+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Ludwig Feuerbach, Het wezen van het Christendom

De Duitse filosoof Ludwig Feuerbach (1804-1872) is bekend geworden door zijn systematische religiekritiek. Het gaat hem om zelfbewustwording van de mens en daarom verzet hij zich tegen onderdanigheid aan kerk en koning, tegen religieuze vervreemding en conservatisme. In de plaats daarvan stelt hij een dialogische ethiek voor.

 

Van idealisme naar materialisme

Feuerbach volgt colleges bij de idealistische filosoof Hegel. Met ‘idealisme‘ wordt bedoeld dat Hegel een abstracte, bovenindividuele Geest centraal stelt. Deze abstracte Geest stuwt de geschiedenis voort, achter de rug van de mens om. Ideeën zijn volgens Hegel bepalend voor de werkelijkheid, niet andersom. In zijn kritische artikel ‘Bijdrage tot de kritiek op Hegels filosofie’ (1839) heroverweegt Feuerbach Hegels ideeën grondig. De leerling wordt criticus. Bij Feuerbach slaat Hegels idealisme om in materialisme.  Met ‘materialisme‘ wordt hier bedoeld dat Feuerbach het concrete leven van de mens, hier en nu, en zijn natuurlijke behoeften en emoties centraal stelt. Buiten de natuur en de mens bestaat niets.

 

Niet iedereen is enthousiast over Feuerbachs ideeën. Zijn vroege Gedachten over dood en onsterfelijkheid(1830) wordt verboden wegens verstoring van de religie. Hierdoor kan hij een academische carrière wel vergeten.

 

Tegen de religieuze vervreemding

In Het wezen van het christendom (1841) probeert Feuerbach de kern van het religieuze denken en het verband met Hegels idealistische filosofie te begrijpen. De oplossing vindt hij in een verschuiving van theologie, de leer van God, naar antropologie, de leer van de mens. Dit nieuwe denken dat zich energiek van het filosofisch idealisme afkeert, wil de mensen wakker schudden om hun vervreemding (het projecteren van zichzelf in een God) te beëindigen.

 

Feuerbach stelt dat de bestaande religie weliswaar een fantasie is, maar geen willekeurige. Religie is de droom van de menselijke geest. Dromen zijn niet alleen bedrog, ze gaan vaak over belangrijke zaken. Onze fantasie is gebaseerd op reële wensen en behoeften. Zij is een projectie, een vervreemding van het eigen menselijke wezen. Religieuze vervreemding ontstaat uit een verkeerd begrip van het gevoel van liefde, of uit het streven naar oneindig geluk. Deze gevoelens en dat streven naar geluk waardeert Feuerbach op zich positief. Ze vormen een deel van het ware wezen van de mens. Daarom moeten de verkeerde, vervreemde bewustzijnsvormen worden opgeheven. Door kritische reflectie kan de werkelijke mens met zijn reële behoeften worden teruggevonden.

 

Feuerbach vervangt het religieuze principe van de afhankelijkheidsrelatie tussen ik en God door het principe van de gemeenschap van mens en medemens. De persoon leert in de dialoog tussen ‘ik en jij’ zijn eigen menselijke wezen kennen. De dialoog wordt bij Feuerbach een universeel principe. Door deze dialoog verandert de mens en ontwikkelt hij zich.

 

Grondslag voor de emancipatiebeweging

In Duitsland bestonden in 1841 verschillende discussieclubs en tijdschriften van kritisch liberale intellectuelen en studenten. De zogeheten links-Hegelianen wilden de maatschappij hervormen, en verzetten zich het dwingende gezag van koning en kerk. Ook de jonge Karl Marx en Friedrich Engels mengen zich in de discussies. Uit een brief van Marx uit 1844 aan Feuerbach blijkt diens invloed: ‘Uw werk is van meer betekenis dan de hele hedendaagse Duitse literatuur samen.’ Feuerbachs filosofie wordt dan ook gezien als een grondslag voor de emancipatiebeweging en het vroege socialisme.

 

Een sterk pleidooi voor atheïsme en humanisme

Nederlandse vrijdenkers en humanisten kennen Feuerbachs visie ook. Zo schrijft Anton Constandse in 1925 voor De Dageraad zijn brochure Ludwig Feuerbach en zijn wijsbegeerte van het atheïsme (zie hiervoor Links). Ook in zijn Grondslagen van het atheïsme (1926) komt hij uitvoerig op Feuerbach terug.

