+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Tula

Zonder angst voor de plantagehouder, gouverneur en gezaghebbers in Nederland, streed Tula als de leider van de grote slavenopstand op Curaçao met een groep gelijkgestemden voor sociale rechtvaardigheid. De groep “verlangde hunne Vrijheid of anders de Dood”.

 

De geboorte van een vrijheidsstrijder

Over het persoonlijk leven van Tula zijn helaas geen details bewaard gebleven. Tot 1839 werden van tot slaafgemaakten op Curaçao geen openbare registers bijgehouden. We weten niet wie zijn voorouders waren en waar en wanneer hij werd geboren. Wel weten we in welke wereld hij leefde en wat hem heeft aangezet tot verzet. Aanleiding vormde de Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1789, die ook het beginsel van gelijkheid erkende. De mensenrechtenverklaring zoals die werd aangenomen in de Bataafse Republiek gold echter niet voor tot slaafgemaakten.

 

De politieke en intellectuele dynamiek van West-Europa speelde geen enkele rol in de plantagesamenleving. Curaçao was al sinds 1634 in Nederlandse handen en groeide uit tot een centrum van mensenhandel. Op Curaçao was ook een groot aantal plantages gevestigd. Zo ook plantage Knip, gelegen op het westelijk deel van het eiland. Deze plantage werd uitgebaat door Casper Lodewijk van Uytrecht, wiens grootvader als militair werd geplaatst op Curaçao. Het leven van totslaafgemaakten speelde zich af op een plantage, gelegen in een kolonie ver van het hoofdbestuur. Een relatief geïsoleerd leven dus.

 

We kennen de aard van Tula’s werkzaamheden niet, maar kennelijk was het hem toegestaan contacten buiten de plantage te onderhouden. Hierdoor maakte hij kennis met wat zich elders in de wereld afspeelde. In de Franse koloniën bijvoorbeeld hadden verschillende opstanden ervoor gezorgd dat in 1794 de slavernij in alle gebiedsdelen werd afgeschaft. De vrijheid was met succes bevochten. Nu ook Nederland onder Frans gezag stond, was gelijke behandeling de enige juiste conclusie die Tula kon trekken.

 

Streven naar een menswaardig bestaan

Het jaar 1795 was het ‘Eerste jaar der Bataafse Vrijheid’, zoals beschreven in de Groninger en Rotterdamsche Courant van dat jaar. Boven het wapenschild, dat was afgedrukt in de krant, stond de spreuk ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap’. Dit gold zoals gezegd niet voor de totslaafgemaakten op Curaçao. Uit angst voor onlusten nam de onderdrukking er juist alleen maar toe.

De verontwaardiging van Tula groeide, want wat was de waarde van woorden als ‘vrijheid’ en ‘gelijkheid’ als deze willekeurig werden toegepast? In de basis stelde Tula een legitieme vraag, maar op een verkeerd moment in een verkeerde tijd. De ruimte om te filosoferen over de samenleving en het opbouwen van een menswaardig bestaan waren niet ieders recht. Hier kon én wilde Tula niet mee leven.

 

De prijs van vrijheid

Op 17 augustus 1795 begon de grote slavenopstand aan de westelijke zijde van het eiland Curaçao. Tula besloot samen met ongeveer vijftig anderen het werk neer te leggen. De plantagehouder Van Uytrecht verwees Tula en de zijnen naar het gouvernement. Ook zond de plantagehouder de gouverneur een bezorgd bericht met de waarschuwing van een opstand. De opstand verspreidde zich over het eiland en groeide uit tot een behoorlijke groep van tweeduizend mensen.

Het nieuws bereikte – zij het een paar maanden later – ook Nederland. De berichten kwamen via brieven aan en werden gepubliceerd in kranten van Amsterdam tot Groningen.

De eerste berichten waren te lezen in de Amsterdamsche en Rotterdamsche Courant, op 19 november 1795. Dezelfde brief, gedateerd op 13 september 1795, is gepubliceerd in de Goudasche Courant van 20 november. Uit de inhoud van de brief valt op te maken dat de opstand zó groot was, dat deze de koloniale machthebbers behoorlijk heeft uitgedaagd:

 

…en dat zy 6 a 700 Man sterk waaren en alle wel gewapend, waarop wy met frissen moet aanmarcheerden, om 9 uuren attacqueerde wy hun, hebben verscheiden dood geschooten en gevangen genoomen, de overige zyn gaan vlugten en hebben zich weder bij elkander vergadert…

 

Uiteindelijk duurde de opstand drie weken en kende het een wreed en verdrietig einde:

 

Driemaal is hier in de Stad Justitie gehouden, in de Eerste zyn 9 Negers opgehangen, in de Tweede 4, en in de Derde één Negerin, allebyde de handen afgekapt en verders gewurgt; 2 Negers geradbraak en 3 opgehangen en 2 gegeeseld; verscheiden zitten hier nog gevangen, zo als zy nu aan de Benede-Kust, gevangen genomen worden, zyn direct te regt gesteld, en worden niet meer naar de Stad opgezonden, alwaar verscheide gerecht zy; dit bovenstaande is origineel, en het geen tot dato deezes gepasseerd is.

 

De Haarlemsche Courant meldt na de aankomst van kapitein Moller te Texel op 19 november 1795 het volgende:

 

Kapt. A. Moller in Tessel binnen gekomen, is den 15 september van Curacao vertrokken, zynde by zyn vertrek een Opstand, die onder de Negers had plaats gehad, door de vigilantie der Burgers, Militaire en Zeevarende magt gedempt, en verscheidene der Rebellen geëxecuteerd.

 

De opstand is met harde hand neergeslagen. Op 19 september wordt Tula gevangengenomen. Hij is geradbraakt, verbrand en onthoofd. Zijn lichaam is niet begraven, maar in zee gegooid.

