In bijna elk aspect van zijn denken was Voltaire een vooruitstrevende humanist. Hij wees alle vooroordelen, bovennatuurlijke en dogmatische verklaringen af en legde de nadruk op de rede. Hij was ook een uitermate ambivalent denker. Ondanks zijn scherpe kritiek op dogmatisme, worstelde hij met het bestaan van God en het idee van het aardse paradijs.
Afbeelding: illustratie uit Candide.
Verbrijzel het systeem!
Het is geen overdrijving om te stellen dat Voltaires invloed immens was. Hij heeft de Europese houding tegenover veel belangrijke kwesties werkelijk veranderd. Voltaires complexe humanisme, dat met goede redenen zowel seculier als deïstisch genoemd kan worden, kwam tot uitdrukking in tragische toneelstukken en poëzie, essays en verhandelingen, satirische romans en filosofische vertellingen. Ook is zijn humanisme zichtbaar in de directe strijd voor tolerantie en sociale rechtvaardigheid. Zijn leven lang bestreed hij alle vormen van geweld, bijgeloof, fanatisme en vooroordelen. Écrasez l’Infâme!, vrij vertaald als Verbrijzel het systeem! was zijn motto, en hij vond zelf zijn Traité sur la tolérance, Verhandeling over de tolerantie (1763), een van zijn belangrijkste werken.
Tegen het ancien régime
Al vroeg nam Voltaire instinctief aanstoot aan het ancien régime, het geheime verbond van kerk, koningshuis en aristocratie dat de macht had in Frankrijk sinds de Middeleeuwen. Zij zorgden ervoor dat het leven van de meeste mensen ellendig was. Ze onderdrukten de geest van vrij onderzoek en belemmerden het geestelijk leven.
Voltaire wilde onrechtvaardigheid, laster en irrationaliteit aan het licht brengen en zo de samenleving verbeteren en de Verlichting binnenleiden. Hiertoe moest hij ingaan tegen de neiging van mensen om zich, uit domheid dan wel uit angst, op te stellen als goedgelovige navolgers. Deze neiging maakte hen immers vatbaar voor manipulatie door hypocriete demagogen.
Jeugdig optimisme
Voltaire nam het op tegen scherpzinnige theologen als Blaise Pascal. In diens Pensées, Gedachten, zag Voltaire een subtiele, maar formidabele bedreiging van het progressieve humanistische denken. Volgens Voltaire lijkt het Pascals bedoeling om ‘de mensheid in een slecht daglicht te plaatsen (…) en getroost hij zich de grootst mogelijke moeite om ons allemaal zondig en slecht te doen lijken.’ ‘Daarom’, vervolgt hij, ‘ben ik zo vrij om mijn pen te gebruiken ter verdediging van mijn soortgenoten, tegen deze sublieme misantroop.’
Voltaire reageerde met bijna opgeruimde tegenargumenten, maar telkens vanuit het gezichtspunt van de rede en het gezond verstand. Waar Pascal het onbegrijpelijke mysterie van de mens benadrukt, betoogt Voltaire dat hij zich eenvoudig een voorstelling kan maken van ‘wat een mens is, zonder iets mysterieus te ontdekken. (…) Ik bespeur dat hij ter wereld komt zoals alle andere dieren. Kortom, de mens is precies zoals hij moet zijn.’Dit soort beweringen zijn in overeenstemming met het tamelijk optimistische, bijna zelfvoldane, humanisme dat Voltaire in het begin van zijn carrière voorstond. Dit humanisme wordt samengevat in de slotregel van zijn gedicht Le Mondain: ‘Het aardse paradijs is waar ik ben.’
Op Pascals beroemde weddenschap – je mag uitsluitend ofwel vóór ofwel tégen Gods bestaan wedden – reageerde hij door te stellen dat dit soort spelletjes ongepast is. Het onderwerp is te waardig voor een weddenschap en bovendien, agnosticisme, het nóch bevestigen, nóch ontkennen van het bestaan van God, is ook een geldige optie: wie twijfelt hoeft helemaal niet te wedden.
Vertrouwen in de rede, aanvaarding van haar grenzen
Voltaires humanisme bestond eruit dat hij een aantal progressieve Engelse denkers aanprees, met name John Locke en Isaac Newton. Het is belangrijk om op te merken dat Voltaire een groot vertrouwen had in de activiteiten en de kracht van de menselijke rede, maar ook de grenzen van de rede aanvaardde. Net als Locke nam hij geen standpunt in over het wezen en de status van de ziel. Voltaire accepteerde en populariseerde Newtons theorie van de zwaartekracht, en benadrukte dat we niet verder kunnen gaan. Volgens Voltaire zijn de effecten van de zwaartekracht empirisch meetbaar, dus het is legitiem dat we dit als een oorzaak aannemen. Maar, voegt hij toe, ‘de oorzaak van deze oorzaak behoort tot de arcana van de Almachtige’.