 

Feuerbach stelt de mens centraal. Het is een ware paradigma-wisseling: eerst schiep God de mens, maar vanaf Feuerbach schept de mens God naar zijn beeld. Dat beeld is leerzaam, het vertelt van alles over onszelf. Feuerbach stelt: hoe leger het leven, des te rijker God. God wordt met almacht en andere onbeperkte positieve kenmerken gevuld. Het zijn de kenmerken van de mens zelf. Omdat de mens zelf beperkt is, worden nastrevenswaardige kenmerken vanuit een wensdenken onrealistisch uitvergroot. Het gaat hier ook over sociale kenmerken. De mens begeert dingen, hij streeft levensgeluk na en heeft daarvoor zijn medemens nodig. Tegelijkertijd ervaart hij die medemens als concurrent. God overstijgt die tegenspraak met zijn oneindige positief benoemde kenmerken, maar op een onrealistische manier.

 

Feuerbachs realisme erkent de menselijke eigenschappen en emoties. In zijn aanzet voor een nieuwe filosofie werkt hij de dialogische verhouding van ik en jij, ik en de ander, uit binnen de aardse werkelijkheid. Met deze laatste visie heeft Feuerbachs werk de latere joodse godsdienstfilosoof Martin Buber beïnvloed.

 

De ethiek van ik en jij

Feuerbachs stelling blijft ijzersterk. De mens als schepper van God, en de analyse daarvan, leiden tot een nieuw emancipatorisch zelfbewustzijn van de mens. Ook onhoudbare gedachten hebben een onderliggende waarheid, zoals het diepe streven naar geluk van de mens. Dit streven naar geluk bekijkt Feuerbach vanuit het perspectief van menselijke relaties. Voor grote sociale veranderingen is een ethiek nodig die zich op deze aardse relaties baseert. Feuerbach draagt nog altijd bij aan een grondslag daarvoor. 

 

Feuerbach is een bruggenbouwer, die de vergroting van het kritische bewustzijn nastreeft. Aansprekend blijft dat Feuerbachs scherpe kritiek nooit denigrerend wordt. Zijn projectieleer wil diepere lagen blootleggen. Hij zegt méér dan dat angst en vervreemding bestaan en dat onze eigen verlangens projecten in God. Hij onderzoekt de aard, het ontstaan en de betekenis ervan, wat kan leiden tot een sterk emancipatorisch perspectief. De ondertoon: God = de mens. De boventoon: dat zegt heel wat over ons, en daar moeten we dus wat mee!

Baron d’Holbach

Baron d’Holbach was een atheïstisch humanist met voor zijn tijd bijzonder gewaagde ideeën. Hij droeg bij aan de ontwikkeling van de natuurwetenschappen. En als atheïst schreef hij vernietigend over religieuze vooroordelen. Volgens hem kunnen morele regels afgeleid worden uit de natuurwetten. De mens moet niet god, maar de natuur volgen. Deze combinatie van een natuurwetenschappelijke en een morele visie, maakt d’Holbach uitermate interessant en belangrijk voor het atheïstische en seculiere humanisme.

 

Materialisme en atheïsme

Paul-Henri Thiry, Baron d’Holbach was gedurende veertig jaar gastheer van roemruchte diners én van een van de meest radicale intellectuele salons in Parijs. De historicus Philipp Blom heeft deze beschreven onder de veelzeggende titel Het verdorven genootschap. De salons van d’Holbach werden bezocht door zo ongeveer alle vooraanstaande denkers en schrijvers uit die tijd. Bijvoorbeeld door Denis Diderot, Adam Smith, Jean d’Alembert en Jean-Jacques Rousseau. De gesprekken waren altijd intellectueel uitdagend. Ze werden met name bepaald door de voornaamste thema’s uit het werk van d’Holbach: materialisme – waarover hieronder meer – en atheïsme.

 

D’Holbach werkte enthousiast mee aan het Encyclopédie-project van Diderot en d’ Alembert. Zijn reputatie verwierf hij met Système de la Nature (1770), een rijk boek over natuurfilosofie. Medestanders gaven hem bijzondere waardering voor dit boek, terwijl tegenstanders het werk buitengemeen sterk afkeurden. D’Holbach was in zijn tijd niet de enige materialist en atheïst. Andere waren Diderot (wiens atheïsme overigens wel betwist wordt), die zijn meest gedurfde boeken clandestien liet circuleerden, en de arts Julien Offray de la Mettrie. Mettrie publiceerde openlijk materialistische en quasi-atheïstische ideeën, maar zijn geloofwaardigheid stond ter discussie. Hij omarmde namelijk het hedonisme en waardeerde de seksuele genoegens openlijk. Maar pas in Baron d’Holbachs Système de la Nature werd voor het eerst het atheïsme verdedigd als een positieve waarde.