Wat er tussen 17 augustus en 19 september is gebeurd, is vastgelegd met de pen van pater Jacobus Schink. Hij werd verzocht te bemiddelen met de leiders van de opstand om deze tot rede te brengen. Uiteindelijk kon Schink niet anders dan de standvastigheid van de groep overbrengen: de opstandelingen wilden boven alles vrij zijn.

 

Erkenning en eerherstel

Werden ze gezien als helden? Was het maar, Tula en de zijnen stonden lange tijd te boek als misdadigers. De weg naar eerherstel was lang. In de krant van 20 juli 1974 volgde een oproep van de ‘Komishon 17 di ougustus’ om 17 augustus uit te roepen tot nationale feestdag. De dag van de vrijheidsstrijd. Het heeft meer dan tien jaar geduurd voordat het bestuur in dit verzoek meeging. Sinds 1985 is 17 augustus op Curaçao een nationale feestdag. Dit betekende nog niet dat er binnen het Koninkrijk erkenning kwam voor de daden van Tula. Het duurde tot 2022 dat zijn naam genoemd werd bij het formeel aanbieden van excuses voor het slavernijverleden van Nederland.

Anton de Kom, Wij slaven van Suriname

“Geen volk kan tot volle wasdom komen dat erfelijk met een minderwaardigheidsgevoel belast blijft”  

Bijna honderd jaar na publicatie van Wij Slaven van Suriname resoneert bovenstaand citaat nog steeds bij Surinamers en Surinaamse Nederlanders. Anton de Kom gaf als eerste woorden aan de impact van het imperialisme op de geesteswereld van de gekoloniseerde mens. Als schrijver, activist en verzetsheld was Anton de Kom boven alles iemand die geloofde in radicale gelijkwaardigheid, omdat geen mens ondergeschikt zou moeten zijn aan een ander. 
  
Anton de Kom werd op 22 februari 1898 geboren in de Pontewerfstraat in Paramaribo. De slavernij leefde in De Koms tijd nog sterk in de herinnering van Surinamers. Zijn vader was in slavernij geboren, en van zijn grootmoeder hoorde De Kom levendige verhalen over de geschiedenis van zijn volk. Het zorgde bij hem al vroeg voor een grote betrokkenheid met onderdrukten in een samenleving. In zijn boek Wij Slaven van Suriname – een bijzondere mengeling van literaire verbeelding, historische non-fictie, pamflet en memoir – schreef hij: “Beter dan in de geschiedenisboeken der blanken is de mishandeling van onze vaders opgeteekend in onze eigen harten, nooit heeft het leed der slavernij sterker tot mij gesproken dan uit de oogen van mijn grootmoeder, wanneer zij ons kinderen, voor de hut in Paramaribo, de verhalen over den ouden tijd vertelde.” 
  
  
Na de mulo behaalde De Kom een diploma in boekhouden, waarna hij als assistent boekhouder kwam te werken voor de Balata Compagnie. Bij dit bedrijf was hij getuige van de ongelijke verdeling van macht en welvaart, die eigen was voor een koloniaal en kapitalistisch systeem. Balata, gebruikt om rubber mee te maken, was op dat moment een van de belangrijkste exportproducten van Suriname. De arbeiders, die balata bleeders werden genoemd, trokken voor maanden het oerwoud in om de balata te winnen. Het werk was zwaar en moeilijk, en trok een grote wissel op het leven van de werkers. Toch hielden ze er aan het eind van de rit weinig aan over. Het waren de oude kolonialen die de winst opstreken. Op dat moment werd het De Kom duidelijk dat de slavernij weliswaar was afgeschaft, maar dat de mensen – geknecht door wurgcontracten – nog steeds niet vrij waren. Hij spande zich in om de arbeiders te leren lezen en rekenen, zodat ze konden controleren of ze niet door de opzichters werden opgelicht. Na een paar jaar nam hij ontslag en vertrok hij naar Haïti, waar hij in 1920 voor een paar maanden werk vond. Daarna vertrok hij naar Curaçao. Bij gebrek aan werk stapte hij op de boot naar Nederland. Hier ontmoette hij de Haagse Petronella Borsboom, met wie hij zou trouwen en vier kinderen zou krijgen. Hij sloot zich aan bij verschillende linkse groeperingen en begon te schrijven aan het boek, waarmee hij na zijn dood beroemd zou worden: Wij slaven van Suriname. 
  
De Kom beschreef de Surinaamse geschiedenis vanuit Surinaams perspectief. Dat was nieuw. Hij plaatse een nieuw narratief van zwarte vrijheidsstrijders tegenover het narratief van de zwarte mens als oproerstoker of opstandeling. Het was dit boek dat in heldere taal de superioriteit van de witte overheerser ter discussie stelde, en stilstond bij het gevolg daarvan voor de gekleurde mens: “Geen beter middel om het minderwaardigheidsgevoel bij een ras aan te kweken dan dit geschiedenisonderwijs, waarbij uitsluitend de zonen van een ander volk worden genoemd en geprezen.” 
  
Tijdens het schrijven vertrok De Kom met zijn gezin naar Suriname voor een bezoek aan zijn zieke moeder, die bij zijn aankomst al overleden was. Eenmaal in Paramaribo trok hij zich het onrecht aan dat met name de Javaanse en Hindostaanse contractarbeiders werd aangedaan. Van zijn linkse contacten in Europa had hij het belang van organisatie geleerd. Naar dat voorbeeld opende hij een adviesbureau in zijn geboortehuis aan de Pontewerfstraat. Honderden contractarbeiders, veel van hen ongeletterd, meldden zich met hun sores over de manier waarop zij op de plantages werden behandeld. De Kom verzamelde de klachten, met de intentie om ze aan de gouverneur aan te bieden, in de hoop tot een dialoog te komen. Zo ver kwam het echter niet. De koloniale overheid, gealarmeerd door de oploop rondom De Koms adviesbureau, beschouwde De Kom als staatsgevaarlijk. Op 1 februari 1933 werd hij gearresteerd en gevangengezet in Fort Zeelandia. Een demonstratie van voornamelijk Javaanse contractarbeiders die zijn vrijlating eisten, werd bloedig neergeslagen met twee doden en 22 gewonden als gevolg. Die dag, 7 februari 1933, ging de geschiedenis in als Zwarte Dinsdag. De Kom werd drie maanden zonder proces gevangengehouden, en uiteindelijk in mei 1933, in het holst van de nacht, op een schip naar Nederland gezet. Het betekende een feitelijke verbanning van zijn geboorteland, dat hij inderdaad niet meer terug zou zien. 
  
