De Humanistische Canon is een initiatief van het Humanistisch verbond. Wil je ons steunen? Klik dan op onderstaande knop.
Historisch opgebouwd via vensters en werken
De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).
In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.
Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina.
David Hume werd in zijn tijd zeker niet door iedereen gewaardeerd. Als sceptisch filosoof met atheïstische denkbeelden kon hij op flink wat kritiek rekenen. Onze kennis is af te leiden uit onze ervaring, aldus Hume. De rede krijgt een tweede plaats. Hume blijkt in zijn visie op religie, de onsterfelijkheid van de ziel en het thema zelfdoding, nog zeer actueel.
Hume publiceerde in 1739-1740 zijn jeugd- en hoofdwerk A Treatise of Human Nature. Het bestaat uit drie boek-delen: Boek 1 Of the Understanding, Boek 2 Of the Passions en Boek 3 Of Morals.
Deze Verhandeling over de menselijke natuur leverde hem echter niet de erkenning op die hij in zijn jeugdige overmoed had verwacht. Hij herschreef Boek 1 als An Enquiry concerning Human Understanding (1748) en Boek 3 als An Enquiry concerning the Principles of Morals (1751). Boek 2 verscheen als het veel kortere A Dissertation on the Passions (1757).
De Verhandeling had grote invloed op Kant en zette daarmee een beslissend stempel op de gang van onze westerse wijsbegeerte. Dat kon achteraf gezien dus bepaald slechter!
In Boek 1 van zijn Verhandeling ontwikkelt Hume een theorie van de menselijke kennis met een radicaal empirisch karakter. Daarmee bedoelt hij dat al onze kennis is gebaseerd op (a) de indrukken van (externe en interne) ervaring en (b) de van die indrukken afgeleide ideeën.Ideeën die niet (direct of indirect) tot ervaringen te herleiden zijn, zijn ongefundeerd en dus altijd onzeker. We hebben als mens niets meer dan onze ervaring, een ervaring die morgen altijd anders kan blijken.
Een van de belangrijke vormen van kennis die Hume aan een kritisch onderzoek onderwerpt, is de wet van oorzaak en gevolg. Hume brengt de noodzaak van die wet terug tot een meer of minder goed gefundeerd verwachtingspatroon, op grond van herhaling. Wij hebben bijvoorbeeld de ervaring dat een biljartbal die tegen een andere biljartbal stoot, van richting verandert (en niet van kleur of vorm). Dat is dan ook het enige wat we hebben: een ervaring. Op grond van herhaalde ervaring leggen we de relatie van oorzaak en gevolg. We bedenken er deze wet van oorzaak en gevolg bij, maar zeker is die wet niet. We zien twee toestanden, maar de relatie tussen die twee, zoals causaliteit, ervaren we niet, die verzinnen we. Voorafgaand aan onze herhaalde ervaring geldt letterlijk dat ‘alles alles kan produceren’.
Deze analyse leidt tot een overtuigd scepticisme ten opzichte van wetenschap en menselijke kennis. Een scepticisme dat door de eisen van het dagelijks leven overigens wordt gematigd. Als filosoof moeten we twijfelen over alle, vooral metafysische, voorstellingen die we hebben en die we nooit echt hebben ervaren. Maar in het dagelijks leven zijn we noodgedwongen gewoontedieren. We moeten wel van bepaalde voorstellingen uitgaan. Het extreme scepticisme van het studeervertrek laat echter zijn sporen na in het gematigd scepticisme van het gewone bestaan.
Voor Kant was deze gegronde twijfel aan de betrouwbaarheid van onze kennis ‘een schande van de menselijke rede’. Hij was meteen klaarwakker en begon zijn kritische filosofie te ontwikkelen.
In Boek 2 presenteert Hume zijn psychologie. Hij ontwikkelt een naturalistische kijk op de mens en zijn natuur, met een grote bereidheid de mens te accepteren zoals die is: gedreven en gestuurd door gevoelens, hartstochten en rede. Maar die rede krijgt bij Hume een secundaire plaats. De rede stuurt, steunt en bekritiseert. Maar het zijn allereerst gevoelens en hartstochten die ons in beweging brengen.
