gebaseerd is, te verdedigen en te versterken.‘ (p. 529)
Popper beschrijft een gesloten samenleving als volgt:
‘(D)e drijfveer van een gesloten samenleving is het verlangen van mensen om hun definitieve plaats in de wereld te vinden en te kennen en tot een machtig collectief geheel te behoren.’
Een open samenleving is hier natuurlijk het tegendeel van. Popper ziet zijn boek als zijn bijdrage tegen het fascisme, de stroming die de gesloten samenleving bij uitstek voorstaat.
Interessant is dat Popper zijn wetenschapsfilosofie en zijn ideeën over een moreel gezonde samenleving aan elkaar verbindt. Goede wetenschap en een goede samenleving, rusten op gelijksoortige principes. Het voornaamste principe is ruimte voor kritiek. Een wetenschappelijke theorie moet zo geformuleerd worden dat de theorie in principe weerlegbaar is. Dit criterium is ook het criterium om gesloten samenlevingen van open samenlevingen te onderscheiden. Een open samenleving staat open voor kritiek en is dus per definitie een democratie.
Voor de Tweede Wereldoorlog maakten onder meer socialisten, antimilitaristen en vrijdenkers zich grote zorgen. Autoritaire, totalitaire regimes leken sinds de jaren twintig van de 20e eeuw aan de winnende hand. Deze ontwikkelingen vormden een regelrechte bedreiging voor de vrijheid van de mens en zijn grondrechten.
‘Men dient te strijden voor vrede en menselijkheid’ aldus de christen-socialist, humanist en vrijdenker Bart de Ligt in zijn Mobilisatie tegen den oorlog (1934). Hij stelde dat oorlog het slachtoffer vernietigt en tegelijkertijd de dader dehumaniseert. Autoritaire, totalitaire regimes leken sinds de jaren twintig van de 20e eeuw aan de winnende hand: het fascisme van Mussolini in Italië, het nationaal-socialisme in Duitsland, het stalinisme in de Sovjet Unie, het nationalisme en fascisme in Spanje en autoritaire stromingen in Hongarije, Roemenië en elders. Deze ontwikkelingen vormden een regelrechte bedreiging voor de vrijheid van de mens en zijn grondrechten.
Vrijdenkers hadden altijd op de bres gestaan voor de vrijheden van het individu. De vrijdenkers De Ligt en Nicolaas Schermerhorn waren nauw betrokken bij de oprichting van de Internationale Anti-Militaristische Vereniging aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Clara Wichmann, Gertrude Kapteyn-Muysken en Bernard Reyndorp probeerden inzicht te verschaffen in de wortels van het militarisme en de ontmenselijking.
Waakzaamheid en verzet tegen ontmenselijking van de samenleving waren met de opkomst van het nazisme nodig. Het Comité van Waakzaamheid werd opgericht in 1936, onder voorzitterschap van H.J. Pos, met kunstenaars en intellectuelen, onder wie Menno ter Braak die waarschuwden voor de grote gevaren van nationaal-socialisme en antisemitisme.
‘Wanneer een paar torpedoschutters met gretig beleid een paar duizend man doen verdrinken om van het opzettelijk verminken en vermorzelen der duizenden en tienduizenden in de loopgraven nog te zwijgen, maar niet minder erg is het krijsend leedvermaak, die jubelende vreugde over zulk schitterend succes, als gold het giftig ongedierte in plaats van onschuldige, zedelijk gelijkwaardige medemensen.’ (Leo Polak, 1947)
Vrijdenkers waren ook actief bij de protesten en demonstraties tegen de gevangenneming van dienstweigeraar Herman Groenendaal in 1921 en de anti-Vlootwet (video) demonstratie in 1923.
Afbeelding: Affiche tegen de vlootweg 1923
Vanaf het begin van de jaren dertig namen vooral socialisten, antimilitaristen en vrijdenkers het initiatief om zich te verzetten tegen nationalistische en gewelddadige regimes. Ze organiseerden betogingen en openbare protestvergaderingen, schreven commentaren, brochures en pamfletten en hielden talloze lezingen tegen militaristische uitingen in de dictatoriaal geregeerde landen. Deze protesten waren onder meer te horen via de Vara en de Vrijdenkers Radio Omroep (VRO). Ter illustratie volgt de slotzin van de radiorede van de voorzitter van De Dageraad Jan Hoving op 6 oktober 1934 voor de VRO:
‘Joden kijken ons aan, zwijgend; laten nu alle mannen en alle vrouwen van de rede hun plicht doen door mede te werken, de waan en het onrecht van de rumoerende onderwereld te keren van onze klassieke bodem van geestesvrijheid en verdraagzaamheid. De vrijdenkers-beweging heeft besloten in deze haar plicht te doen. Voor haar geldt stand noch ras. Voor haar geldt slechts de mens en zijn werk.’