In Nederland werd hem het werken nagenoeg onmogelijk gemaakt, onder meer door de geheime dienst, die hem scherp in de gaten hield. Na de publicatie van Wij slaven van Suriname in 1934 kostte het hem moeite om het hoofd boven water te houden, terwijl hij een jong gezin moest onderhouden. Toen in 1940 de Duitsers het land binnenvielen, sloot De Kom zich – ondanks de gespannen verhouding die hij met Nederland onderhield – aan bij het verzet, onder meer door artikelen te schrijven voor het verzetsblad De Vonk. In augustus 1944 werd hij door Duitse soldaten gearresteerd en naar een concentratiekamp vervoerd. Hij overleed, vlak voor het einde van de oorlog, op 24 april 1945, in kamp Sandbostel. De man die altijd had gestreden voor de erkenning van de menselijkheid van de onderdrukten, had zijn leven gegeven voor Nederland en de Nederlanders. 
  
Wij slaven van Suriname raakte na De Koms dood in de vergetelheid, tot het in de jaren zestig van de vorige eeuw opnieuw ontdekt werd door Surinaamse studenten in de bibliotheek van de Universiteit Leiden. Via goedkope roofdrukken werd het verspreid in Suriname, waar het zuurstof gaf aan een nieuw antikoloniaal zelfbewustzijn. Anton de Kom werd door Nederland lange tijd genegeerd. Het duurde tot 2022 voordat er officiële excuses werden aangeboden door de Nederlandse overheid, en de eer van deze zwarte verzetsheld, die vocht voor een betere wereld voor iedereen, werd hersteld. 

Leo Polak

Leo Polak, hoogleraar filosofie in Groningen, is in Nederland de verbindende schakel tussen het vooroorlogse anti-godsdienstige vrijdenken en het naoorlogse humanisme van het Humanistisch Verbond. Het Verbond wilde vooral niet-godsdienstigen een eigen plaats in het maatschappelijke leven geven.

 

Vrijdenker èn humanist

Leo Polak heeft aan de schepping van een vernieuwde humanistische wereld- en levensleer op tal van manieren bijgedragen, net als hij dat deed aan de bestrijding van elke levensbeschouwelijke uiterlijke dwang. Polak formuleerde in 1925 de nieuwe statuten van de vrijdenkersvereniging De Dageraad als volgt: 

De Dageraad stelt zich ten doel de bevordering der vrije gedachte, tot zuivering en verdieping van ’s mensen zedelijk en verstandelijk besef. Zij plaatst zich op de wetenschappelijke wijsgerige grondslag van de soevereiniteit en autonomie der rede. Mitsdien aanvaardt zij als grondslag voor wereld- en levensleer uitsluitend de normen van het redelijk en zedelijk bewustzijn en de gegevens der ervaring, onder afwijzing en bestrijding van elk geloofsdogma of bindend gezag van kerk of persoon, schrift of overlevering.’

Straf of vergelding? 

Enkele jaren na zijn bar mitsvah keerde Polak zich af van het Joodse geloof. Na de voltooiing van zijn rechtenstudie zette hij zich aan de bestudering van het strafprincipe. Wat is de zin van de straf voor misdadigers? Eerst meende hij dat straf afgeschaft moest worden omdat misdaad uitsluitend maatschappelijke oorzaken had. Hij zei dit abolitionisme in 1916 vaarwel en kwam uit bij een verdediging van vergelding. Vergelding was echter niet bedoeld als vorm van wraak of genoegdoening. Ook heeft straf geen preventief doel. De zin van vergelding lag voor Polak in herstel van het ethisch evenwicht in een maatschappij. Een ijkpunt voor de straf vond hij in het schuldgevoel en berouw van de misdadiger. In 1921 verscheen zijn proefschrift De zin der vergelding en een jaar later kreeg hij een eredoctoraat in Groningen.

 

Volksverheffing en algemene vorming

Polak was behalve als wetenschapper bekend geworden als militante voorman van de vrijdenkerij. In 1911 komen we hem voor het eerst als spreker voor De Dageraad tegen in Amsterdam, waar hij ook een van de initiatiefnemers voor de Volksuniversiteit was. Volksverheffing was een van de rode draden in Polaks leven. 

 

Polak was actief in allerlei filosofische organisaties, congressen en herdenkingen, zoals die van zijn intellectuele inspiratiebronnen Baruch de Spinoza en Immanuel Kant. In Groningen was hij de motor achter het streven naar algemene academische vorming van alle studenten, als aanvulling op de vakstudies. Polak volgt hierin het klassieke ideaal van totale vorming of Bildung. Met onder andere Bernard Premsela richtte hij de Nederlandse tak van de Wereldliga voor Sexuele Hervorming op. Hij schreef er in 1936 zijn Sexuele Ethiek voor, een pleidooi voor een autonome moraal.

 

Strijd tegen oorlog en fascisme

In de strijd tegen oorlog en fascisme stond hij vooraan. Zijn eerste openbare les als privaatdocent in Amsterdam in oktober 1914 was getiteld Oorlogsfilosofie. Hierin bestreed hij fel de socioloog S.R. Steinmetz, die enkele jaren eerder een ‘wetenschappelijke’ verdediging van de oorlog had gepubliceerd. In de jaren ’30 was Polak betrokken bij het antifascistische Comité van Waakzaamheid. En hoewel hij vriendschappelijke betrekkingen onderhield met communistisch gezinde intellectuelen, nam hij openlijk afstand van de Sovjet-Unie. Over de vervolgingen onder Stalin zei hij: 

‘Ik weet niet of er in Rusland tegenwoordig méér of minder geloofsvervolgingen en pogroms plaats vinden dan vanouds onder het orthodox-kerkelijk en tsaristische regime; maar ik weet wel dat de Vrije Gedachte krachtens haar beginsel aan ieder volledige gewetensvrijheid waarborgt die zij opeist voor zichzelf en dat een ieder die andersdenkenden vervolgt of minacht, naar het voorbeeld der gelovige ketterjagers, opgehouden heeft vrijdenker te zijn of het nimmer geweest is.’