Metafysica: het is niet duidelijk
In een artikel in zijn Filosofische woordenboek stelt Voltaire dat alle metafysische discussies bestempeld kunnen worden met de klassiek Romeinse rechterlijke uitspraak N.L., ‘non liquet‘, ofwel ‘het is niet duidelijk’. Bovendien, gesloten en omvattende metafysische systemen getuigen onvermijdelijk van een dogmatisch absolutisme dat Voltaire verafschuwde. Voltaire meende dat onze benadering van de waarheid altijd vrij en onbelemmerd moet zijn, en dat ‘de waarheid’ vermoedelijk altijd onvolledig, voorlopig en veranderlijk blijft.
Wat religie wel en niet kan
Voltaire liet op een door hem opgerichte kerk de tekst Deo erexit Voltaire, Voltaire bouwde dit voor God, aanbrengen. Maar het is moeilijk om Voltaires positie ten aanzien van de vraag naar het bestaan van God vast te stellen, en deskundigen zijn het niet eens over de aard en de mate van Voltaires geloof. Hierin onderscheidde hij zich van zijn tijdgenoot Baron d’Holbach die uitgesproken atheïstisch was. Met zijn uitspraak ‘Als God niet had bestaan, zou hij uitgevonden moeten worden’ toonde Voltaire vooral dat hij bezorgd was. Verlichte individuen kunnen weliswaar aan hun eigen oordeel overgelaten worden, maar het geweten van velen schiet tekort zonder het geloof in iemand die straft.
Voltaire voerde onophoudelijk en onvermoeibaar argumenten aan tegen welke vorm van religieus dogmatisme dan ook. Glashelder blijkt uit zijn geschriften dat de waarde van religie alleen afgemeten kan worden aan de morele handelingen die ze inspireert. De waarde van de goddelijkheid van de mens kunnen we zien aan de manier waarop hij omgaat met zijn medemens.
Zoals veel andere humanisten uit de eeuw van de Verlichting herleidt Voltaire het Christendom inderdaad tot een set morele regels. In reactie op Pascal schrijft hij bijvoorbeeld: ‘De enige visie van het Christendom, is eenvoud, naastenliefde, nederigheid. Wie probeert haar metafysisch te behandelen, zou er slechts een bron van eindeloze vergissingen van kunnen maken.’
Voltaires benadering van het goddelijke was in elk geval steeds via de rede, en nooit door geloof, net als bijvoorbeeld zijn tijdgenoot Thomas Paine. Hoewel dit hem schijnbaar tot een rationele deïst maakte, blijkt Voltaire hier toch nooit helemaal uit te zijn gekomen. Laten we ook niet vergeten dat hij zich hoe dan ook om strategische redenen moest beschermen tegen de gevaarlijke beschuldiging van atheïsme.
Zadig, of Het boek van het lot
Voltaires dubbelzinnige ideeën over God en de Voorzienigheid tonen zich in Zadig (1747). Het is een filosofisch vertelling over het thema van het wrede lot, een Verlichtingsvariant op het Bijbelse verhaal van Job. Voltaire onderzoekt of geluk mogelijk is voor goede, redelijke en deugdzame mensen, dat wil zeggen: voor de hoofdpersoon Zadig, de ideale Verlichtingsjongeman, en zijn geliefde Astarté. In een beslissend hoofdstuk, getiteld De kluizenaar, ontmoet Zadig, gedeprimeerd, op de vlucht en gescheiden van Astarté, een kluizenaar die de engel Jesrad in vermomming blijkt te zijn.
Voordat hij zijn identiteit onthult, leert de kluizenaar Zadig een aantal ongelooflijke en schokkende lessen. Hij maakt zich schuldig aan diefstal, brandstichting en zelfs moord in de naam van de voorzienigheid. Telkens legt de engel uit dat zijn gedrag het goede bevordert, of althans erger kwaad weet te voorkomen. De lezer zal verbijsterd zijn en protesteren, net als Zadig, die Jesrad bestookt met sceptische vragen. Uiteindelijk legt de engel hem het zwijgen op en beveelt hem ’te stoppen met betwisten wat men moet aanbidden’. Terwijl het verhaal eindigt als een sprookje, blijven de moeilijke vragen uiteindelijk onbeantwoord.
