“Geen volk kan tot volle wasdom komen dat erfelijk met een minderwaardigheidsgevoel belast blijft”
Bijna honderd jaar na publicatie van Wij Slaven van Suriname resoneert bovenstaand citaat nog steeds bij Surinamers en Surinaamse Nederlanders. Anton de Kom gaf als eerste woorden aan de impact van het imperialisme op de geesteswereld van de gekoloniseerde mens. Als schrijver, activist en verzetsheld was Anton de Kom boven alles iemand die geloofde in radicale gelijkwaardigheid, omdat geen mens ondergeschikt zou moeten zijn aan een ander.
Anton de Kom werd op 22 februari 1898 geboren in de Pontewerfstraat in Paramaribo. De slavernij leefde in De Koms tijd nog sterk in de herinnering van Surinamers. Zijn vader was in slavernij geboren, en van zijn grootmoeder hoorde De Kom levendige verhalen over de geschiedenis van zijn volk. Het zorgde bij hem al vroeg voor een grote betrokkenheid met onderdrukten in een samenleving. In zijn boek Wij Slaven van Suriname – een bijzondere mengeling van literaire verbeelding, historische non-fictie, pamflet en memoir – schreef hij: “Beter dan in de geschiedenisboeken der blanken is de mishandeling van onze vaders opgeteekend in onze eigen harten, nooit heeft het leed der slavernij sterker tot mij gesproken dan uit de oogen van mijn grootmoeder, wanneer zij ons kinderen, voor de hut in Paramaribo, de verhalen over den ouden tijd vertelde.”
Na de mulo behaalde De Kom een diploma in boekhouden, waarna hij als assistent boekhouder kwam te werken voor de Balata Compagnie. Bij dit bedrijf was hij getuige van de ongelijke verdeling van macht en welvaart, die eigen was voor een koloniaal en kapitalistisch systeem. Balata, gebruikt om rubber mee te maken, was op dat moment een van de belangrijkste exportproducten van Suriname. De arbeiders, die balata bleeders werden genoemd, trokken voor maanden het oerwoud in om de balata te winnen. Het werk was zwaar en moeilijk, en trok een grote wissel op het leven van de werkers. Toch hielden ze er aan het eind van de rit weinig aan over. Het waren de oude kolonialen die de winst opstreken. Op dat moment werd het De Kom duidelijk dat de slavernij weliswaar was afgeschaft, maar dat de mensen – geknecht door wurgcontracten – nog steeds niet vrij waren. Hij spande zich in om de arbeiders te leren lezen en rekenen, zodat ze konden controleren of ze niet door de opzichters werden opgelicht. Na een paar jaar nam hij ontslag en vertrok hij naar Haïti, waar hij in 1920 voor een paar maanden werk vond. Daarna vertrok hij naar Curaçao. Bij gebrek aan werk stapte hij op de boot naar Nederland. Hier ontmoette hij de Haagse Petronella Borsboom, met wie hij zou trouwen en vier kinderen zou krijgen. Hij sloot zich aan bij verschillende linkse groeperingen en begon te schrijven aan het boek, waarmee hij na zijn dood beroemd zou worden: Wij slaven van Suriname.
De Kom beschreef de Surinaamse geschiedenis vanuit Surinaams perspectief. Dat was nieuw. Hij plaatse een nieuw narratief van zwarte vrijheidsstrijders tegenover het narratief van de zwarte mens als oproerstoker of opstandeling. Het was dit boek dat in heldere taal de superioriteit van de witte overheerser ter discussie stelde, en stilstond bij het gevolg daarvan voor de gekleurde mens: “Geen beter middel om het minderwaardigheidsgevoel bij een ras aan te kweken dan dit geschiedenisonderwijs, waarbij uitsluitend de zonen van een ander volk worden genoemd en geprezen.”
Tijdens het schrijven vertrok De Kom met zijn gezin naar Suriname voor een bezoek aan zijn zieke moeder, die bij zijn aankomst al overleden was. Eenmaal in Paramaribo trok hij zich het onrecht aan dat met name de Javaanse en Hindostaanse contractarbeiders werd aangedaan. Van zijn linkse contacten in Europa had hij het belang van organisatie geleerd. Naar dat voorbeeld opende hij een adviesbureau in zijn geboortehuis aan de Pontewerfstraat. Honderden contractarbeiders, veel van hen ongeletterd, meldden zich met hun sores over de manier waarop zij op de plantages werden behandeld. De Kom verzamelde de klachten, met de intentie om ze aan de gouverneur aan te bieden, in de hoop tot een dialoog te komen. Zo ver kwam het echter niet. De koloniale overheid, gealarmeerd door de oploop rondom De Koms adviesbureau, beschouwde De Kom als staatsgevaarlijk. Op 1 februari 1933 werd hij gearresteerd en gevangengezet in Fort Zeelandia. Een demonstratie van voornamelijk Javaanse contractarbeiders die zijn vrijlating eisten, werd bloedig neergeslagen met twee doden en 22 gewonden als gevolg. Die dag, 7 februari 1933, ging de geschiedenis in als Zwarte Dinsdag. De Kom werd drie maanden zonder proces gevangengehouden, en uiteindelijk in mei 1933, in het holst van de nacht, op een schip naar Nederland gezet. Het betekende een feitelijke verbanning van zijn geboorteland, dat hij inderdaad niet meer terug zou zien.
In Nederland werd hem het werken nagenoeg onmogelijk gemaakt, onder meer door de geheime dienst, die hem scherp in de gaten hield. Na de publicatie van Wij slaven van Suriname in 1934 kostte het hem moeite om het hoofd boven water te houden, terwijl hij een jong gezin moest onderhouden. Toen in 1940 de Duitsers het land binnenvielen, sloot De Kom zich – ondanks de gespannen verhouding die hij met Nederland onderhield – aan bij het verzet, onder meer door artikelen te schrijven voor het verzetsblad De Vonk. In augustus 1944 werd hij door Duitse soldaten gearresteerd en naar een concentratiekamp vervoerd. Hij overleed, vlak voor het einde van de oorlog, op 24 april 1945, in kamp Sandbostel. De man die altijd had gestreden voor de erkenning van de menselijkheid van de onderdrukten, had zijn leven gegeven voor Nederland en de Nederlanders.
Wij slaven van Suriname raakte na De Koms dood in de vergetelheid, tot het in de jaren zestig van de vorige eeuw opnieuw ontdekt werd door Surinaamse studenten in de bibliotheek van de Universiteit Leiden. Via goedkope roofdrukken werd het verspreid in Suriname, waar het zuurstof gaf aan een nieuw antikoloniaal zelfbewustzijn. Anton de Kom werd door Nederland lange tijd genegeerd. Het duurde tot 2022 voordat er officiële excuses werden aangeboden door de Nederlandse overheid, en de eer van deze zwarte verzetsheld, die vocht voor een betere wereld voor iedereen, werd hersteld.