+

Leeswijzer

Historisch opgebouwd via vensters en werken

 

Vensters

De Canon is historisch opgebouwd via ‘vensters’. Vensters geven een belangrijke periode of ontwikkeling in de geschiedenis van het humanisme weer en vormen de ‘ingang’ in de Canon. Deze vensters vindt u op de homepagina. U ziet linksboven de oudste periode (het venster ‘Paideia’) en rechtsonder de jongste (het venster ‘Humanisme nu’).

 

Werken

In ieder venster vindt u diverse ‘werken’. Dit zijn exemplarische boeken, films, strips, wetten, personen en kunstwerken binnen het venster. In het venster ‘Existentialisme’, vindt u bijvoorbeeld de werken ‘De mythe van Sisyphus’ van Camus, ‘Het existentialisme is een humanisme’ van Sartre en ‘De tweede sexe’ van De Beauvoir.

 

Zoeken

Mocht u specifiek naar iets op zoek zijn dan kunt u de zoekfunctie gebruiken, bovenaan de pagina. 

 

Dirck Volkertsz. Coornhert

Coornhert (1522 – 1590) was een belangrijk Nederlands (religieus-) humanist, kunstenaar, musicus, theoloog en publicist. Hij ontkent de erfzonde en pleit voor menselijke waardigheid en godsdienstvrijheid. Het wordt hem niet in dank afgenomen.

 

 

Godsdienstvrijheid

Van Coornhert is de uitspraak weet of rust, wat bij hem betekent dat de mens ernaar moet streven met zekerheid te weten wat hij nodig heeft om goed te leven. Al het andere moet hij, zelf rustig blijvend, laten rusten. De toetssteen voor het goed doen is de gulden regel: behandel een ander zoals je zelf behandeld zou willen worden. Uit deze gulden regel vloeit ook zijn stevige pleidooi voor godsdienstvrijheid voort. Immers, als ieder mens zijn geloof vrij en onbelemmerd wil belijden, dan mag hij die vrijheid anderen niet misgunnen. Zelfs atheïsten niet. Coornhert is ervan overtuigd dat het voor iedereen het prettigste is om goed te doen en al doende beter te worden. Om met Aristoteles en zijn Ethica te spreken, een leven dat gelukt is, is gelukkig.

 

Coornhert groeit op in de Warmoesstraat in Amsterdam als zoon van een welgestelde, rooms katholieke lakenkoopman en zijn vrouw die hem een – zeker voor die tijd – vrije opvoeding geven. Op jonge leeftijd trouwt hij met een twaalf jaar oudere, arme vrouw uit Haarlem. Dit is tegen de zin van zijn moeder (zijn vader leeft niet meer) die hem onterft. ‘Verkiezen doet verliezen‘ is dan ook Coornhert’s eerste levensspreuk en de rest van zijn leven staat in dat teken.

 

Ten gevolge van zijn overtuiging en opvattingen, is hij noodgedwongen regelmatig op de vlucht. In 1560 begint hij met vrienden een drukkerij in Haarlem en geeft onder andere zelf vertaalde werken van Cicero, Seneca, Boccacio en de Odyssee uit. Coornhert schrijft – anders dan gebruikelijk – niet in het Latijn maar in het Nederlands, zo kan hij door gewone burgers tenminste begrepen worden. Later wordt hij notaris, ook in Haarlem.
 

Erfzonde en strafrecht

Coornhert is bevriend met Willem van Oranje die de opstand tegen de Spanjaarden leidt (hoewel hij de Koning van Hispanje altijd heeft geëerd, zoals ons volkslied leert). De Spanjaarden zien hem dan ook al gauw als gevaarlijke figuur en zetten hem in 1567 gevangen in de Haagse Gevangenpoort. Naast zijn vriendschap met Willen van Oranje, speelt ook mee dat hij een uitzonderlijk openbaar debat had genotuleerd, dat plaatsvond tussen enkele priesters en vertegenwoordigers van de gereformeerden. Het thema is de erfzonde.

 

Coornhert meent dat de erfzonde en de daarbij behorende oorspronkelijke slechtheid van de mens niet bestaat en ook niet is terug te vinden in de bijbel. Hij is een optimist, gelooft in de goedheid van mensen en in zowel de eigen als de maatschappelijke maakbaarheid. Ook gelooft hij in de vrije wil. Dit alles brengt hem in regelrecht conflict met de calvinisten, die in de mens vooral slechtheid zien.