De aardbeving van Lissabon
Hoe past wreedheid en geweld in een goddelijke wereld? De gebeurtenis die de hele kwestie bij uitstek verhelderde voor Voltaire, net als overigens voor vele anderen in Europa, voltrok zich op 1 november 1755 in de vorm van de afschuwelijke aardbeving van Lissabon. Hij schreef er een lang kritisch gedicht over, Poème sur le désaster de Lisbonne, en het neemt een prominente plaats in zijn beroemdste vertelling, Candide, in.
In de nasleep van de ramp, waarbij tienduizenden mensen omkwamen op de religieuze feestdag Allerheiligen, verdiepten Voltaires scepticisme en humanisme zich. Hoe kon deze gebeurtenis gerijmd worden met het idee van een goede, morele orde in het universum? Elke poging God te verdedigen, bagatelliseerde de menselijke lot, herhaalde afgezaagde waarheden als ‘Gods wegen zijn ondoorgrondelijk’, of erger nog, legde de schuld bij de slachtoffers.
Candide: van optimisme naar pragmatisme?
Candide (1759) is een satirische aanval op het filosofische optimisme van Leibniz. Voltaire maakt Leibniz belachelijk in de vorm van de figuur van Pangloss, een onbenul die tot vermoeiens toe beweert dat dit ‘de beste van alle mogelijke werelden’ is. Deze stelling wordt steeds belachelijker naarmate hij, Candide en de rest van de personages te maken krijgen met een eindeloze reeks tegenslagen, verliezen en onheil.
In Candide gaat Voltaire als een geëngageerde filosoof de grote sociale problemen van zijn tijd te lijf: fanatisme, imperialisme, kolonialisme, militarisme, slavernij, hebzucht, wreedheid, vooroordelen, onrechtvaardigheden en allerhande irrationele overtuigingen. Als belangrijkste woordvoerder van de partij van de mensheid, staat hij er op te weten hoe de kwaden van deze wereld – zowel natuurlijke (zoals aardbevingen en ziektes) als morele (wat mensen elkaar aandoen, in het bijzonder religieuze vervolging) – te rijmen zijn met een goede God, en stelt zich daarbij niet tevreden met platitudes.
Vanaf Candide laat Voltaire het optimisme van zijn eigen jeugd achter zich en kiest de kant van de mensheid, tegen het goddelijke perspectief en tegen wat hij zag als een onmenselijke ideologie die probeerde echt kwaad en echt menselijk lijden weg te verklaren. De notie van een goed en moreel universum (zoals het providentialisme, het geloof in de goddelijke voorzienigheid) kan slechts waarde en betekenis hebben als ze rekening houdt met het leven en de getuigenis van echte mensen. Voltaire meent dat de filosofie zich diskwalificeert als ze het menselijke veronachtzaamt.
In zijn vroege geschriften suggereerde Voltaire dat het menselijke bestaan gekenmerkt wordt door een vorm van juistheid, voldoening en thuis-zijn in de wereld en verzette hij zich tegen de leer van de erfzonde en de troosteloze en pessimistische levensbeschouwing van Pascal. De belangrijkste taak van de Verlichting was volgens hem het uitroeien van door mensen gemaakte kwaden, zoals bijgeloof en onverdraagzaamheid.
Twintig jaar later was Voltaire veel voorzichtiger, soms zelfs een tikje cynisch over de mensheid en de vooruitzichten van de Verlichting. De aardbeving van Lissabon had plaatsgevonden; zijn geliefde, Emilie du Châtelet, was inmiddels overledenen; Frederik de Grote, die Voltaire eens voor een Verlichte monarch had gehouden, had Europa gekatapulteerd in de Zevenjarige Oorlog (1756-1763), en van de sociale vooruitgang als gevolg van de verspreiding van kennis waarop hij zo had gehoopt, was weinig terecht gekomen.
Maar hoewel hij de wereld niet langer als het aardse paradijs kon zien, dacht hij dat ze nog steeds dat er verbetering mogelijk was. De pragmatische les van Candide luidt dat ‘we ons tuintje moeten cultiveren’. En zoals Voltaire duidelijk maakt in zijn late werk Le Philosophe ignorant, De onwetende filosoof (1766): een deel van deze cultivering bestaat uit de eindeloze humanistische strijd om onwetendheid te wieden, steeds met een ironische glimlach.