+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Jaap van Praag, Modern humanisme, een renaissance?

Modern Humanisme is de eerste grote studie over humanisme in Nederland, geschreven door een van de oprichters van het Humanistisch Verbond, Jaap van Praag. De ideeën voor deze studie ontwikkelt Van Praag in de laatste oorlogsjaren. Hij meent dat een georganiseerd humanisme een herhaling van de oorlogsverschrikkingen kan voorkomen.

 

Ontstaansgeschiedenis

Van Praag schrijft Modern Humanisme midden in de oorlog. Hij zit op dat moment ondergedoken in Eindhoven en de tekst is een directe reactie op het morele failliet dat zo duidelijk was geworden. Opvattingen over moreel handelen blijken onvoldoende kracht te bezitten. De vraag is wat nog onze morele leidraad kan zijn. Van Praag maakt zich vooral zorgen over een levensbeschouwelijke onverschilligheid. Hij geeft met Modern Humanisme inhoud aan een humanistische levensbeschouwing op niet-godsdienstige basis, ten behoeve van een samenleving die is bevrijd van zelfzucht, tirannie, angst en gebrek.

 

De titel weerspiegelt de ambitie van Van Praag om met deze studie een uitgewerkte visie te geven op en over het humanisme. Modern verwijst naar actuele humanistische antwoorden op de dringende vragen waarmee het individu en de samenleving te maken hebben in de eerste helft van de 20e eeuw. Het tweede deel van de titel, Renaissance, verwoordt de hoop op een wedergeboorte van de tijd waarin de mens en niet een systeem opnieuw centraal staat.

 

Voor de theoretische ontwikkeling van Van Praag zijn de ideeën van Henriette Roland Holst, Multatuli, Albert Schweitzer en Bart de Ligt van betekenis geweest.

 

Mythe en Rede

De kern van de studie wordt gevormd door het begrippenpaar mythe en rede. Onder mythe verstaat Van Praag een wereldbeeld dat uitdrukking geeft aan het geheel van wensen, willen en streven. Mythe is de uitdrukking van onze diepste verlangens en verwachtingen. Het is een scheppende kracht die Van Praag ook wel beleving noemt en vergelijkbaar acht met religieuze ervaringen. Als kern, bron en bezieling is mythe de voorwaarde voor reflectie en beschouwing die op hun beurt het individu in staat stellen een autonome identiteit te ontwikkelen. 

 

Rede is de regulerende en ordende instantie die veralgemeniseert en objectiveert. De rede heeft ook de functie om het onvoorspelbare, onbeheersbare en driftmatige in de mens te beheersen. In het licht van de historische omstandigheden en de zorg over het nihilisme, kent Van Praag aan de rede een centrale positie toe. Rede is openbaarwording en beheersing, ordening en beteugeling.

 

Mythe en rede vormen het grondkader, ze geven inhoud aan een zedelijk fundament (ethiek) en maken de kern uit van de humanistische levensbeschouwing.

 

Verbinding tussen individu en werkelijkheid

Kenmerkend voor het humanisme is de bevestiging en verbinding tussen het individu en de werkelijkheid. Bij Van Praag is humanisme niet utopisch of idealistisch. Er ligt geen toekomstperspectief klaar dat alleen nog maar gerealiseerd hoeft te worden. Het gaat er om in de bestaande werkelijkheid die lagen te vinden die er toe doen en het individu in staat stellen een basisset van waarden te ontwikkelen. 

 

Ethiek verwijst in dit kader naar normatieve ideeën die evident zijn in een wereld die aanvaard wordt. Van Praag begint dus bij de bestaande, aanwezige wereld. 

Van Praag beschouwt de humanistisch ethiek als een verbinding tussen de ethiek van de zelfverwerkelijking (autonomie) en de ethiek van de overgave (verbondenheid). Liefde, het goede en de menselijke waardigheid vormen de kern van deze ethiek. 

 

Opvoeding en vorming kunnen het individu weerbaar maken tegen de dreiging van nihilisme en de chaotische werkelijkheid. Vorming en weerbaarheid zijn dus van fundamenteel.

