De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
Hannah Arendt is haar hele leven bezig geweest met het onderzoek naar de diepere laag onder en achter de politieke actualiteit van verleden en heden. Kenmerkend aan haar manier van denken, is dat begint bij het goed waarnemen van concrete situaties (hermeneutiek) en geen abstracte filosofische systemen wil ontwikkelen. In The Origins of Totalitarianism vraagt ze zich af hoe totalitaire regimes (nazi-Duitsland en bolsjewistisch-Rusland) kunnen ontstaan. Hoe is het mogelijk dat een democratie van individuele rechten verloren gaat en hoe kan het kwaad zich zo eenvoudig manifesteren?
Geboren in Duitsland, Hannover, in 1906 als enig kind van joodse ouders en gestorven in 1975, zou Hannah Arendt uitgroeien tot een van de meest invloedrijke politieke theoretici van de twintigste eeuw. Arendt studeerde theologie en filosofie in achtereenvolgens Berlijn en Marburg, waar ze een romance kreeg met Martin Heidegger. In Heidelberg volgde ze college bij haar levenslange vriend, Karl Jaspers. Ze vluchtte in 1933 naar Parijs – ontmoette daar onder meer Camus en Sartre – en in 1941 naar de VS, waar ze The origins of Totalitarianism schreef. Arendt onderhield contacten met de groten der aarde, vooral existentie-filosofen omdat zij de mens en de persoonlijke verantwoordelijkheid boven alles stelden.
The Origins of Totalitarianism gaat over nazi-Duitsland en bolsjewistisch-Rusland, beiden totalitarisische regimes. De lezer vindt in dit werk in principe al Arendts basis-ideeën weerspiegeld. Na de twee inleidende hoofdstukken over het ontstaan van het antisemitisme en het imperialisme met sterke nadruk op natie, ras en bureaucratie komt Arendt in het derde deel tot de kern van de zaak: hoe kan totalitarisme ontstaan en functioneren?
In een totalitair regime heersen terreur en geweld, puur als intimidatiemiddel. Angst is het belangrijkste mechanisme. Totalitaire bewegingen willen massa’s mobiliseren en bevorderen onderling wantrouwen tussen burgers. Het gaat om miljoenen waarbij elk individu geïsoleerd is en zich alleen nog verhoudt tot het regime. De leider vraagt totale loyaliteit op straffe van de dood. Totalitaire bewegingen hadden/hebben een volstrekt nieuwe regeringsvorm zonder historisch precedent. Het zijn geordende systemen die mensen een duidelijke, eenvoudige wereld beloven en daarmee de ‘echte’ wereld van pluriformiteit laat verdwijnen. Het totalitarisme werd mogelijk omdat het politieke systeem niet langer goed werkte en individuen niet langer vanuit autonomie een gemeenschap vormen, maar vanuit isolatie een massa.
Wat Arendt primair interesseerde was de vraag hoe iemand die tijdens het middageten vol overgave luisterde naar het 21e concert voor orkest en piano van Mozart, vervolgens aan zijn bureau een decreet tekende voor het transport van duizend joden naar Theresienstadt. Langzamerhand kwam ze tot het inzicht dat elke deporteur als een normale ambtenaar een radertje vormde in het hele proces van vernietiging. Het kwaad was daardoor opgesplitst en ontdaan van zijn gruwelijkheid; het kwaad is in wezen banaal. Eichmann was daarvan een treffend voorbeeld. Eichmann bleek niet zozeer gedreven door een ideologie maar voerde eenvoudigweg zijn taken uit als saaie manager. Niet zozeer was in hem het kwade actief aanwezig, alswel het vermogen zelfstandig te oordelen afwezig.
Totalitarisme kon zich alleen ontwikkelen in grote landen met een grote bevolking, met voldoende mankracht om bijvoorbeeld de concentratiekampen te bemannen, aldus Arendt. Het bracht nieuwe methoden van propaganda met zich mee.’ ..methods which ended in death rather than persuasion, which spelled terror rather than conviction’ (p. 312). Totalitarisme heeft volgens Arendt een einde gemaakt aan de afstand tussen overheerser (Führer/Leider) en overheerste. Hitler verwoordde het aldus:’All that you are, you are through me; all that I am, I am through you alone.’ (p. 325).
