John Locke (1632-1704) verzette zich, in theorie én praktijk, tegen de absolute macht van vorsten. Volgens hem beschikken mensen van nature, bij hun geboorte, over bepaalde onvervreemdbare grondrechten. Weliswaar zijn ze door God gegeven, maar ze gelden voor iedereen. Anderen moeten die rechten respecteren. Om dit respect te waarborgen, richten mensen de staat op. Dit is het begin van de constitutionele rechtstaat zoals wij die kennen.
Onvervreemdbare rechten
Locke beschouwt de staat als een menselijke constructie die een bepaalde functie moet vervullen. Die functie bepaalt hij door zich af te vragen hoe het samenleven tussen mensen zonder een staat zou verlopen. Locke meent dat in die ‘natuurtoestand’ al morele beginselen zouden gelden, en tot op zekere hoogte ook zouden worden nageleefd. Volgens die beginselen moeten mensen elkaars grondrechten respecteren, hun rechten op leven, lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid, en daarnaast ook hun eigendomsrechten. Anders dan soms gedacht houdt het respecteren van die rechten ook het naleven van positieve plichten in: je mag niemand van honger laten omkomen die niet in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.
Waarom gelden die grondrechten? Voor Locke is de fundamentele reden een theologische. Mensen zijn Gods maaksel en mogen elkaar daarom niet vernietigen of kleineren. Juist omdat mensenrechten fundamenteel rechten van God zijn, kunnen mensen hun rechten, afgezien van hun eigendom, ook niet opgeven: die rechten zijn onvervreemdbaar.
Afbeelding: voorkant van Two Treatises
De staat als handhaver van grondrechten
Onvermijdelijk ontstaan in de natuurtoestand echter conflicten over de uitleg en de handhaving van de grondrechten, en als iemand meent in zijn rechten te zijn aangetast, moet hij zelf maar zien verhaal te halen. Om die nadelen te beperken vormen de inwoners van een bepaald territorium een politieke gemeenschap. Zij stellen een regering in die als hoofdtaak krijgt om conflicten op te lossen door de grondrechten gezaghebbend uit te leggen en te handhaven. De regering moet dus primair gezien worden als umpire, scheidsrechter. En die arbitrage heeft alleen zin als de beslissingen van de arbiter ook afgedwongen kunnen worden.
Als de regering goed functioneert, profiteert iedere burger er van dat andere burgers de oordelen van de scheidsrechter accepteren. Maar dan zijn zij ook op hun beurt verplicht aan de rechtszekerheid van anderen bij te dragen door de regering te gehoorzamen. Die plicht heeft echter zijn grenzen. Omdat het doel van de staatsvorming erin bestaat de naleving van grondrechten te verzekeren, hoeven de burgers de regering niet te gehoorzamen als die zelf stelselmatig hun rechten aantast. Ze hebben dan eerder de plicht elkaar te ondersteunen in verzet tegen zo’n regering. Dit geldt voor alle staten.
Daarnaast maakt elke staat een historisch leerproces door waarin de burgers op grond van hun ervaringen met hun regering telkens nieuwe institutionele waarborgen scheppen om machtsmisbruik door die regering te voorkomen. De scheiding tussen wetgevende en uitvoerende macht, de binding van de uitvoerende macht aan de wet, en periodieke verkiezing van de wetgevende macht zijn daar voorbeelden van.
Verzet
Deze politieke theorie was voor Locke geen studeerkamerwijsheid. Hij was naaste medewerker en persoonlijke vriend van de graaf van Shaftesbury, voormalig minister van Karel II, maar later de leider van het verzet tegen diens steeds meer absolutistische regeringsstijl. Locke nam actief deel aan dat verzet, ook na Shaftesburys overlijden. Doordat een samenzwering waaraan hij deelnam werd verraden, moest hij in 1683 uitwijken naar de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Daar redigeerde hij de Twee verhandelingen en bleef hij zich inspannen voor het verzet, nu tegen Karels opvolger, de katholieke Jacobus II.
Zijn geschrift is te beschouwen als de theoretische rechtvaardiging van dat verzet, dat bekroond zou worden door de Glorious Revolution van Willem III (1688) en de vaststelling van de Bill of Rights (1689), belangrijke stappen op weg naar de constitutionele rechtsstaat. Door de (anonieme) publicatie van zijn geschrift beoogde Locke ook die revolutie nog in radicale zin te beïnvloeden: het volk dat Jacobus II zijn bevoegdheden had ontnomen, zou die aan Willem III op nieuwe en striktere voorwaarden kunnen en moeten verlenen.
Mensenrechten en de staat
Humanisten staan vandaag voor de taak de theologische fundering van de mensenrechten door een seculiere te vervangen. Het is dan een discussiepunt of die rechten nog steeds als onvervreemdbaar moeten worden beschouwd. Mag een ander jou met je toestemming doden, of tot slaaf maken? Van wezenlijk belang blijft echter Locke’s inzicht dat de fundamentele mensenrechten belangrijker zijn dan de staatsinrichting, en dat het functioneren van de staat, ook de democratische staat, steeds moet worden getoetst aan de mate waarin hij de mensenrechten beschermt.
Hoewel het de vraag is of er van een rechtstreekse invloed sprake is, echoot de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring (Declaration of Independence, 1776, afbeelding) de ideeën over mensenrechten die Locke uiteenzet in zijn Two Treatises: ‘Wij beschouwen deze waarheden als vanzelfsprekend: dat alle mensen als gelijken worden geschapen, dat zij door hun schepper met zekere onvervreemdbare rechten zijn begiftigd, dat zich daaronder bevinden het leven, de vrijheid en het nastreven van geluk.’