Veel van de hier gegeven citaten komen uit radioredes van Leo Polak. In die hoedanigheid werd hij ook bekend buiten de eigen kring. De tekst van zijn toespraken moest, als gebruikelijk in die tijd, voorgelegd worden aan censoren. De Radio-controle-commissie vond de voorman van de vrijdenkers zo bedreigend, dat een acteur werd ingehuurd om het effect van zijn verklankte woorden in te kunnen schatten.

 

‘Liever een dode leeuw dan een levende hond‘ noteerde Polak vlak na de inval van de Duitser troepen in mei 1940 in zijn dagboek. Hij werd een dode leeuw. Na zijn schorsing van de universiteit Groningen wegens zijn joodse afkomst schreef hij een protestbrief waarin hij sprak over de bezetters als vijanden. Rector Kapteyn speelde het schrijven door aan de Sicherheitsdienst. In December 1941 stierf Polak in het concentratiekamp Sachsenhausen bij Berlijn.

 

Kernthema’s in Polaks denken en handelen

Enkele thema’s in Polaks denken en het handelen springen er ook nu nog uit: 

 

Heteronomie en autonomie

‘Heteronomie, dat is het erkennen of aanvaarden van welk ander gezag ook, voor wereld- en levensleer, dan van ons aller Rede….’

De – ook in eigen kring levende – gedachte dat de natuur ons morele wetten zou kunnen voorschrijven en dat het recht van de sterkste dus aanvaardbaar is, was Polak een grote gruwel. Even als ‘heilige schriften, heilige tradities, heilige tempelgebouwen heilige sacramenten, hemelse heerlijkheden en helse verschrikkingen.’

 

Polak verdedigde het tegendeel van heteronomie: autonomie. Hierover schreef hij:

‘Zeker, wettelijk regime is nodig, maar onvoldoende. Aan het individu moet een ongereglementeerd domein van onverboden actie worden gelaten, waarbinnen hij soeverein blijft en vrij ademhaalt.’

Onder autonomie verstond hij geen absolute individuele vrijheid. De autonome mens opereert volgens Polak niet louter vanuit een kille Rede, maar ook vanuit een aangeboren en daarna verder ontwikkeld vermogen tot het kennen van goed en kwaad, van mooi en lelijk en van waar en onwaar, door Polak ook wel het karakter genoemd.

 

Wederkerigheid

Wederkerigheid was voor Polak het hoogste ethische gebod. Hij leunde daarbij op de filosofen Spinoza, Kant en de Franse filosoof Jean-Marie Guyau (1854 – 1888). Maar de kern van de niet-godsdienstige ethiek lag voor hem in het joodse heilige schrift Talmoed: ‘Bemin uw naaste als uzelf, al dat andere is maar uitlegging.’ Polak voegde daar aan toe: ‘en rabbinistische vervalsing’. In zijn radiorede Eenheid boven geloofsverdeeldheid (1931) liet hij zien dat in vele godsdiensten een basis bestaat voor een vorm van wederkerigheid en van naastenliefde die niet door een hogere macht wordt verordonneerd. Dat was een stap verder dan de botte anti-godsdienstigheid van de eerdere vrijdenkers.

 

Noodlot en vrije wil

Met de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788 – 1860) zag Leo Polak de mens als kaartspeler, die het moet doen met de kaarten, die het lot hem toebedeelt, waarbij de verdeling nogal ongelijk is. ‘De een wordt overvloed, gezondheid, kracht, begaafdheid, verstand, schoonheid in de schoot geworpen de ander moet in ontbering zwoegen of werkloos lijden, moet met ziek gestel of bekrompen geestvermogens, misdeeld of mismaakt zijn levensstrijd strijden. Dat is noodlot, diep onrechtvaardige fataliteit, die wij hebben te corrigeren, zover menselijk willen en kunnen daartegenover niet machteloos staat.’

 

Strijden tegen noodlot en slechtheid was de morele opdracht voor elk weldenkend mens, vond Polak. De mens moet zichzelf en anderen uittillen boven de ogenschijnlijke onvermijdelijkheid van onrechtvaardigheid in het menselijk bestaan. Gewoon je best doen. Alleen wie dat gedaan heeft, met z’n geringe of machtige vermogens, die is moreel verantwoordelijk en is zijn vrijheid waard en waardig geweest. Leo Polak heeft meer dan zijn best gedaan.

Anton Levien Constandse, De bron waaruit ik gedronken heb

Anton Constandse (1899 – 1985) is één van de belangrijkste humanistische denkers, publicisten en verdedigers van het vrije woord van de twintigste eeuw in Nederland. In 1899 geboren in Brouwershaven ontpopt hij zich al op achttienjarige leeftijd als een geëngageerd vrijdenker en schrijver. Het aantal thema’s waarover hij schrijft is enorm en valt samen te vatten als een strijd voor vrijheid vanuit compassie.

 

Constandse kan een Don Quichote worden genoemd, hij is niet voor niets fan van deze befaamde literaire figuur. Vechten tegen windmolens, maar dan wel – anders dan Don Quichote – met realiteitszin.