Omdat minderheidsgroepen noch onafhankelijke personen bestaansrecht hadden was massa-propaganda het medium bij uitstek, via massabijeenkomsten, radio, kranten en films. Een totalitaire organisatie (NSDAP, SS, Gestapo) vormde daarvoor de infrastructuur zowel in Duitsland als Rusland (Communistische partij, Komsomol en Cheka). Sommige elementen in het betoog van Hannah Arendt zijn misschien enigszins gedateerd maar de analyse als geheel staat stevig geworteld. De verbazing over hoe het kwaad zo ongeremd kon heersen bleef maar ook de wil om een antwoord te vinden ook al kostte dat een heel leven.
Afbeelding: Eichmann tijdens proces in 1961
Het project waaraan de Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper (1902 – 1994) zijn hele leven zou wijden kan omschreven worden als het redden van de enkeling. Niet alleen de enkeling als mens, maar ook de enkele waarneming. Een theorie of visie die zichzelf als De Waarheid presenteert, bedreigt beiden. De natuur kunnen we proberen te verklaren en voorspellen aan de hand van wetten. De mens en zijn geschiedenis bestaan echter uit uitzonderingen.
Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog loopt de zeventienjarige communist Karl Popper door de straten van Wenen. Hij is op een bevrijdingsmissie en hoopt bij te kunnen dragen aan de revolutie. Een aantal communistische leiders is vastgezet. De partijtop heeft arbeiders ingezet om ze te bevrijden. Ongewapend, maar vol van het communistisch ideaal loopt de menigte, waaronder Popper, naar het gebouw waar de leiders gevangen zitten. Eenmaal daar aangekomen opent de politie het vuur. Tachtig mensen raken gewond en twaalf vinden de dood.
De jonge Popper breekt direct met het communisme. Hij doorziet dat de eerste schuld van deze gebeurtenis bij de partijtop zelf ligt. Voor het bereiken van een hoger doel achtten ze het geoorloofd om enkelingen op te offeren. Misschien kan in deze jeugdervaring het begin van het wijsgerig project van Popper gevonden worden: het redden van de enkeling. Zowel de enkele mens, als de enkele waarneming.
Aanvankelijk begeeft Poppers werkterrein zich voornamelijk op het gebied van de wetenschapsfilosofie. Hij formuleert het falsificationisme: één waarneming is voldoende om een theorie omver te werpen. Als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, ziet Popper dat de enkele mens wordt bedreigd door het totalitarisme, namelijk het nationaal-socialisme van Hitler (zie ook het venster Auschwitz). Zijn falsificationisme zet hij nu in voor de samenleving. Individuen mogen nooit opgeofferd worden voor de waarheid van de staat.
Verbeten werkt Popper aan zijn magnum opus The Open Society and Its Enemies, De open samenleving en haar vijanden, dat in 1945 uitkomt. Hierin vecht hij tegen totalitaire krachten als het tribalisme (zie hieronder) en anti-egalitarisme, het verwerpen van de gelijkheid van mensen. Om de gesloten samenlevingen die ook grote filosofen voorstaan te doorzien, gebruikt Popper het verschijnsel historicisme als sleutel.
In de conclusie van De open samenleving omschrijft Popper zijn eigen boek als ‘losse kanttekeningen van persoonlijke aard bij de geschiedenis van het historicisme‘. Historicisme is de overtuiging, dat in de geschiedenis wetten werkzaam zijn die het mogelijk maken de loop van de geschiedenis te voorspellen en die en passant ook de essentie van de menselijke lotsbestemming laten zien.
Popper noemt dit idee een verkeerde toepassing van de methode van de natuurwetenschap op een discipline als geschiedenis. De wetten van de natuurwetenschap kennen geen uitzonderingen, maar de geschiedenis bestaat alleen maar uit uitzonderingen, uit unieke feiten die niet in wetten te vangen zijn. Toch is het historicisme een hardnekkig idee. Controle over de natuur werd mogelijk door de ontdekking van natuurwetten. Controle over de loop van de geschiedenis zou ook de controle over mensen betekenen. Popper schrijft over de aantrekkingskracht van het historicisme:
‘(Z)ij is gebaseerd op onze angst om toe te geven dat wij, en wij alleen, verantwoordelijk zijn voor onze ethische beslissingen en dat wij die verantwoordelijkheid op niemand anders kunnen afschuiven, niet op God, niet op de natuur, niet op de samenleving en ook niet op de geschiedenis. In al deze theorieën wordt getracht iemand of iets te vinden om deze last van onze schouders te nemen. Maar we kunnen ons niet aan die verantwoordelijkheid onttrekken.’ (p. 103)
Het historicisme wordt door van oudsher sterk bewonderde filosofen als Plato, Hegel en Marx gebruikt in hun rechtvaardiging van gesloten samenlevingen. Omdat Popper in hun werk de kiem van het totalitarisme ziet, bestrijdt hij hen alsof ze springlevend zijn.
