+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Humanismekritiek

De term humanismekritiek veronderstelt ook een min of meer afgebakende definitie van humanisme. Maar uit deze canon blijkt dat humanisme een te veelzijdig begrip is om slechts onder één definitie te vangen. We moeten eerst vaststellen tegen welk type humanisme de diverse vormen van humanismekritiek zich richten. Daarbij valt op dat humanismekritiek een vorm van kritiek is op een grondtrek van de moderne cultuur,  geenszins samenvalt met antihumanisme.

 

 

Is de mens wel de laatste waarde en waarheid?

De moderne cultuur wordt gekenmerkt door emancipatie van de mens uit de greep van de religie. De nadruk ligt op de groei van door de mens tot stand gebrachte wetenschappelijke kennis, die vervolgens vooruitgang in de geschiedenis teweeg zal brengen. Men gelooft in de vrijheid van de mens, die als centrum van deze geschiedenis wordt gezien. Daarmee is de mens, na het terugtreden van de goddelijke waarheid, zelf een laatste waarheid en waarde geworden. Aan alles mag het denken twijfelen, maar niet aan deze mens als laatste waarheid en waarde. Alles mag de rede ter discussie stellen, behalve haar eigen redelijkheid.

 

De humanistische grondtrek van de moderne cultuur ligt volgens humanismecritici in dit radicale antropocentrisme, dat zij problematiseren. Als dit centraal stellen van de mens een grondtrek van de moderne cultuur is, kan niemand zich daaraan onttrekken. In deze zin is ieder modern mens een humanist, en is antihumanisme een zinloze term. De humanisme-kritische denkers stellen dan ook vragen aan de postulaten van het humanisme van binnenuit. In plaats van het humanisme, als kader waarin wij allen leven en denken, te verwerpen, zoeken zij naar de blinde vlekken ervan. Deze benoemt Jean-François Lyotard bijvoorbeeld als het onmenselijke, dat de mens uit haar sturende positie haalt en diens autonomie – het idee dat we onszelf de wet stellen – onderbreekt vanuit een heteronomie – het idee dat niet wij onszelf, maar iets of iemand anders ons de wet stelt. Deze positie komt helder tot uitdrukking in wat de Duitse filosoof Theodor Adorno schreef over de betekenis van de moderne kunst: ‘De kunst blijft de mensen alleen trouw door haar onmenselijkheid jegens hen.’

 

Afbeelding: Vitruviusman van Leonardo da Vinci, ca. 1490, Gallerie dell’ Accademia, Venetië

 

Vormen van humanismekritiek

De moderne tijd laat van meet af aan een fundamenteel onbehagen bij haar eigen antropocentrisme zien, en is dus zowel humanistich als humanisme-kritisch. Dat vinden we in de zeventiende eeuw in René Descartes‘ analyse van de twijfel als kernproces van de menselijke rede, of in de achttiende eeuw in Immanuel Kants kritiek, die het onderzoek naar de grenzen van de rede centraal stelt.

 

Maar een radicaler en explicieter humanismekritiek ontstaat in de negentiende en twintigste eeuw, eerst bij denkers als Søren Kierkegaard, Friedrich Nietzsche, Sigmund Freud, Martin Heidegger en Theodor Adorno, om vervolgens tot bloei te komen in de naoorlogse periode. Het existentialisme van Sartre presenteert zich in de jaren veertig en vijftig nog als een laatste representant van humanisme en als een pleidooi voor een nieuwe, zij het tragische verantwoordelijkheid die de mens op zich moet nemen. De volgende humanismekritische stromingen vormen alle een afscheid van dat appèl.