 

Afbeelding: portret van Baron d’Holbach, door Louis Carmontelle (1766), in museum Condé, Chantilly, Frankrijk

 

Système de la Nature; een enorme sensatie

In d’Holbachs tijd was atheïsme nog een gevaarlijke beschuldiging en een te bestraffen misdaad. Système de la Nature werd dan ook gepubliceerd onder een pseudoniem; de naam van de overleden Mirabeau. Waarschijnlijk heeft geen enkel filosofisch of wetenschappelijk boek ooit zoveel sensatie teweeg gebracht, behalve dan misschien Darwins Origin of Species

 

In Système de la Nature worden alle religies ervan beschuldigd onzinnig, absurd en funest te zijn. Het werk biedt een dermate grote afwijzing van god, dat zelfs kritische deïsten als Voltaire zich genoodzaakt zagen afhoudend te reageren. Hoewel Voltaire het eens was met andere aspecten van d’Holbachs project, zoals zijn kritiek op religieuze vooroordelen, zijn waardering voor de rede en zijn inzet voor sociale waarden, handhaafde hij het idee van een goddelijk Zijn achter de fenomenen van de natuur. Dit geldt zeker niet voor d’Holbach.

 

Directe en blijvende aanval op het christendom

In 1761 en opnieuw in 1767, publiceert d’Holbach een regelrechte en directe aanval op het Christendom, La Christianisme dévoilé, ‘Het Christendom ontmaskerd’. Het zou de toon zetten voor zijn volgende werken, zo niet van álle radicale werken in de eeuw erna. Zowel in dit boek als in andere teksten – waaronder La Contagion sacrée, ‘De heilige besmetting’ en Essai sur la préjugés, ‘Essay over vooroordelen’ – wil d’Holbach de mens uit de tirannieke boeien van de theologie redden en hem wijzen op de enige echt betrouwbare gidsen: Rede, Ervaring en Natuur. In de conclusie van Le Christianisme dévoilé schrijft hij:

Alles wat tot nu toe is gezegd, demonstreert dat de Christelijke religie tegengesteld is aan (…) het welzijn van de mens. Het Christendom is alleen voordelig voor onwetende en slechte prinsen, die over slaven willen regeren en die, om hen kaal te plukken en op straffeloze wijze te tiraniseren, een pact vormen met de priesters, wiens functie het altijd geweest is om te misleiden in naam van de hemel.’ (uit engels vertaald door red.)

Volgens d’Holbach kan de mens zelfs, of eigenlijk alleen maar, in een goddeloze wereld gelukkig, moreel en volwaardig mens zijn. In het voorwoord van Le Bon Sens, ‘Het gezond verstand’ – een herziene versie van Système de la Nature uit 1772 – stelt d’Holbach de retorische vraag: bewijst niet alles dat moraliteit en deugdzaamheid totaal onverenigbaar zijn met het idee van een God? Hij antwoordt:

‘Om de ware principes van moraliteit te ontdekken, heeft de mens geen theologie, openbaring of goden nodig: de mens heeft gezond verstand nodig. Hij hoeft alleen maar met zichzelf in overleg te treden, na te denken over zijn eigen natuur, over de doelen van de samenleving en de individuen in die samenleving; dan zal hij eenvoudig zien dat deugden voordeel brengen en ondeugden onvoordelig zijn (…) De mens is alleen maar ongelukkig omdat hij onwetend is; hij is alleen onwetend omdat alles hem ervan weerhoudt verlicht te zijn; hij is alleen slecht omdat zijn rede onvoldoende ontwikkeld is.’

In Bon Sens beweert d’Holbach dat religie averechts werkt. Het maakt de mens antisociaal en inhumaan tegenover degenen die anders denken dan hij. Zo schrijft hij: ‘De gedragsregels van de mens vloeien voort uit zijn eigen natuur, de natuur die hij kan kennen, en niet uit een goddelijke natuur waarvan hij geen idee heeft.’

 

Twee morele wetten

D’Holbach geeft ons twee fundamentele morele wetten. De eerst is de wet van het zelfbehoud; zichzelf geen pijn doen. De tweede wet is sociaal van aard en bestaat eruit anderen geen pijn te doen en zelfs goed te doen. Volgens hem ziet iedereen die kan denken over zijn eigen aard en zijn relatie met anderen in dat mensen elkaar nodig hebben om gelukkig te worden.