Plato combineert historicisme met tribalisme in zijn Politeia, De Staat, zijn werk over de ideale samenleving. De tribale samenleving heeft als belangrijkste kenmerk dat rangen en standen vastliggen. Ook liggen gebruiken en wetten vast, alsof ze, in plaats van met elkaar afgesproken, organisch gegroeid zijn. Popper omschrijft het tribalisme als volgt:
‘(T)ribalisme duidt op de nadruk die gelegd wordt op het opperste belang van de stam waarbuiten het individu niets voorstelt.’ (p. 30)
Het historicisme komt tot uitdrukking in Plato’s hang naar het bestaande en onveranderlijke en zijn opvatting dat ‘alle sociale verandering niets anders is dan verval en achteruitgang.’ (p. 48) Daarom bedenkt Plato een staat die tot stilstand is gebracht. Een volmaakte samenleving waarin geen mens zijn plaats niet kent, er niets verandert en in zijn ogen daardoor eeuwig rechtvaardig is.
Bij Hegel is, kort gezegd, de staat alles en het individu niets. De staat heeft de absolute kennis in pacht en heeft geen enkele morele verplichting, omdat alleen de geschiedenis uitwijst of een staat succes heeft. Het historicisme bij Hegel blijkt uit zijn idee dat er een uitverkoren staat is, voorbestemd om de wereld e overheersen. Het ligt dus in de loop van de geschiedenis dat staten in oorlog met elkaar zijn. Het individu speelt geen enkele rol in de staat van Hegel, of het moet de scheppende rol van de grote man zijn en het heroïsche leven dat hij symboliseert. De gewone enkeling dient zich te voegen in de loop van de geschiedenis.
Het marxisme ziet Popper als de zuiverste, meest ontwikkelde en gevaarlijkste vorm van het historicisme, namelijk het historisch materialisme. Hoewel Marx’ meest bekende uitspraak – ‘De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd; het komt er op aan haar te veranderen‘ – juist gaat over het veranderen van de wereld, ziet Popper zijn activistische houding ondergesneeuwd worden door zijn historicisme. Onder invloed daarvan, schrijft Popper, wordt Marx een profeet. Marx schrijft dat mensen zich moeten onderwerpen aan de ‘onverbiddelijke wetten’ van de geschiedenis en dat we niets anders kunnen doen dan ‘de barensweeën van de natuurlijke ontwikkelingsfasen van het kapitalisme verkorten en verzachten.’ (p. 448) En ook in deze theorie wordt de enkeling weer een pion in de voorstuwende geschiedenis. Overigens tref je dit historicisme nog niet aan bij de jonge Marx, die in deze Canon is opgenomen, maar heeft hij dit pas later ontwikkeld.
Handgeschreven citaat van Popper: ‘Ik kan ongelijk hebben en jij gelijk en met enige moeite komen we misschien samen nader tot de waarheid’. (p. 455, vertaling door red.)
Hoe anders is de plaats van het individu in de open samenleving die Popper voor ogen heeft. In de open samenleving leven kritische burgers. Hun rationele houding jegens elkaar moet er een zijn van ‘ik kan ongelijk hebben en jij gelijk en met enige moeite komen we misschien samen nader tot de waarheid.‘ (p. 474) Ondanks zijn kritiek op het historicisme is Popper overtuigd van de mogelijkheid van vooruitgang. Zeker als we het concept vooruitgang goed begrijpen:
‘Als we denken dat er vooruitgang in de geschiedenis wordt geboekt, of dat vooruitgang onvermijdelijk is, dan maken we dezelfde fout als zij die geloven dat de geschiedenis een zin heeft die erin kan worden ontdekt en die er niet in hoeft worden gelegd. Vooruitgaan is namelijk hetzelfde als zich voortbewegen op weg naar een of ander doel, een doel dat voor ons als menselijke wezens bestaat. De geschiedenis kan dat niet doen; alleen wij, menselijke individuen, kunnen dat. En we kunnen dat doen door de democratische instellingen waarop de vrijheid, en daarmee de vooruitgang gebaseerd is, te verdedigen en te versterken.‘ (p. 529)
Popper beschrijft een gesloten samenleving als volgt:
‘(D)e drijfveer van een gesloten samenleving is het verlangen van mensen om hun definitieve plaats in de wereld te vinden en te kennen en tot een machtig collectief geheel te behoren.’
