
De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
Gesloten Huis. Zelfportret met ouders is een diep doorleefd, autobiografisch verhaal over een man die na het overlijden van zijn moeder het ouderlijk huis leegruimt. Hij laat de voorwerpen uit dit museum van zijn gereformeerde jeugd door zijn handen laat gaan. Het ontmantelen van het ouderlijk huis werkt als een overgangsritueel. Het is een betekenisvol afscheid van zijn jeugd en zijn ouders. Nicolaas Matsier (pseudoniem van Tjit Reinsma, 1945) schrijft essays, novellen, verhalen en romans. Hij is daarnaast ook vertaler.
Matsier studeerde filosofie en klassieke talen. Met de autobiografische roman Gesloten Huis liep hij tot drie keer toe een grote literaire prijs mis, maar oogste desondanks veel lof. Het boek gaat over herinnering, leven en dood, rouw en alle existentiële vragen die daarmee samenhangen, maar schetst daarnaast het huiselijk leven in het gezin van een gereformeerde geschiedenisleraar, eerst in Krommenie en daarna in de Haagse vruchtenbuurt, in de jaren ’50 en ’60. In deze betrekkelijk geborgen wereld, waarin de kolenkachel voor warmte zorgde en de melkman langs de deur kwam, drong het verderf slechts sporadisch binnen, bijvoorbeeld in de vorm van een suggestieve passage in een Zwarte Beertjespocket of via een afbeelding van Aphrodite in een mythologieboek.
Matsier gaat anders met zijn gereformeerde achtergrond om dan ex-geloofsgenoten als J.M.A. Biesheuvel, Maarten t Hart, of Jan Wolkers. Waar dezen zich met humor en soms boosheid afzetten tegen hun geloofsmilieu, is Matsier meer een historicus die zich met mededogen probeert in te leven in de wereld van zijn ouders en van de jonge man die hij zelf ooit was. Tekenend is de manier waarop hij zijn breuk met het geloof schetst. Het is een terloopse gebeurtenis, vergelijkbaar met het roken van de eerste sigaret of de inwijding in de seks. Het gebeurt op de Groothertoginnelaan in Den Haag in een pauze op school, in aanwezigheid van een vriend:
‘Daar dus, tijdens het gaan, het zetten van misschien drie, vier voetstappen, op een plek die ik (bij benadering) nog zou kunnen wijzen, deelde ik mijn ongeloof mee zonder dat er verder nog enige discussie aan te pas kwam. Dit was voortaan zo. Vanaf nu zou er een ongelovige op school en in de kerk en op de catechisatie zitten.’
De hoofdpersoon houdt vervolgens nog jarenlang de uiterlijke schijn op. Hij kiest voor de ‘innere Emigration’ en handhaaft een zwijgzame, ‘logisch-positivistische’ verzetshouding, bijvoorbeeld wanneer zijn vader weer eens een gebed begint af te steken.
Matsier houdt het bij nuchtere observaties en spaart zichzelf niet. Hij omschrijft zijn verzet als puberaal. Het was een noodzakelijke maar weinig heldhaftige stap om zichzelf vrij te maken. In het hele proces van volwassenwording is dit bepaald geen allesoverheersend incident. Matsier heeft ook niets recht te zetten met zijn ouders of met het milieu waaruit hij is voortgekomen. Hij vertelt hoe hij eraan ontgroeid is.
Een van de belangrijkste thema’s in het boek is het overlijden van zijn zusje en broertje, dat hij als vijfjarig kind vanaf de zijlijn heeft waargenomen. Zijn ouders hebben dit dubbele verlies destijds (rond 1950) met een gelovige en berustende houding proberen te verwerken. Het stille verdriet van de ouders heeft hem getekend. De kinderen zijn niet aanwezig geweest bij de begrafenis van hun zusje en broertje en er is weinig over gepraat. Dit onverwerkte verdriet (‘achtergestelde rouw’) speelt een belangrijke rol in een korte periode van waanzin die de hoofdpersoon rond zijn dertigste levensjaar doormaakt. Ook hier toont de schrijver begrip voor de ouders die in een tijd waarin rouwtherapie nog niet was uitgevonden, het verdriet zo goed mogelijk hebben doorstaan en vervolgens ook nog eens een doorgedraaide, dertigjarige zoon liefdevol hebben opgevangen.
Het meest opmerkelijke aan dit boek is wel de zorgvuldigheid waarmee de schrijver het ouderlijk huisraad door zijn vingers laat gaan en dan toch maar besluit bepaalde voorwerpen te bewaren. Daaruit spreekt een grote behoefte aan rituelen. God heeft hij daar in de Groothertoginnelaan wel afgeschaft, maar hij blijft op zoek naar een alternatieve vorm- en zingeving van het bestaan.