 

Intellectuele voorhoede

De humanistische levensbeschouwing onder de aandacht te brengen bij de buitenkerkelijke mens is een taak van de intellectuele voorhoede. Een intellectueel is iemand die als geestelijk producent verantwoordelijk is voor zijn denken vanuit het ethische kader: eerbied voor het leven. Van Praag meent bovendien dat er een organisatie nodig is die als geestelijke gemeenschap fungeert voor mensen die een gemeenschappelijke opvatting hebben. Het is een niet-politieke en niet-kerkelijke beweging die de buitenkerkelijke massa weet te organiseren en vormen. Deze organisatie wordt het Humanistisch Verbond.

 

Humanisme heeft geen ideaal recept. Het accepteert dat wij onvolmaakt zijn en wil tegelijkertijd altijd op zoek blijven naar verbetering. Elementen die ook nu nog naar voren komen in het georganiseerd en ongeorganiseerd humanisme.

Humanitas

Humanitas wordt in de oudheid beschouwd als datgene wat de mens werkelijk tot mens maakt. Het negentiende-eeuwse woord humanisme is afgeleid van humanitas, dat zelf weer verwijst naar homo (mens) en humanus. Humanitas drukt de idee uit dat de mens de moeite waard is.

 

Vormingsideaal

Humanitas is een begrip waarin verschillende facetten van menselijk gedrag tot uitdrukking worden gebracht. Belangstelling voor de medemens en zijn lot en vriendelijke en beschaafde omgang met elkaar maken er onderdeel van uit. Het gaat om een vormingsideaal waarin smaak en verfijning centraal staan en veel belangstelling uitgaat naar literair-filosofische thema’s. 

Humanitas is zowel het daadwerkelijk menselijke, als de vorming tot menselijkheid. De kiem van al deze ideeën is te vinden in de Griekse cultuur onder meer in het idee van paideia, vorming, en philantropia, menslievendheid. Ideeën die de Romeinse diepgaand hebben beïnvloed. De uiteindelijke vormgeving van de gedachten is echter op het conto van de Romeinen zelf te schrijven.

Afbeelding: De jonge Cicero leest door Vincenzo Foppa (ca. 1464), Wallace Collection, Londen

 

Griekse cultuur in Rome

De invloed van de Griekse cultuur op Rome wordt voor het eerst zichtbaar in de derde en tweede eeuw voor Christus, en wel in de literatuur. De vroegst overgeleverde Romeinse literatuur wordt gevormd door de komedies van Plautus (254-184 v. Chr.) en Terentius (190-158 v.Chr.). Beroemd is de uitspraak van één van de hoofdrolspelers in de komedie De zelfkweller van Terentius: 

‘Ik ben een mens en niets menselijks acht ik mij vreemd.’

In diezelfde tweede eeuw voor Christus krijgt de Griekse filosofie voet aan de grond in Rome, ook in de hoogste politieke kringen. De beroemde Romeinse veldheer en politicus Publius Cornelius Scipio Africanus de Jongere (185-129 v. Chr.) was al vanaf zijn vroege jeugd geïnteresseerd in de Griekse cultuur en filosofie en verzamelde een kring van gelijkgestemden om zich heen. Hun opvattingen en gesprekken zijn in gestileerde vorm weergegeven in de geschriften van de filosoof Marcus Tullius Cicero (106-43 v. Chr.) in bijvoorbeeld De amicitia, De natura deorum en De Officiis. De kring van de Scipionen bespreekt in een sfeer van ongebondenheid allerlei filosofische problemen. Literaire verfijning en een beschaafde omgang met elkaar staan voorop en horen bij de kern van wat humanitas uitmaakt.

 

Cicero

Bij de Romeinen krijgt het begrip humanitas, met name door toedoen van Cicero, een veelomvattender betekenis. Cicero werkt het begrip verder uit doordat hij dit idee nader in verbinding brengt met de actuele filosofische stromingen, vooral die van de Stoa (zie Seneca en Marcus Aurelius) en Epicurus. Deze stromingen zijn vooral van belang voor het begrip humanitas, omdat zij voor een belangrijk deel materialistisch zijn. Zij sluiten een direct goddelijk ingrijpen in de wereld uit en benadrukken daarmee de rol van de mens zelf als het gaat om de ethische aspecten.

 

Afbeelding: Stoa betekent letterlijk ‘zuilengalerij’. Zeno van Citium (333-262 v. Chr.) stichtte zijn school op in een stoa, waar men al wandelend filosofeerde.