 

Een brede visie

Constandse is opgeleid tot leraar Frans en staat korte tijd voor de klas. Het bevredigt hem echter niet. Zijn interesses reiken verder en zijn buitengewoon breed: van anarchisme tot seksuele vrijheid, van Dada tot Spinoza, van Multatuli tot Spaanse literatuur, van milieu tot kolonialisme. Hij houdt talloze lezingen, publiceert artikelen en verzorgt spreekbeurten bij anti-fascistische manifestaties. Tijdschriften als De Gids, De Vrijdenker, De Wapens Neder, De Nieuwe Cultuur, Alarm en De Vrije Socialist publiceren zijn teksten. Hij noemt zichzelf ‘revolutionair anarchist’ en schrijft vanuit een antimilitaristische en libertijnse inspiratie. Zijn anarchistische denkbeelden hangen samen met de Eerste Wereldoorlog die hij als puber meemaakt. Hij leerde dat mensen  geweld kunnen voorkomen als ze hun vrijheid en individuele kracht niet afstaan aan machthebbers. In 1928 publiceert hij Grondslagen van het atheïsme, één van zijn bekendste boeken uit een reeks van meer dan honderd.

 

De visie van Constandse valt in enkele begrippen samen te vatten:

 

en tenslotte

Opkomst van het fascisme

In het Interbellum ziet Constandse de behoefte aan autoriteit groeien en herkent hierin een groot gevaar voor de democratie. De strijd tegen het fascisme gaat voor hem samen met het atheïsme. Atheïsme vindt hij vooral aantrekkelijk omdat het de vrijheid van het individu tegenover God, kerkelijke autoriteiten en de autoriteit van de staat onder Stalin, Mussolini en Hitler voorstaat. De naam van de jonge Anton Constandse prijkt regelmatig op strooibiljetten voor protestmeetings tegen het theïsme en vóór het atheïsme, tegen de Roomse machtswellust en tegen het militaire Spanje van Franco. In oktober 1940 verblijft Constandse dertien maanden in het concentratiekamp Buchenwald en komt daarna in het gijzelaarskamp Sint Michielsgestel terecht. In zijn Herinneringen kent hij aan deze periode een groot belang toe. Na de Tweede Wereldoorlog zal hij een rol van betekenis gaan spelen in het intellectuele en politieke leven van Nederland.

 

Pacifisme, imperialisme, seksuele moraal en milieu

Constandse wordt na de oorlog buitenland-redacteur van het Algemeen Handelsblad en reist de halve wereld rond. Hij ziet veel en trekt niet zelden andere conclusies dan de meeste auteurs. Als medewerker van onder meer Vrij Nederland, De Vrijdenker, en de Groene Amsterdammer geeft hij zijn kritische beschouwingen over de koloniale en imperialistische politiek van de VS, Nederland en andere Europese landen. Ook de problemen van overbevolking, de atoombom, de hypocriete seksuele moraal van de christenen en het huwelijk trekken zijn aandacht. Al in 1948 voorziet hij grote problemen in het Midden Oosten en beweert dat het zionisme uiteindelijk imperialistisch is. Ook maakt hij zich dan al zorgen over het milieu.

 

In 1950 schrijft hij in De Vrijdenker:

‘…dat de delfstoffen op onverantwoordelijke wijze worden aangesproken, dat cultuurgrond door erosie en roofbouw in toenemende mate verloren gaat, dat de watervoorziening steeds meer een probleem wordt. Daarbij komt nog dat de temperatuur van de aarde (vooral op het noordelijk halfrond) iets hoger wordt, dat de gletschers voortgaan af te smelten, waardoor het peil van het zeewater (zout water!) geleidelijk stijgt.’

Als medewerker van de VPRO-radio slaan zijn messcherpe analyses van de binnen- en buitenlandse politiek in als een bom, tot vreugde of verdriet van de luisteraars.

 

Afstand van gewelddadige revolutie

Van 1968 tot 1976 geeft Constandse als universitair docent in de geschiedenis van Spanje en Latijns Amerika, colleges aan de Universiteit van Amsterdam. De zaal zit al snel bomvol. Hij gaat onder meer in op de revolutionaire bewegingen van bijvoorbeeld Che Guevara. Studenten verwachten dat Constandse de revolutionaire acties  goedkeurt. Maar dan kennen zij de naoorlogse Constandse niet. Guerilla-acties blijken vaak catastrofaal voor boeren of arbeiders. Een gewelddadige oplossing maakt de problemen niet kleiner, maar groter.

 

Hoe mooi de revolutionaire idealen ook zijn, in praktijk kunnen revoluties even gewelddadig worden als de regimes waartegen ze strijden.De Spaanse burgeroorlog beschouwt Constandse als een ijkpunt en een toppunt in zijn actieve politieke leven. Wat hij daar ziet schokt hem: communisten die onder commando van Stalin de revolutie proberen te monopoliseren. Dit gaat ten koste van echte vrijheid, het oorspronkelijke doel.

 

Balans tussen individu en samenleving

Individuele vrijheid en de belangen van de gemeenschap kunnen beiden pas tot hun recht komen, als ze elkaar voeden en in elkaars verlengde liggen.

‘Geestelijk was het individualisme van grote betekenis voor de evolutie. Maar zijn denkbeelden en idealen konden slechts worden bevorderd voor zover collectiviteiten daartoe bereidheid en vermogen toonden te bezitten. En aldus is individuele vrijheid toch een sociaal ideaal.’ (Constandse, Het souvereine ik – Het individualisme van Lao-tse tot Friedrich Nietzsche,1983)

Een treffende omschrijving over zijn vrijheidsstreven:

‘Alles, groot of klein, abstract of concreet, bekeek hij door de bril van het humanisme, de gezagloze moraal, de filosofie van de vrijheid’. (Fleur Bourgonje, Groene Amsterdammer, 27 mrt 1985)

Herinneringen

Het boek De bron waaruit ik gedronken heb. Herinneringen van een vrijdenker uit 1985 zou je een korte en relativerende evaluatie van het leven van Constandse kunnen noemen. In zijn denken is hij altijd anarchist, atheïst en antimilitarist gebleven, al zegt hij later niet meer te geloven in een vreedzame toepassing van het anarchisme. Wat Herinneringen zo interessant maakt, zijn de momenten waarop Constandse niet zijn gelijk haalt maar zijn ongelijk erkent. Zo is zijn veranderde visie op revolutie als oplossing van sociaal-economische problemen van grote betekenis en wellicht de kern van de Herinneringen. Constandse zegt hierover:

Na de oorlog heb ik moeten constateren, dat de revoluties, waaraan onze eeuw zo rijk is, gewelddadig zijn. Een omwenteling is op zichzelf een autoritair proces’ (p. 117).