 

Het denkstroming van het structuralisme van onder meer de Franse cultureel antropoloog Claude Lévi-Strauss en de vroege Franse filosoof Roland Barthes stelt niet de mens als zelfstandig handelend wezen, maar als symbolische, talige en politieke structuren voorop. Het neomarxisme van onder meer Louis Althusser legt de nadruk op de betekenis van ideologie en klassenstrijd voor de geschiedenis, waarvan de mens eerder een product is dan de schepper. De psychoanalyse van onder meer Jacques Lacan, die voortbouwt op het werk van Freud, denkt de mens als een complex geheel van verlangens (zie ook Humanistische Psychologie). De twintigste eeuwse taalfilosofie laat zien dat de taal niet een instrument is dat de mens ten dienst staat, maar een systeem met eigen wetten, waarop de mens maar ten dele greep heeft. Deze zogenaamde ‘linguistic turn’ werd onder meer door de Zwitserse taalkundige Ferdinand de Saussure in gang gezet en had brede invloed. Zie over structuralisme ook de werktekst over Jacques Derrida.

 

Al deze stromingen, die in het klimaat van de jaren zestig en zeventig vooral in Frankrijk opkwamen, hebben een volgende generatie van, wederom vooral Franse, denkers beïnvloed en gevormd. Deze zogenaamde poststructuralisten en deconstructivisten nuanceren de kritiek van hun voorgangers. In hun humanismekritiek, wijzen ze vooral op de wisselwerking en spanning tussen de mens enerzijds en datgene wat aan de mens ontsnapt anderzijds. Naast Jean-Francois Lyotard kunnen hier Gilles Deleuze, Michel Foucault, Jacques Derrida en Jean Baudrillard genoemd worden. Een iets jongere groep auteurs in deze traditie bestaat uit bijvoorbeeld Jean-Luc Nancy, Philippe Lacoue-Labarthe, Alain Badiou, Giorgio Agamben, Slavoj Zizek en Peter Sloterdijk.

 

Actualiteit

De actualiteit van de naoorlogse humanismekritiek komt onder meer naar voren in het recente debat over de betekenis van de Verlichting als onderdeel van een Westers-Europese culturele canon. Ook in de reflectie over de zogenaamde terugkeer van religie in de laatste decennia, en over globalisering, zijn de bijdrage van humanismecritici mede bepalend.

 

De humanismekritiek heeft sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw ook meerdere vormen van protest en kritiek ondervonden. Men wijst dan op het gevaar van relativisme en zelfs nihilisme dat schuilt in de problematisering van de mens als zekere, laatste waarde. Deze waarschuwing is te lezen in het werk van Jürgen Habermas en Frederic Jameson, en loopt parallel aan de kritiek op het postmodernisme. Luc Ferry en Alain Renaut presenteren humanismekritiek als een effect van de revoltes van mei ’68, en gaan zo ver er een antihumanisme in te zien. De Amerikaanse natuurkundige Alan Sokal en Jean Bricmont proberen vooral de onwetenschappelijkheid van de humanismekritische denkweg aan te tonen.

Georganiseerd humanisme

De eerste humanistische organisatie in Nederland was de vrijdenkersvereniging De Dageraad; opgericht op 12 oktober 1856 in Amsterdam. Het duurt tot ongeveer 1966 voordat humanisten op gelijke voet komen te staan met godsdienstige mensen.

 

Eerste artikel in het eerste nummer van het ledenblad van het HV, 17 febr. 1946

 

Atheïstische zuil?

Tot aan de tweede helft van de 20e eeuw, waren ongodsdienstige mensen moeilijk te plaatsen. Ze werden door christelijk Nederland bekeken als tweederangs burgers die vooral iets niet waren, namelijk christelijk. In een verzuilde samenleving vielen atheïsme en humanisme buiten de boot. Atheïsten vonden hun ‘levensbeschouwelijke dak’ in verschillende verenigingen. Tussen de wereldoorlogen kon men ongodsdienstige mensen niet alleen aantreffen bij de Dageraad, maar ook bij politieke partijen als de SDAP en de Vrijzinnig Democratische Bond, en bij jeugdorganisaties als de Jongeren Vredes Actie

 