 

Daarnaast zet Cicero humanitas af tegen twee andere polen: het goddelijke en het dierlijke. De mens is een wezen dat de moeite waard is, maar hij is natuurlijk geen god en kent dus zijn beperkingen. Anderzijds onderscheidt de mens zich in positieve zin van de dierenwereld doordat hij beschikt over de rede, het verstand en het instrument van de taal. De mens kan – anders dan het dier – de wereld duiden en naar zijn hand zetten.

 

Cicero stelt de term humanitas zo op een begripsmatig hoger plan, maar geeft er ook een persoonlijker invulling aan. We zien dit in de talrijke brieven die hij heeft geschreven en in de manier waarop hij het ideaal van humanitas echt tot iets van mensen van vlees en bloed maakt.

 

Zo bevat humanitas een beschavings- en vormingsideaal en is het een leidraad voor omgang met elkaar. En tevens is de aanzet tot ideeënvorming over wat een mens tot een mens maakt, de moderne wetenschappelijke studie van de mens.

Paideia

Het begin van het humanisme wordt in de Griekse cultuur gelegd. De Griekse filosoof Socrates (vijfde eeuw voor Christus) wordt vaak als grondlegger van het humanisme beschouwd. Socrates stelde vragen bij allerlei vanzelfsprekendheden en probeerde mensen op die manier aan het denken te zetten. Hij werd hiervoor uiteindelijk ter dood veroordeeld. Deze dialogische manier van denken maakt deel uit van de opvoeding tot volledig mens: paideia.

 

De dood van Socrates door J.L David (1787)

 

Een opvoedingsideaal

Het woord paideia betekent opvoeding of ook wel jeugd, het is afgeleid van het Griekse woord pais: ‘kind’. De redenaar Socrates (436-338 v. Chr.), heeft het begrip zijn definitieve gestalte gegeven. Bij hem wordt paideia tot een opvoedingsideaal dat gericht is op de vorming tot een volledig mens. Het gaat om kennis van de Griekse cultuur, literatuur en met name om de rhetorica. Deze vorming was alomvattend en had excellentie als doel. In paideia staat kennis centraal, maar het is tegelijkertijd een beschavings- en vormingsideaal gericht op karaktervorming. Begrippen als verfijndheid, innerlijke en uiterlijke beschaving, proportionaliteit (ook van het lichaam) en wellevendheid maken er deel van uit.

 

Het democratiseren van kennis

Terwijl in de vroegste Griekse geschiedenis paideia de beperkte betekenis heeft van opvoeding bestemd voor de Griekse aristocratie, valt er in de loop van de vijfde eeuw voor Chr. een democratisering van het onderwijs- en opvoedingsideaal te constateren. Dit heeft te maken met de opkomst van Athene als democratie. Er ontstaat behoefte aan informatie en kennis op allerlei gebied. Ook van invloed is de stormachtige ontwikkeling die de filosofie en de wetenschappen in deze periode doormaken. Een geweldig reservoir aan kennis op gebieden als wiskunde, geneeskunde, geografie, geschiedenis en architectuur ontwikkelt zich. In een open samenleving als het Athene van de vijfde eeuw voor Chr. sijpelt deze kennis langzaam door naar de minder bevoorrechte bevolkingsgroepen.

‘Toen Zeus zich met de mens bezighield, gaf hij aan elk van hen een welbepaalde deskundigheid, maar de politieke kennis werd gelijkmatig over iedereen verdeeld’. (Plato, Protagoras)

 

Degenen die deze kennis beschikbaar maakten voor een grotere groep mensen, waren de Sofisten. Dit waren rondtrekkende professoren, die hun kennis voor geld aanboden. De Sofisten waren actief op verschillende terreinen van onderwijs en wetenschap. Ze legden zich vooral toe op het onderwijzen van de rhetorica, de welsprekendheid. In het democratische Athene was het van belang voor de leden van de volksvergadering om hun argumenten op een fraaie én overtuigende wijze te kunnen verwoorden. Kenmerkend voor de Sofisten – en bijzonder goed passend bij het open karakter van de Atheense samenleving – was hun opvatting dat kennis geen vaststaand gegeven is, maar verandert al naar gelang de omstandigheden. Dat is ook de betekenis van de uitspraak van de sofist Protagoras dat de mens de maat van alle dingen is.