 

In de Gevangenpoort schrijft hij zijn Boeventucht en ontwerpt een nieuw strafstelsel, vooral gebaseerd op het principe dat ledigheid des duivels oorkussen is, overigens ook de ledigheid in hemzelf (zo schreef hij een ‘Protest teghen den Slaep’). Coornhert legt een verband tussen criminaliteit en sociaal-economische oorzaken, heel modern voor die tijd. De belangrijkste componenten om van ‘lediggangers’ – zoals hij ze noemt – weer fatsoenlijke burgers te maken, zijn werken en resocialisatie. Daarbij houdt hij het principe aan, dat de meester zich toont in de beperking. Burgers moeten zo min mogelijk gevangen worden gezet. En juist ook daarom is indertijd de Coornhert Liga naar hem vernoemd, de vereniging die een zeer gematigd en op menselijke maat geschoeid strafrecht voorstond, met het strafrecht als ultimum remedium (laatste oplossing).

 

Afbeelding: Dirck Volkertsz. Coonhert

 

Op de vlucht

Eenmaal vrijgelaten, vlucht Coornhert naar Duitsland en worden op bevel van de Hertog van Alva zijn bezittingen verbeurd verklaard. Hij komt opnieuw in contact met Willem I en keert na een omweg in 1572 terug naar ons land waar hij in opdracht van de Staten van Holland, een rapport schrijft over de wreedheden van Lumey en zijn manschappen tegenover de katholieken. Lumey wil hem doden en Coornhert vlucht naar Xanten, waar hij zijn vroegere vak van etser en graveur oppakt. Na de pacificatie van Gent keert hij in 1576 terug in Haarlem en gaat daar weer als notaris werken. 

 

Veel rust heeft Coornhert niet gekend. In 1584 wordt Prins Willem vermoord en zijn vijanden zouden hem, dacht hij, wel weten te vinden. Coornhert vlucht het land uit naar Emden, waar hij zijn standaardwerk schrijft: Zedekunst, dat is Wellevenskunste. Onder zedekunst verstaat hij de kunst deugdzaam te leven onder leiding van de rede, dat wil zeggen, het gezonde verstand.

 

Coornhert vindt dat ieder verstandig mens in staat is zelf alles te onderzoeken en tot een juiste conclusie te komen. Conflicten – in zijn tijd vooral van godsdienstige aard – moeten met argumenten worden beslecht, niet met dwang of vrijheidsbeperking. In dit opzicht is hij een duidelijke humanist. Door deze opvatting komt hij in conflict met (zijn eigen) katholieke kerk. En door zijn kritiek op grote hervormers als Calvijn, krijgt hij ook ruzie met die richting.

 

Als hij in 1589 in Holland terugkeert, staat men hem niet toe in Delft te gaan wonen. Men vindt zijn ideeën te gevaarlijk. Na enige tijd vestigt hij zich in Gouda waar hij ook sterft. Zijn vriend Spiegel schrijft een grafschrift voor zijn grafsteen:

Nu rust / Diens lust/ En vreught / Was dueght / En ’t waar / Hoe swaar / ’t Ook viel. / Noch sticht / Zijn dicht-geschryf / Maar ’t lyf / Hier bleef ’t / God heeft / De ziel..

Deze grafsteen kan bewonderd worden in de Sint Janskerk te Gouda.

Desiderius Erasmus, Lof der Zotheid

Zijn leven lang heeft Erasmus (1466-1536) geprobeerd humanisme en christendom tot een synthese te brengen. Genadeloos en satirisch vocht hij misstanden in de kerk aan. In de Lof der zotheid roept hij door de mond van Moria – de godin van de Zotheid – om kerkelijke hervorming en herbronning. Daarmee maakte hij de weg vrij voor de reformatie. Erasmus’ werk en persoonlijkheid zijn gematigd, vredelievend en niet-dogmatisch religieus.

 

Open blik en gezond verstand

Op zijn terugtocht te paard over de Alpen in de zomer van 1509, denkt Erasmus aan wat hij in het Italië van de Renaissance, in het bijzonder in Rome, heeft gezien en beleefd. Het verheugt hem dat hij zijn goede vriend en medestander Thomas More in Londen zal ontmoeten. Al mijmerend komt hij op de idee om Moria, de godin der Zotheid, op te voeren. Hij stelt zich voor dat ze haar kijk op de wereld en het mensdom, op rijkdom en macht, op kerk en staat, in alle vrijheid en openhartig uit. 