Een open samenleving is hier natuurlijk het tegendeel van. Popper ziet zijn boek als zijn bijdrage tegen het fascisme, de stroming die de gesloten samenleving bij uitstek voorstaat.
Interessant is dat Popper zijn wetenschapsfilosofie en zijn ideeën over een moreel gezonde samenleving aan elkaar verbindt. Goede wetenschap en een goede samenleving, rusten op gelijksoortige principes. Het voornaamste principe is ruimte voor kritiek. Een wetenschappelijke theorie moet zo geformuleerd worden dat de theorie in principe weerlegbaar is. Dit criterium is ook het criterium om gesloten samenlevingen van open samenlevingen te onderscheiden. Een open samenleving staat open voor kritiek en is dus per definitie een democratie.
Voor de Tweede Wereldoorlog maakten onder meer socialisten, antimilitaristen en vrijdenkers zich grote zorgen. Autoritaire, totalitaire regimes leken sinds de jaren twintig van de 20e eeuw aan de winnende hand. Deze ontwikkelingen vormden een regelrechte bedreiging voor de vrijheid van de mens en zijn grondrechten.
‘Men dient te strijden voor vrede en menselijkheid’ aldus de christen-socialist, humanist en vrijdenker Bart de Ligt in zijn Mobilisatie tegen den oorlog (1934). Hij stelde dat oorlog het slachtoffer vernietigt en tegelijkertijd de dader dehumaniseert. Autoritaire, totalitaire regimes leken sinds de jaren twintig van de 20e eeuw aan de winnende hand: het fascisme van Mussolini in Italië, het nationaal-socialisme in Duitsland, het stalinisme in de Sovjet Unie, het nationalisme en fascisme in Spanje en autoritaire stromingen in Hongarije, Roemenië en elders. Deze ontwikkelingen vormden een regelrechte bedreiging voor de vrijheid van de mens en zijn grondrechten.
Vrijdenkers hadden altijd op de bres gestaan voor de vrijheden van het individu. De vrijdenkers De Ligt en Nicolaas Schermerhorn waren nauw betrokken bij de oprichting van de Internationale Anti-Militaristische Vereniging aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Clara Wichmann, Gertrude Kapteyn-Muysken en Bernard Reyndorp probeerden inzicht te verschaffen in de wortels van het militarisme en de ontmenselijking.
Waakzaamheid en verzet tegen ontmenselijking van de samenleving waren met de opkomst van het nazisme nodig. Het Comité van Waakzaamheid werd opgericht in 1936, onder voorzitterschap van H.J. Pos, met kunstenaars en intellectuelen, onder wie Menno ter Braak die waarschuwden voor de grote gevaren van nationaal-socialisme en antisemitisme.
‘Wanneer een paar torpedoschutters met gretig beleid een paar duizend man doen verdrinken om van het opzettelijk verminken en vermorzelen der duizenden en tienduizenden in de loopgraven nog te zwijgen, maar niet minder erg is het krijsend leedvermaak, die jubelende vreugde over zulk schitterend succes, als gold het giftig ongedierte in plaats van onschuldige, zedelijk gelijkwaardige medemensen.’ (Leo Polak, 1947)
Vrijdenkers waren ook actief bij de protesten en demonstraties tegen de gevangenneming van dienstweigeraar Herman Groenendaal in 1921 en de anti-Vlootwet (video) demonstratie in 1923.
Afbeelding: Affiche tegen de vlootweg 1923
Vanaf het begin van de jaren dertig namen vooral socialisten, antimilitaristen en vrijdenkers het initiatief om zich te verzetten tegen nationalistische en gewelddadige regimes. Ze organiseerden betogingen en openbare protestvergaderingen, schreven commentaren, brochures en pamfletten en hielden talloze lezingen tegen militaristische uitingen in de dictatoriaal geregeerde landen. Deze protesten waren onder meer te horen via de Vara en de Vrijdenkers Radio Omroep (VRO). Ter illustratie volgt de slotzin van de radiorede van de voorzitter van De Dageraad Jan Hoving op 6 oktober 1934 voor de VRO:
‘Joden kijken ons aan, zwijgend; laten nu alle mannen en alle vrouwen van de rede hun plicht doen door mede te werken, de waan en het onrecht van de rumoerende onderwereld te keren van onze klassieke bodem van geestesvrijheid en verdraagzaamheid. De vrijdenkers-beweging heeft besloten in deze haar plicht te doen. Voor haar geldt stand noch ras. Voor haar geldt slechts de mens en zijn werk.’