Oprichting Humanitas en Humanistisch Verbond

Direct na de bevrijding werd op 31 mei 1945 door mensen uit kringen van de SDAP en het NVV (Ned. Vakbond van Vakverenigingen), Humanitas opgericht, de stichting voor maatschappelijk werk op humanistische grondslag. Men wilde hulp geven aan mensen die (tijdelijk) steun van anderen nodig hadden, maar geen beroep wilden of konden doen op kerkelijke organisaties. Het praktisch handelen is altijd een kenmerk van de leden en de vele vrijwilligers van Humanitas geweest. De vrijdenkersvereniging De Dageraad startte snel na het einde van de oorlog op 17 juni 1945 haar activiteiten weer op. Maar zo succesvol als in het Interbellum werden ze niet meer. 

 

Tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog groeide bij ongodsdienstige mensen als Jaap van Praag, Garmt Stuiveling, Henriette Polak-Schwarz en vele anderen, het besef dat er een aparte, niet-politieke vereniging moest komen, die de ongodsdienstige mensen een levensbeschouwelijk dak zou geven. Een vereniging ook die zou strijden voor een maatschappelijk gelijkwaardige positie van buitenkerkelijke mensen. Na een korte voorbereidingstijd werd op 17 februari 1946 het Humanistisch Verbond (HV) formeel opgericht in het gebouw van Vrij Nederland in Amsterdam.

 

Grote en kleine strijd

In het citaat van een van de oprichters van het Humanistisch Verbond, Jaap van Praag bovenaan deze tekst, verwijst hij naar een ‘opdracht’. Over deze opdracht meldt hij: 

Die opdracht is in de eerste plaats de verheffing van de grote onkerkelijke massa tot het peil van een geestelijk doordachte en zedelijk verantwoorde levensbeschouwing. Het valt immers niet te ontkennen dat het merendeel der onkerkelijken in een geestelijk nihilisme heeft geleefd […]. Toch is hiermee nog niet de volledige betekenis van een humanistisch verbond aangegeven. In dit tijdsgewricht ligt de noodzaak om het humanisme tegen ongemotiveerde aanvallen en nog meer tegen gedachteloze miskenning te verdedigen al zeer voor de hand.

Jaap van Praag verwijst hiermee naar wat de ‘grote‘ en ‘kleine‘ strijd van het humanisme wordt genoemd. 

 

De ‘grote’ strijd was gericht op het bieden van ‘een huis voor humanisten’: een geestelijk dak aan buitenkerkelijken met een voornamelijk humanistische levensbeschouwing. Het HV was onder meer bedoeld om deze functie te vervullen. Het werd met veel opoffering van geld en vooral tijd uit het niets door vele honderden mensen opgebouwd. Er ontstonden gemeenschappen, plaatselijke afdelingen waar regelmatig bijeenkomsten werden gehouden, men richtte eigen bladen op en hield wekelijks op zondagochtend een ‘humanistisch’ praatje.

 

De meeste energie werd in de eerste twintig jaar van het HV echter gestoken in de ‘kleine’ strijd: de gelijkberechtiging met godsdienstigen. En die strijd werd in de tijd van de verzuiling met verve gevoerd. Het ging daarbij vooral om zogenaamd ‘praktisch humanisme’, zoals:

In een rede uitgesproken op het jubileumcongres te Utrecht op 19 februari 1966, maakte Jaap van Praag de balans op van de emancipatiestrijd voor buitenkerkelijken (de ‘kleine’ strijd): ‘De strijd is in beginsel beslecht; de gelijkgerechtigheid wordt principieel nauwelijks meer betwist; ook al blijven er praktisch nog wensen te vervullen (….).

En over de strijd tegen het nihilisme (de ‘grote’ strijd), stelde hij:

Het gaat in één woord om de weerbaarheid van de buitenkerkelijke mens […] Het komt er op aan alle beschikbare middelen en mogelijkheden te gebruiken voor de verwerkelijking van een in ieder opzicht menswaardig leven.’

Rond 1966 is de kleine strijd in beginsel beslecht en komen de humanisten op gelijke voet met de godsdienstigen.