Eigenlijk schreef Erasmus het werk, dat nergens een vervelende lange preek wordt, bij wijze van amusement. Maar waar hij het voorlas, kende het telkens een groot succes. In 1511 werd het gedrukt in Parijs en nog tijdens zijn leven beleefde het 45 herdrukken. In heel Europa is het één van de meest gelezen en bewonderde werken geworden, die generaties aan het denken heeft gezet en hen leerde met open blik en gezond verstand de wereld te bekijken.

 

Steeds is Moria, ook wel vrouwe Stultitia, de Zotheid, genoemd, aan het woord. Zij spreekt superieur, gereserveerd, sober en soms ook brutaal. Voortdurend schakelt ze over van de meest dwaze gedachten en voorbeelden naar het meest ernstige. Twee thema’s doorkruisen elkaar: de heilzame dwaasheid die de ware wijsheid in zich draagt en de verwaande wijsheid die louter dwaasheid is. Aldus tekent Erasmus een onvergetelijk portret van de mensheid via een lofrede van de Zotheid op zichzelf. De Zotheid steekt in haar toespraak voortdurend de draak met vorsten en hovelingen, eenvoudige mensen en bijgelovigen, maar vooral met kardinalen en bisschoppen, met religieuzen en monniken, met filosofen en theologen. Zij noemt hen onverdraagzame, zelfingenomen muggenzifters en woordpronkers. Op de achtergrond roept de auteur van deze satire om kerkelijke hervorming en herbronning.

 

Renaissance en Reformatie

Het werk ontstond tegen de achtergrond van een herleving van de klassieke humanistische visies op de mens uit de Oudheid. Maar ook speelde de interne strijd tegen een zich superieur wanend katholicisme een rol. Velen zochten naar een volkse invulling van het christendom en naar een vorm van emancipatie en vrijheid los van allerlei machten en dogma’s. 

Velen beschouwen de Lof der Zotheid als een baken dat de weg hielp vrij te maken voor de Reformatie aan het begin van de 16e eeuw. De Reformatie, oorspronkelijk bedoeld om de katholieke kerk van binnenuit te hervormen, kreeg in de eerste helft van de 16e eeuw een gezicht in Noord-West Europa met leiders als Maarten Luther, Huldrych Zwingli en Johannes Calvijn. Eigenlijk was zij al in de Middeleeuwen ontstaan als protest tegen allerlei misstanden, zoals aflaten, geldzucht, machtswellust en vleierij. Deze worden ook in de Lof der Zotheid door vrouwe Stultitia met sarcasme en humor aan de kaak gesteld.

 

Afbeelding: door Hans Holbein de Jonge in de editie van Lof der Zotheid van 1515.

 

Humanitas

In talloze passages zet Erasmus zich af tegen uiterlijke geloofstekens. Alle mogelijke vormen van uitwendige geloofsbeleving moeten het ontgelden: heiligen-, relieken- en beeldenverering, bedevaarten en opzichtig bidden. In zijn ogen zijn het volslagen onnodige tekens van devotie. Toch wil hij niemand dit soort dingen ontzeggen. Als iemand meent ze nodig te hebben, dan moet dat kunnen. Door de mond van vrouw Stultitia spreekt hij als humanist, voorstander van de vrije wil en van tolerantie. Eigenlijk verzet hij zich tegen de schijnheiligheid van het christelijke Europa en pleit voor zuiverheid, waarheidszin en echte vriendschap. De ware ingrediënten van de humanitas zijn bij Erasmus geleerdheid, hoffelijkheid, vriendelijkheid, goede omgangsvormen, de kunst van het gesprek en tolerantie. 

 

Erasmus toont zich een medestander van de hervorming en pleit voor een terugkeer naar de basiswaarden van het christendom. Net als Luther wil Erasmus een zuivere godsdienst, vrij van scholastiek en bijgeloof. Anders dan Luther is hij echter geen revolutionair. Hij wil de vele misbruiken in de kerk via geleidelijkheid en gematigdheid uitbannen en de godsdienst zuiveren, zonder echter de eenheid van de Roomse kerk te breken. De predestinatieleer, die de vrije wil aan banden legt en tot ontwikkeling kwam in het protestantisme en de gereformeerde kerk, wijst de humanist Erasmus totaal af.