De passies zijn een potentieel probleem, maar ‘gevaarlijke passies‘ zullen iemand ‘die graag bij zichzelf is, met zichzelf overlegt, studeert en de principes van de dingen onderzoekt’ zelden belemmeren. De sterkste passies van zo’n mens zullen eruit bestaan de waarheid te willen leren kennen, en hij zal de ambitie hebben deze waarheid over te dragen.

 

Vrij van een kuddementaliteit

Anders dan later Nietzsche, blijft d’Holbach vasthouden aan de noties van de Rede, Wetenschap en Moraliteit. Maar net als Nietzsche, hoopt d’Holbach op een transformatie als de mens zich bevrijdt van een kuddementaliteit die hem slaafs en goedgelovig onderwerpt aan de onwettige ‘monarchie van god’, volgens d’Holbach ‘het koninkrijk der duisternis’

Wat stijl betreft is het d’Holbachs werk even stoutmoedig en bondig als dat van Nietzsche. Zo schrijft hij: ‘Alle kinderen worden als atheïst geboren; ze hebben geen benul van God.’ Hij voegt toe dat religiositeit ontvankelijke kinderen wordt aangeleerd en daarom zo natuurlijk lijkt. Feitelijk is religie echter niets anders dan fantasie, bedoeld om de priesters rijker te maken, die bedriegers en fraudeurs zijn. In het laatste deel van Bon Sens is hij bijzonder helder over zijn antikerkelijke en progressieve houding:

‘Religie heeft de menselijke geest altijd met duisternis gevuld, en hem over zijn echte plichten en belangen onwetend gehouden. Alleen als we de fantomen en mist van religie afwerpen, zullen we Waarheid, Rede en Moraliteit ontdekken. (…) In plaats van ons een medicijn te geven, versterkt, vermenigvuldigt en verlengt religie het kwade. (…) Laat ons net als de gevierde Lord Bolingbroke waarnemen: “Theologie is de doos van Pandora; als het onmogelijk is hem dicht te doen, is het in ieder geval goed om mensen erover te informeren dat deze fatale doos open staat”.’

De mens moet niet vrij, maar natuurlijk zijn

In Système de la Nature behandelt d’Holbach zowel de materiële als de morele natuur. Hij beweert dat beiden terug te brengen zijn tot de wetten van de materie. We hebben geen schepper of god nodig. Alles in de wereld beweegt volgens absolute noodzaak en het enige dat bestaat is materie. We worden gelukkig, als we deze feiten herkennen en ons daaraan aanpassen. Veel critici hebben zich afgevraagd hoe we in een gedetermineerde wereld met noodzakelijke natuurwetten, waarin dus geen vrijheid bestaat, toch vooruitgang kunnen boeken. D’Holbach geeft hierop een kort antwoord: de Rede kan de mens bevrijden van de negatieve kracht van religie en opent de weg voor een authentieke, menselijke natuur.

 

Vooruitgang heeft voor d’Holbach niets te maken met de existentiële vrijheid van het individu. Het heeft te maken met de noodzakelijke relatie tussen individu, natuur en samenleving. Hoewel hij dus een overtuigd atheïst en materialist was, was hij zeker geen libertijn zoals La Mettrie of Rochester. Hij wilde god doden, maar dat betekent niet dat alles is toegestaan, en ook niet dat mensen zélf goden worden. We zijn nog steeds onderworpen, maar nu aan de eeuwige wetten van de natuur.

 

Juist omdat de natuur een systeem is, biedt het duidelijke en eeuwige regels. In het hoofdstuk De code van de natuur spreekt de natuur als een persoon. Ze spoort de mens aan om haar wetten te leren kennen, waaronder de wet dat misdaad uiteindelijk zelfbestraffing is en deugdzaamheid altijd beloond wordt. Omdat we de natuurwetten kunnen begrijpen met onze rede, zijn we niet zomaar dierlijke wezens, ook al zijn we ook geen goden. Mannen en vrouwen kunnen alleen gelukkig zijn als ze hun natuur vervullen. Dat wil zeggen: verstandige, deugdzame en sociale wezens worden, volgens de richtlijnen van de natuur.

 

In een seculiere wereld die is gered van religie en die respect heeft voor de menselijke natuur, kan onze rede de morele waarheid tonen. Die bestaat eruit dat deugden in deze wereld – de enige wereld die we hebben – de weg naar een gelukkig en goed leven zijn. Bevrijd van frauduleuze voorstellingen, waarin zonde, ellende en lijden in het hier en nu geruild worden voor een eeuwige beloning in de hemel, en bevrijd van alle schadelijke bovennatuurlijke concepten, kan de mens eindelijk leren wat het betekent om te bestaan: de mens kan natuurlijk worden.