Filosofie en politiek gaan samen

Constandse hecht grote waarde aan een goede filosofische scholing en zegt veel aan filosofen als Nietzsche, Kant, Hegel, Feuerbach en Husserl te danken te hebben. Voorop staat de koppeling met het dagelijkse politieke leven.

‘Geen filosofie zonder leven en geen leven zonder filosofie.’

Dat impliceert diepgang. Maar geen diepgang zonder kennis, correcte feitenkennis. Menigeen stond paf over zijn enorme belezenheid. Als de vrouw van Constandse ernstig ziek wordt, gaat zijn leven in het teken van haar verzorging staan. Hij blijft in die periode schrijven. Fleur Bourgonje beschrijft in de Groene Amsterdammer een telefoongesprek met hem:

‘Doordat Gerda zo veel slaapt, heb ik een brochure tegen de paus kunnen schrijven, grinnikte hij aan de andere kant van de lijn, en ik heb een praatje gehouden voor het Humanistisch Verbond en ik moet ook nog een paar herdrukken corrigeren.’

Na een onafzienbare reeks publicaties sterft Constandse op 23 maart 1985 in Den Haag. Hij ziet zijn leven ‘…als een simpele schakel in een eindeloze keten van geslachten (hopend) dat het tot een humaner en gelukkiger samenleven van vrije mensen mag leiden.’ (Herinneringen, p. 129).

Menno ter Braak, Het Nationaal-socialisme als rancuneleer

Menno ter Braak (1902-1940) geldt als één van de scherpzinnigste, anti-autoritaire intellectuelen van de twintigste eeuw in Nederland. Hij was onorthodox, soms onnavolgbaar. Ook toen het politieke risico’s met zich meebracht, stond hij pal voor de Europese, humanistische waarden. In zijn denken bleef hij volstrekt onafhankelijk; een politicus zonder partij. Ter Braak’s rancuneleer wordt recent opnieuw aangehaald in relatie tot de PVV.

 

Een kort leven

Al op jeugdige leeftijd trok Ter Braak vanuit zijn geboortestad Eibergen naar het westen. Na zijn studie geschiedenis en Nederlands werd hij literair criticus. Ter Braak was mede-oprichter van De Vrije Bladen, de Filmliga en literair tijdschrift Forum. In 1933 werd hij literair redacteur van de krant Het Vaderland. Auteurs en denkers als Stendahl, Multatuli en Nietzsche inspireerden hem.

 

Ter Braak heeft maar kort geleefd. Op 14 mei 1940 pleegt hij zelfmoord: hij kon ieder moment door de nazi’s gearresteerd worden. Dit besef was ondraaglijk. Gedurende zijn hele, korte leven was Ter Braak een man zonder dogma’s, de onafhankelijke humanist voor wie de beschaafde mens boven alles ging. Dat hij lid werd van het Comité van Waakzaamheid lag voor de hand toen de beschaving vanwege het fascisme en nationaal-socialisme in het geding was. Door zijn vlijmscherpe pen joeg hij de NSB en de nazi’s in de gordijnen. In 1939 schreef hij: ‘Tegen Hitler-Duitsland moet worden opgetreden’. Deze taak schrijft hij onder meer toe aan Engeland:

‘..het is de staat, die er in geslaagd is een minimum aan persoonlijke vrijheid te garanderen, en dit lijkt in de huidige situatie al een wonder.’

De analyse van het nationaal-socialisme: ressentiment

Het essay met de titel Het nationaal-socialisme als rancuneleer (1937) mag als een karakteristieke analyse van Ter Braak gelden. Het heeft een dubbele laag, namelijk sociaal-psychologisch en politiek-cultureel tegelijk. Rancune, wrok en ressentiment vormen de psychologische ondertoon. Deze ondertoon heeft als politieke en culture uitkomst de pervertering van de democratie. Ter Braak geeft een omschrijving van de rancuneuze mens. Deze mens ervaart wrok, uit zich vooral door te klagen en zal uiteindelijk gaan haten.

‘..De raté, de mens van het ressentiment, weet alleen, dat hij het meerdere bezit van den ander niet verdragen kan. Met een variant: zij hebben wat wij niet hebben, zij zijn wat wij niet zijn.’

Het nationaal-socialisme en het fascisme zijn bewegingen die zich voeden aan ressentiment: rancune vormt hun basis. De ressentiments-mens heeft een zo eenvoudig mogelijk wereldschema nodig; voor deze mens vormt het simplisme de maat van alle dingen. De wereld wordt vereenvoudigd tot een strijdtoneel van de ene groep tegen de andere groep.

 

Ter Braak ziet die rancune en afgunst als gevolg van het streven naar gelijkheid. Rancune vloeit voort uit een cultuur van gelijkheid. Hoewel ieder individu streeft naar gelijkheid, zijn wij in biologisch en sociaal opzicht niet aan elkaar gelijk. De een heeft meer en kan meer dan de ander. Het streven om allemaal even rijk en succesvol te zijn, kan onmogelijk gerealiseerd worden. Omdat het gelijkheidsideaal er altijd is, is de rancune er ook altijd. Ook in een democratie. Maar ‘…in een democratie (…) heeft het ressentiment minstens de vrijheid om zichzelf te diagnosticeren.’ Hoewel Ter Braak de democratische gelijkheid voor de wet van groot belang achtte, is het streven naar economische en sociale gelijkheid zijns inziens een bron van afgunst.