 

Tolerantie

De tolerante Erasmiaanse gezindheid die blijkt uit de Lof der Zotheid, is diep doorgedrongen in het openbare leven van de Nederlanden. De humanistische en vredelievende leer werkt na hem door in politieke figuren als Willem van Oranje, diens assistent Filips van Marnix van Sint-Aldegonde en Johan de Witt, bij 17e eeuwse literatoren als Joost van den Vondel en P.C

. Hooft en geleerden als Dirck Volkertsz. CoornhertHugo de GrootChristiaan Huygens en Baruch de Spinoza.

Michel de Montaigne, Essays

Montaigne was net als Erasmus en Coornhert een vooraanstaand Noord-Europees Renaissancefilosoof. Hij wordt de eerste moderne filosoof genoemd vanwege zijn originele visie op de vorming van een vitale persoonlijkheid.

 

 

 

Michel de Montaigne (1533 – 1592) werd in 1533 geboren als Michel Eyquem, op het kasteel van Montaigne, ten oosten van Bordeaux. Hij studeerde rechten en was van 1557 tot 1570 magistraat bij het gerechtshof van Bordeaux. Daar raakte hij bevriend met Etienne de La Boétie, eveneens rechter, die hem wegwijs maakte in het humanisme van de Renaissance en de moraal van zijn tijd. Voor Montaigne vormde deze intense vriendschap de belangrijkste ervaring van zijn leven. De dood van La Boétie was het centrale motief voor het schrijven van zijn Essays.

 

Seculiere bekering

Nadat hij in 1570 was gestopt met werken, keerde Montaigne het openbare leven de rug toe. Hij beschouwde zijn burgerplicht als vervuld en trok zich terug in de toren van zijn kasteel. Waarschijnlijk was Montaignes retraite vooral een soort seculiere bekering. Hij keerde zich niet af van de wereld tot God, maar van het publieke leven naar zichzelf. Het ontwikkelen van een rijk innerlijk was voor hem belangrijker dan een publiek ambt.

Na het verschijnen van de eerste twee delen van zijn Essays in 1580, ging Montaigne op reis naar badplaatsen in Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Italië. Tijdens zijn reis hield hij een dagboek bij, waaruit blijkt dat hij graag het gesprek aanging met de lokale bevolking en hun gebruiken navolgde. Montaigne ontwikkelde een brede interesse voor andere culturen. Daardoor werd hij zich bewust van het etnocentrisme van zijn tijdgenoten.

 

Opgewekte scepsis

Net als de andere Renaissancehumanisten CoornhertErasmusPico en Petrarca was ook Montaigne een overtuigde christen. Het Renaissance-humanisme legde echter niet langer de nadruk op de zondigheid van de mens maar op zijn goddelijke natuur. Doel was de eigen aard van de mens te doordenken en de morele opvoeding ter hand te nemen. Montaigne was behoorlijk sceptisch over de zo alom geprezen redelijkheid van de mens. Toch geloofde hij in de mogelijkheid om het menselijk leven te verbeteren. Daarin was hij sterk beïnvloed door de moraalfilosofen uit de Klassieke Oudheid. Van de stoïcijnen leert hij standvastigheid, van de sceptici bescheidenheid, en van de epicuristen het genieten. 

 

Lange tijd zag Montaigne heil in de ethiek van de stoïcijnen. Je voegen naar het lot en controle houden over waar je in het leven wel en niet over gaat. Gaandeweg ervaart hij het stoïcijnse ideaal van de standvastige man, ‘een onbeweeglijk en onbewogen Kolos’, als onnatuurlijk en onmenselijk. Het gevaar van een te ver doorgevoerd scepticisme is dat men vergeet te leven, en Montaigne wilde juist heel graag leven. In zijn Essays zien we dan ook een sterke verschuiving naar een gematigde scepsis en uiteindelijk naar een hedonistisch vitalisme. Nietzsche zal hem later prijzen vanwege zijn opgewekte scepsis.

 

Introspectie en zelfaanvaarding

De Essays is een lijvig werk: het boek beslaat in de Nederlandse uitgaven ruim 1500 pagina’s, verdeeld over iets meer dan honderd essays. De verzameling Essays als geheel kan gezien worden als Montaignes proeve om zichzelf te verhelderen.