In Boek 3 brengt Hume zijn ethiek naar voren. Het vermogen tot sympathie is een kernbegrip. Sympathie zorgt ervoor dat we rekening houden met anderen, kunnen meeleven en ons kunnen inleven. Onze morele oordelen zijn daarbij gebaseerd op gevoelens van goedkeuring en afkeuring. Die gevoelens maken voor ons de overgang mogelijk van zijn naar behoren – die logisch eigenlijk zonder grond is.
Humes wijsgerige invloed is groot, en behalve Kant strekt deze zich uit over twintigste eeuwse figuren als Popper, Russell en vele andere filosofen. Maar ook een wetenschapper als Albert Einstein erkende de invloed van Hume op zijn denken. Zijn scepticisme en naturalisme maakten Hume tot een buitenbeentje in zijn tijd. Het leverde hem veel vijanden op. Niet in het minst omdat hij zijn scepticisme ook toepaste op het verschijnsel godsdienst.
Hume probeert niet zozeer het bestaan van God en wonderen te weerleggen, maar hij laat zien dat het empirische bewijs volstrekt ontoereikend is. Hij geeft aan dat het bestaan van een Opperwezen berust op onhoudbare vooronderstellingen en verklaart God als het ware irrelevant. En al hechtte hij aan traditie en conventie, zijn reputatie als atheïst is hij nooit meer kwijtgeraakt, ook al was zijn atheïsme een sceptisch atheïsme.
Bij leven publiceerde Hume nog vele Essays en verwierf een grote reputatie als historicus door zijn zesdelige The History of England. Zijn reputatie had tot gevolg dat sommige van zijn werken pas postuum gepubliceerd konden worden.
Humes belangrijkste postume werk is de Dialogues concerning Natural Religion. Deze Gesprekken over de natuurlijke religie uit 1779 bestaan uit een bespreking én weerlegging in dialoogvorm van bewijzen voor het bestaan van een Opperwezen. Centraal staat het zogenoemde ontwerpargument: het idee dat de wereld wel ontworpen moét zijn. Tegenwoordig kennen we dit onder de naam Intelligent Design. Humes Gesprekken leveren een weerlegging van Intelligent Design, eigenlijk nog voordat daarvan sprake was en het boek bevestigt het sceptisch atheïsme van Hume.
Het sceptisch atheïsme van Hume wordt nog eens onderstreept door de twee postume essays Of the Immortality of the Soul, Over de onsterfelijkheid van de ziel, en Of Suicide, Over zelfdoding. Hume verzet zich tegen het taboe op zelfdoding en beweert dat er geen enkele overtuigende reden is om zelfdoding af te keuren:
‘Dat zelfdoding dikwijls in overeenstemming is met ons eigen belang en onze plicht tegenover onszelf, kan door niemand bestreden worden die inziet dat hoge leeftijd, ziekte of ongeluk het leven tot een last kunnen maken, een last die zwaarder kan wegen dan het leven zelf.’
De geplande publicatie van deze essays in 1755 zorgde voor heftige reacties en voornemens tot juridische vervolging. Zij verschenen voor het eerst in 1777. Ondanks, of misschien wel dankzij, hun eenvoud, brengen de essays een heldere boodschap over gecompliceerde en ook nu nog omstreden thema’s. Hume blijkt in zijn visie op de plaats van de religie, de onsterfelijkheid van de ziel en het thema zelfdoding, een zeer actueel filosoof.
De reputatie die Hume, bij leven en na zijn dood, verwierf, wordt treffend onder woorden gebracht door zijn vriend, de beroemde econoom en filosoof Adam Smith. Smith besloot een terugblik op de persoon van zijn zojuist overleden vriend met de woorden:
‘Al met al heb ik hem, bij zijn leven en na zijn dood, altijd beschouwd als iemand die het ideaal van een volmaakt wijs en deugdzaam mens, zo dicht benadert als de menselijke natuur met al haar zwakheden toestaat.’
Als er ooit een filosoof was waarin zich al het goede van de Verlichting verenigde, dan was dat David Hume: tolerantie, intellectuele onafhankelijkheid, vrijheidszin, gevoel voor humor en relativiteit, filosofische en literaire kwaliteiten, een menselijke maat en oprechtheid, in theorie én praktijk. Dat het huidige Edinburgh een St. David Street kent, vernoemd naar een sceptisch atheïst, is van een passende ironie en onderstreept de juistheid van de uitroep tijdens de begrafenis van Hume:
“Ah”, zegt de een, “hij was een atheïst”. “Wat geeft dat”, zegt de ander, “hij was een eerlijk man“.