 

De verleiding van het nationaal-socialisme

Volgens sommigen betekende de aantrekkelijkheid van het nationaal-socialisme, dat er ondanks alles toch iets goeds in moest schuilen. Waarom zou het anders zo verleidelijk zijn? Onzin, zegt Ter Braak. Juist de verleiding moet ons alert maken. Het is ‘de verleidende kracht van de reclame‘. Het democratisch socialisme kan ‘pervers’ worden, zijn eigen doel voorbij streven:

‘Het nationaal-socialisme is de vervulling van het democratisch socialisme, niet de ontkrachting, maar de perversie van democratie en socialisme.’

Het ressentiment wil eigenlijk niet wat zij beweert te willen: ‘.. zij kritiseert niet om het kwaad te verdelgen, maar bedient zich van het kwaad als voorwendsel tot scheldwoorden.’ In onze dagen: ‘het zijn allemaal zakkenvullers’. Dergelijke frasen kunnen ervoor zorgen dat nastrevenswaardige vormen van socialisme en democratie, tegen zichzelf gekeerd worden en uitgroeien tot nationalisme of communisme.

 

De lust om te haten

Het is ‘haten om te haten‘, de lust om te haten. ‘Het onmiddellijk overslaan van het eene gekanker op het andere (wanneer per ongeluk iets in vervulling gaat).’ En: ‘Achter al die quasi’s (quasi-heroïsch, quasi-fatsoenlijk etc.) loeit het ressentiment. Achter al die quasi-positiviteit kankert de oppositie uit principe.’ Ter Braak koppelde ressentiment aan half-beschaving: men weet wie Piet Hein is of wat Germanen waren, maar daarmee houdt het op. Wat expliciet niet bij rancune hoort is humor: relativeringsvermogen ontbreekt de rancunemens.

 

Het ging Menno ter Braak met name om het ontmaskeren van de aanvallers op de open samenleving. Als kritisch humanist kapittelde hij het officiële humanisme. Hij vond hij het te weinig strijdbaar tegenover autoritaire stelsels. Veel humanisten sympathiseerden met het ‘bleekzuchtig reformisme’, stelde hij. Maar ook het marxisme en reformistisch socialisme vond hij te dogmatisch vanwege hun gelijkheidsideaal. De menselijke waardigheid kan volgens Ter Braak nooit aan een ideologie gekoppeld worden. Hij bleef tot het einde een zéér onorthodoxe, soms onnavolgbare humanist.

Jan Hoving, Positief Atheïsme

Tussen 1920 en 1939 is Jan Hoving het gezicht van de vrijdenkersbeweging in Nederland. Het positief atheïsme, de weerstand tegen maatschappelijk onrecht, een vrijere seksualiteit en de bestrijding van kerk, nationaal-socialisme en militarisme behoren tot zijn voornaamste aandachtspunten. En hoewel humanist en oprichten van het Humanistisch Verbond Jaap van Praag hem ‘een bekrompen mannetje’ noemde, blijft zijn zoektocht naar een inspirerend atheïsme ook nu nog relevant.

 

Afbeelding: Jan Hoving, tweede van rechts.

 

Vrijdenker en socialist

Klaarblijkelijk is de huidige eeuw een eeuw van de autoriteit‘, constateert vrijdenker Jan Hoving in 1937. Het citaat is afkomstig uit een brochure die Hoving schrijft als reactie op het boek Le fascisme van de Italiaanse dictator Mussolini. Het onderwerp is geboorteregeling. Mussolini is verontrust door het dalende geboortecijfer in de Italiaanse steden. Hij probeert deze tendens te keren om de toekomst van het Italiaanse leger veilig te stellen. Maar geboorteregeling omwille van oorlogsvoering roept weerzin op bij vrijdenkers. Niet in het minst bij Jan Hoving.

 

In 1928 wordt Hoving hoofdbestuurslid van de Nieuw-Malthusiaanse Bond, die zich inzet voor volksvoorlichting over anticonceptiemiddelen. Hoving is socialist en ziet dat veel arbeiders zich in de schulden werken door meer kinderen te nemen dan zij kunnen onderhouden. Anticonceptie biedt voor dit probleem de oplossing. Dat de kerk en de fascistische ideologie hier fel tegen zijn, schrikt Hoving niet af. Integendeel, zijn inspanningen leiden tot een lofzang van de filosoof Leo Polak:

‘ (…) wat deze vurige, geestdriftige minnaar van het leven […] geschreven en gesproken heeft over het seksuele en het erotische, over geslachtsleven en liefde, [behoort] tot het zuiverste en dapperste, wat er in ons land ooit over gezegd is’.

Alleen al zijn bedrijvigheid voor het neomalthusianisme rechtvaardigt Hovings plaats in de Humanistische Canon. Maar zijn rol in het tussen-oorlogse Nederland reikt verder. Tussen 1920 en 1939 is Hoving het gezicht van de vrijdenkersbeweging in Nederland. Hij is voorzitter van vrijdenkersvereniging De Dageraad en redacteur van het vrijdenkers-tijdschrift De Vrijdenker, waarin hij zelf vele kolommen vol schrijft. Zijn voornaamste aandachtspunten zijn de legitimering van het atheïsme, verzet tegen maatschappelijke wantoestanden, een vrijere omgang met seksualiteit en de bestrijding van kerk, nationaal-socialisme, fascisme en militarisme. Hij wordt hierbij onder meer geïnspireerd door Feuerbach, Nietzsche en Fromm.

 

Ook onder niet-vrijdenkers is Hoving bekend. Dominee A.H. de Hartog, die een vereniging opricht ter bestrijding van De Dageraad, debatteert regelmatig met Hoving. Daarnaast schrijft de pers over Hoving in zijn hoedanigheid als vrijdenker en neomalthusiaan.