 

Deze proef is geen filosofisch traktaat maar eerder een gesprek met de lezer, op het grensvlak van literatuur en filosofie. In de visie van de Canadese filosoof Charles Taylor staat Montaigne model voor een belangrijke ontwikkelingslijn van ons moderne zelf: de tendens om tot jezelf in te keren met als doel te ontdekken wie je eigenlijk bent. Daarmee ligt het werk van Montaigne ten grondslag aan een heel nieuwe en specifiek moderne visie op wat het betekent een subject of zelf te zijn. De mens bezit geen stabiele, universele menselijke aard maar een voortdurend in verandering zijnde, vergankelijke en begrensde identiteit, die via zelfreflectie ontdekt en verder ontwikkeld moet worden.

 

Doel van de zelfinkeer is meer praktische wijsheid, met het oog op een vitale levensvorm. We moeten op zoek gaan naar onze altijd tijdelijke, eigen vorm en daarmee vrede vinden. Montaignes opvatting van het goede leven houdt in dat we de juiste gewoontes ontwikkelen en leren leven in overeenstemming met onze steeds veranderende natuur. We mogen ons niet verliezen in hoogdravende leefregels noch in intellectuele abstracties. Het gaat erom onze grenzen en eindigheid te aanvaarden. Dan kunnen wij het best leven in het hier en nu.

 

Montaigne had de balken van zijn bibliotheek volgeschreven met Latijnse en Griekse spreuken. Op de foto een deel van Terentius’ ‘Homo sum, humani a me nihil alienum puto’: ‘Ik ben een mens en niets menselijks acht ik mij vreemd’.

 

Kosmopolitische diepgang en tolerantie

Tot Montaignes hedendaagse bewonderaars behoort de Britse filosoof Stephen Toulmin, die in zijn boek Kosmopolis (1990) Montaigne als de eerste echt moderne denker herwaardeert. Volgens Toulmin is het onjuist om de moderniteit bij Descartes te laten beginnen met diens theoretische ideaal van universele, zekere kennis en rationele vooruitgang. Tegenover de strengheid en stabiliteit van een theoretisch model zocht Montaigne flexibiliteit en praxis, zowel in het domein van zijn eigen leven als in de uiteenlopende domeinen van de politiek, maatschappij, economie, literatuur en kunst. Uit Montaignes opvatting van mens-zijn vloeit een kosmopolitische diepgang en tolerantie voort die hem voor onze laatmoderne tijd tot een hoogst relevant denker maakt. 

 

Weimar Humanisme

Tegen het einde van de 18e eeuw ontstond in Duitsland een interessante vorm van humanistisch denken die voortkwam uit een heroriëntatie op de Oudheid: het zogenaamde Weimar humanisme. In dit humanisme, dat ook wel de Duitse Renaissance is genoemd, lag de nadruk op contemplatie en geestelijke ontwikkeling. Het benadrukte het belang van een brede persoonlijke vorming. Een Bildung die bestaat uit algemene ontwikkeling op cultureel en literair, maar ook op politiek en natuurwetenschappelijk terrein.

 

Afbeelding: Standbeeld van Goethe en Schiller in Weimar door Maik Schuck

 

Humanität en Paideia

De hernieuwde belangstelling voor de klassieke wortels werd onder meer geïnitieerd door de archeoloog en kunsthistoricus Johan Winckelmann met zijn boek Geschichte der Kunst des Altertums. De Weimar humanisten streefden naar het ideaal van Humanität. Hieronder verstond men de totale, maar vooral geestelijke, menselijke ontplooiing, waarvan de Grieken naar men vond het schitterendste voorbeeld hadden gegeven.

 

De Duitse Humanität staat dichter bij het klassiek Griekse vormingsideaal (paideia) dan bij het klassiek Romeinse humanitas. Het Romeinse humanitas ideaal heeft sociale en politieke doelstellingen die wel terug te vinden zijn bij het sociale humanisme van Verlichtingsdenkers als Voltaire en Diderot, maar veel minder bij het Weimar humanisme.

 

Ontwikkeling van de persoonlijkheid

Een belangrijk boegbeeld van het Weimar humanisme is Wilhelm von Humboldt, de oprichter van het humanistische gymnasium dat de nadruk legt op de brede ontwikkeling van de persoonlijkheid. ‘Het hoogste doel van de mens is de meest volledige en de meest harmonieuze ontwikkeling van zijn potentieel in zijn volkomen individualiteit’, stelde Von Humboldt. 

