Het begin van het humanisme wordt in de Griekse cultuur gelegd. De Griekse filosoof Socrates (vijfde eeuw voor Christus) wordt vaak als grondlegger van het humanisme beschouwd. Socrates stelde vragen bij allerlei vanzelfsprekendheden en probeerde mensen op die manier aan het denken te zetten. Hij werd hiervoor uiteindelijk ter dood veroordeeld. Deze dialogische manier van denken maakt deel uit van de opvoeding tot volledig mens: paideia.
De dood van Socrates door J.L David (1787)
Een opvoedingsideaal
Het woord paideia betekent opvoeding of ook wel jeugd, het is afgeleid van het Griekse woord pais: ‘kind’. De redenaar Socrates (436-338 v. Chr.), heeft het begrip zijn definitieve gestalte gegeven. Bij hem wordt paideia tot een opvoedingsideaal dat gericht is op de vorming tot een volledig mens. Het gaat om kennis van de Griekse cultuur, literatuur en met name om de rhetorica. Deze vorming was alomvattend en had excellentie als doel. In paideia staat kennis centraal, maar het is tegelijkertijd een beschavings- en vormingsideaal gericht op karaktervorming. Begrippen als verfijndheid, innerlijke en uiterlijke beschaving, proportionaliteit (ook van het lichaam) en wellevendheid maken er deel van uit.
Het democratiseren van kennis
Terwijl in de vroegste Griekse geschiedenis paideia de beperkte betekenis heeft van opvoeding bestemd voor de Griekse aristocratie, valt er in de loop van de vijfde eeuw voor Chr. een democratisering van het onderwijs- en opvoedingsideaal te constateren. Dit heeft te maken met de opkomst van Athene als democratie. Er ontstaat behoefte aan informatie en kennis op allerlei gebied. Ook van invloed is de stormachtige ontwikkeling die de filosofie en de wetenschappen in deze periode doormaken. Een geweldig reservoir aan kennis op gebieden als wiskunde, geneeskunde, geografie, geschiedenis en architectuur ontwikkelt zich. In een open samenleving als het Athene van de vijfde eeuw voor Chr. sijpelt deze kennis langzaam door naar de minder bevoorrechte bevolkingsgroepen.
‘Toen Zeus zich met de mens bezighield, gaf hij aan elk van hen een welbepaalde deskundigheid, maar de politieke kennis werd gelijkmatig over iedereen verdeeld’. (Plato, Protagoras)
Degenen die deze kennis beschikbaar maakten voor een grotere groep mensen, waren de Sofisten. Dit waren rondtrekkende professoren, die hun kennis voor geld aanboden. De Sofisten waren actief op verschillende terreinen van onderwijs en wetenschap. Ze legden zich vooral toe op het onderwijzen van de rhetorica, de welsprekendheid. In het democratische Athene was het van belang voor de leden van de volksvergadering om hun argumenten op een fraaie én overtuigende wijze te kunnen verwoorden. Kenmerkend voor de Sofisten – en bijzonder goed passend bij het open karakter van de Atheense samenleving – was hun opvatting dat kennis geen vaststaand gegeven is, maar verandert al naar gelang de omstandigheden. Dat is ook de betekenis van de uitspraak van de sofist Protagoras dat de mens de maat van alle dingen is.