 

 

Verder dan godsdienstbestrijding

Dat de bekende humanist en hoogleraar Jaap van Praag Hoving na de oorlog een bekrompen mannetje noemt, is dan ook onbegrijpelijk. Van Praag maakt zich hard voor een humanisme dat de niet-godsdienstige Nederlander tot steun kan zijn. Hij verwijt het vooroorlogse vrijdenken dat het zich wel bezig houdt met godsdienstbestrijding, maar er niets voor in de plaats zet. Dat Van Praag hiermee er flink naast zit, blijkt alleen al uit wat Hoving het ‘positief atheïsme’ noemt. Hoving heeft bijvoorbeeld bewondering voor Multatuli, maar schrijft over hem:

‘Niet op Multatulis voeten willen we echter blijven zitten. De richting, die hij aanwees willen we ook gaan.’

Daarmee bedoelt hij dat Multatuli succesvol de kerk heeft bestreden, maar geen ongodsdienstig alternatief heeft geboden. Hovings positief atheïsme wil als ongodsdienstige ethiek juist méér zijn dan een atheïsme dat louter draait om godsdienstbestrijding. In deze ethiek staat de kosmische verbondenheid centraal; mensen zijn met elkaar verbonden en moeten met elkaar samenwerken om de wereld te verbeteren. Deze opvatting houdt verband met Hovings sympathie voor het boeddhisme en is herkenbaar in het naoorlogse humanisme.

 

Maatschappelijk engagement

Het positief atheïsme draagt bij aan het maatschappelijk engagement in de vrijdenkersbeweging. Dit uit zich onder andere in de betrokkenheid bij de economische crises en de bestrijding van het nationaal-socialisme. Hoving zelf spreekt in 1934 en 1935 drie radioredes uit over de Jodenhaat, die ook in brochurevorm verschijnen. Hij spreekt over de wetenschappelijke onzinnigheid van de zogenaamde Joodse inferioriteit en toont vlijmscherp de consequenties van het antisemitisme. Dat zijn allerminst de kenmerken van een bekrompen geest.

 

Hoving is geen heilige. Hij kon soms slecht tegen kritiek, dramde regelmatig zijn eigen mening door en heeft weinig eigen originele ideeën ontwikkeld. Zijn atheïsme kon vrij dogmatisch zijn en de tussenoorlogse vrijdenkersbeweging behaalde misschien niet het resultaat wat ze beoogde. Maar deze tekortkomingen staan in de schaduw van zijn verdiensten, wat hem het herinneren en bestuderen waard maakt.

Verzet tegen dictatuur

Voor de Tweede Wereldoorlog maakten onder meer socialisten, antimilitaristen en vrijdenkers zich grote zorgen. Autoritaire, totalitaire regimes leken sinds de jaren twintig van de 20e eeuw aan de winnende hand. Deze ontwikkelingen vormden een regelrechte bedreiging voor de vrijheid van de mens en zijn grondrechten.

 

Oorlog, militarisme en ontmenselijking

‘Men dient te strijden voor vrede en menselijkheid’ aldus de christen-socialist, humanist en vrijdenker Bart de Ligt in zijn Mobilisatie tegen den oorlog (1934). Hij stelde dat oorlog het slachtoffer vernietigt en tegelijkertijd de dader dehumaniseert. Autoritaire, totalitaire regimes leken sinds de jaren twintig van de 20e eeuw aan de winnende hand: het fascisme van Mussolini in Italië, het nationaal-socialisme in Duitsland, het stalinisme in de Sovjet Unie, het nationalisme en fascisme in Spanje en autoritaire stromingen in Hongarije, Roemenië en elders. Deze ontwikkelingen vormden een regelrechte bedreiging voor de vrijheid van de mens en zijn grondrechten.

 

Vrijdenkers hadden altijd op de bres gestaan voor de vrijheden van het individu. De vrijdenkers De Ligt en Nicolaas Schermerhorn waren nauw betrokken bij de oprichting van de Internationale Anti-Militaristische Vereniging aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Clara Wichmann, Gertrude Kapteyn-Muysken en Bernard Reyndorp probeerden inzicht te verschaffen in de wortels van het militarisme en de ontmenselijking.

 

Waakzaamheid

Waakzaamheid en verzet tegen ontmenselijking van de samenleving waren met de opkomst van het nazisme nodig. Het Comité van Waakzaamheid werd opgericht in 1936, onder voorzitterschap van H.J. Pos, met kunstenaars en intellectuelen, onder wie Menno ter Braak die waarschuwden voor de grote gevaren van nationaal-socialisme en antisemitisme.

‘Wanneer een paar torpedoschutters met gretig beleid een paar duizend man doen verdrinken om van het opzettelijk verminken en vermorzelen der duizenden en tienduizenden in de loopgraven nog te zwijgen, maar niet minder erg is het krijsend leedvermaak, die jubelende vreugde over zulk schitterend succes, als gold het giftig ongedierte in plaats van onschuldige, zedelijk gelijkwaardige medemensen.’ (Leo Polak, 1947)

Vrijdenkers waren ook actief bij de protesten en demonstraties tegen de gevangenneming van dienstweigeraar Herman Groenendaal in 1921 en de anti-Vlootwet (video) demonstratie in 1923.

 

Afbeelding: Affiche tegen de vlootweg 1923

 

Vanaf het begin van de jaren dertig namen vooral socialisten, antimilitaristen en vrijdenkers het initiatief om zich te verzetten tegen nationalistische en gewelddadige regimes. Ze organiseerden betogingen en openbare protestvergaderingen, schreven commentaren, brochures en pamfletten en hielden talloze lezingen tegen militaristische uitingen in de dictatoriaal geregeerde landen. Deze protesten waren onder meer te horen via de Vara en de Vrijdenkers Radio Omroep (VRO). Ter illustratie volgt de slotzin van de radiorede van de voorzitter van De Dageraad Jan Hoving op 6 oktober 1934 voor de VRO:

‘Joden kijken ons aan, zwijgend; laten nu alle mannen en alle vrouwen van de rede hun plicht doen door mede te werken, de waan en het onrecht van de rumoerende onderwereld te keren van onze klassieke bodem van geestesvrijheid en verdraagzaamheid. De vrijdenkers-beweging heeft besloten in deze haar plicht te doen. Voor haar geldt stand noch ras. Voor haar geldt slechts de mens en zijn werk.’