 

Maar het Weimar humanisme is toch vooral verbonden met de namen van Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) en Friedrich Schiller (1759-1805). Goethe was een romanschrijver, maar ook staatsman, filosoof, natuuronderzoeker en dichter. Hij is onder meer schrijver van Faust (1808 / 1825) en Het lijden van de jonge Werther (1774 / 1787). Schiller was dichter, filosoof en toneelschrijver.

 

Kosmopolitisme

Lag bij de onversneden idealist Schiller het accent op het geestelijke leven en de eigen individualiteit, de aardsere Goethe toonde een meer open houding. Dat blijkt onder meer uit zijn belangstelling voor de wetenschap, zijn kosmopolitisme en zijn literaire werk. In tegenstelling tot het romantische en het nationalistische denken, geloofde Goethe dat literatuur de macht heeft om verschillen in tijd, ras en cultuur te overstijgen en het universeel menselijke te benadrukken:

‘De kans om tot algemene verdraagzaamheid te komen is het grootst als men de eigenaardigheid van individuele mensen en van verschillende volken laat rusten en vasthoudt aan de overtuiging dat het kenmerk van wat werkelijk verdienstelijk is erin gelegen is dat het behoort aan de gehele mensheid.’

Het belang van het Weimar humanisme voor onze tijd ligt vooral in de aandacht voor persoonlijke geestelijke ontwikkeling, de daaruit voortvloeiende onderwijsopvatting en de balans die denkers als Goethe zochten tussen de ontwikkeling van een unieke persoonlijkheid en een kosmopolitische houding en openheid naar andere culturen.

Mensenrechten

In 1632 wordt de ‘vader van de mensenrechten’ John Locke geboren. Hij realiseert zich dat de tijd van de dominantie van een bepaalde godsdienst voorbij is. De diversiteit van levensbeschouwingen zou een blijvend kenmerk worden van de nieuwe tijd. Een visie op de inrichting van een moderne samenleving moet dan ook aanvaardbaar zijn voor mensen van verschillende levensovertuigingen. Zo’n visie zou moeten uitgaan van de menselijke individualiteit en gelijkheid. Net als zijn tijdgenoot Thomas Hobbes, heeft Locke het katholieke, collectivistische en op natuurlijke ongelijkheid gebaseerde mensbeeld van de Middeleeuwen achter zich gelaten.

 

 

Een nieuwe visie op de mens

Universele Verklaring van de Rechten van de Mens

Eleanor Roosevelt met de ‘Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens’, 1949

Locke kwam ter wereld in een rumoerige tijd; de tijd van de Europese godsdienstoorlogen tussen protestanten en katholieken. Hij had zich heel duidelijk voorstander betoond van tolerantie en een scheiding tussen kerk en staat. Dat kwam hem niet op de vriendschap van de koning te staan en hij besloot naar het tolerante Holland te vertrekken, dat een stimulerend klimaat bood.

 

Locke betoogde dat mensen van nature bepaalde rechten hebben, te weten rechten op leven, vrijheid en goederen. Van anderen mag verwacht

worden dat zij die rechten respecteren. Mensen zijn echter geen engelen maar eindige en beperkte wezens. Daarom is het goed dat er een overheid is die kan zorgen dat mensen zich aan hun morele verplichtingen houden. Maar die overheid moet natuurlijk ook zélf de natuurlijke rechten van mensen respecteren.

 

Het idee van rechten die mensen van nature hebben, dat wil zeggen, op grond van hun mens-zijn in plaats van toegekend door een overheid, sloeg aan. Die rechten werden gezien als een moraal die voor mensen met verschillende levensovertuigingen aanvaardbaar zijn. Het idee van natuurlijke rechten heeft een voorgeschiedenis.

 

Het was de tijd van het kapitalisme in wording. De Industriële Revolutie was op komst. De handel neemt een grote vlucht, de verstedelijking veroorzaakten een breuk met de agrarische samenleving waar mensen leefden binnen grootfamilies. In die sfeer groeide een nieuwe visie op de mens. Mensen worden steeds meer gezien als autonome individuen, die een ambivalente verhouding met de Staat hebben. Enerzijds staat het individu tegenover de Staat en moet de privé-sfeer worden beschermd, anderzijds is het juist de Staat die het individu moet beschermen tegen de aantasting van diens rechten door anderen.

 

Afbeelding: Eleanor Roosevelt met de ‘Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens’, 1949

 

Natuurlijke rechten in juridische documenten

Het idee van natuurlijke rechten bleef niet beperkt tot de schrijfsels van filosofen, maar werd opgenomen in juridische documenten. Het leidde tot de Bill of Rights in Engeland. De geest van de tijd leidde ook in Frankrijk tot nieuwe inzichten. Charles de Montesquieu (1689-1755) ontwikkelde de idee van de scheiding der machten. Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) ontwikkelde de leer van de volkssoevereiniteit. De ideeën van Locke, Montesquieu en Rousseau hadden veel invloed op de Franse Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger (1789). 

 

Met de Britse en andere Europese migranten naar Amerika gingen ook Europese ideeën de oceaan over. De Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring van 1776 bevat passages die erg doen denken aan John Locke. En, de Amerikaanse Grondwet van 1787 en de daaraan gehechte Bill of Rights van 1791 ademen de geest van Locke, Rousseau en Montesquieu.

 

Exécution d'Olympe de Gouges, Mettais (1793)Mensenrechten ook vrouwenrechten

Gelijkheid betekende voor velen in die tijd gelijkheid tussen mannen. Niet voor Olympe de Gouges, pseudoniem van Marie Gouze (1748-1793). Gelijkheid strekt zich bij haar ook uit tot gelijkheid van mannen en vrouwen en gelijkheid van wit en zwart. Niet lang na de opstelling van de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger stelt zij in 1791 de Verklaring van de Rechten van de Vrouw en de Burgeres op.

 

Haar radicaal streven naar gelijkheid en verzet tegen onrecht levert haar veel vijanden op. Ook zij wordt slachtoffer van La Terreur, het schrikbewind van Robespierre. In 1793 wordt ze onthoofd. Zij wordt gezien als voorbeeld en boegbeeld voor de vrouwenbeweging. In Engeland schrijft Mary Wollstonecraft (1759 – 1797) A Vindication of the rights of Woman (1792) waarin ze net als Gouges voor vrouwenrechten pleit.

 

Afbeelding: Exécution d’Olympe de Gouges, Mettais (1793)

 

Mensenrechten worden internationaal vastgelegd

De natuurlijke rechten werden in de grondwetten van vele landen opgenomen. De term natuurlijke rechten raakte op de achtergrond en de fundamentele rechten in de grondwetten werden voortaan ‘grondrechten’ genoemd. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond de gedachte dat fundamentele rechten internationaal zouden moeten worden erkend en beschermd. De verschrikkelijke schendingen van de menselijke waardigheid gedurende die oorlog mochten nooit meer plaats vinden. In 1948 werd de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

 

De UVRM is gevolgd door talloze verklaringen en verdragen vanwege de Verenigde Naties, o.a. het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten. Ook zijn er regionale documenten op het terrein van mensenrechten, zoals in Europa het Europees Verdrag voor de Bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden, dat bindend is voor 47 Europese staten (niet voor Wit-Rusland). De Europese Unie heeft sinds enkele jaren haar eigen Handvest betreffende Fundamentele Rechten van de Europese Unie.

 

Humanisten zijn enthousiaste aanhangers van deze seculiere moraal van mensenrechten en willen zich inzetten voor de realisering van mensenrechten, die helaas nog op grote schaal worden geschonden. Dit moet niet zo worden geïnterpreteerd dat mensenrechten iets exclusiefs humanistisch zou zijn. De seculiere moraal van mensenrechten is geen levensbeschouwing op zichzelf, geen alternatief voor humanisme of religies.

 

Deze seculiere moraal zegt niets over de zin van het leven, het bevat geen antwoord op de vraag hoe het leven geleefd dient te worden. Het is geen moraal van het goede leven maar van een rechtvaardige samenleving. Deze seculiere, publieke moraal van mensenrechten wil niet, en moet niet, een moraal zijn die levensovertuigingen uitsluit of negeert, maar een levende moraal die gedragen wordt door mensen van verschillende levensovertuigingen. We hebben een seculiere, voor allen geldende, moraal nodig in deze geglobaliseerde wereld, ten behoeve van de menselijke waardigheid.