In het einde van de 18e en 19e eeuw doen zich twee ontwikkelingen voor in het Europese denken, die allebei zorgen voor een afbuiging van het humanisme. Aan de ene kant wordt sterk ingezet op wetenschappelijke rationaliteit, logica, nut en technologie. Aan de andere kant wordt sterk ingezet op emoties en intuïties, het verleden, het particuliere en de natuur. Het romantische denken verzet zich in vrijwel alles tegen het rationeel wetenschappelijke denken, en andersom. Deze twee stromingen zijn ook nu nog in het humanisme aan de orde.
Casper David Friedrich, Mondaufgang über dem Meer, 1822 (Detail), typisch voorbeeld van romantiek.
Wetenschappelijk rationalisme
De nadruk op de wetenschappelijke methode, het gebruik van de rede en universalisme vormen een belangrijk onderdeel van de humanistische traditie. Maar in de 18e en de 19e eeuw ontwikkelt zich een al te stellig rationalisme. Het contact met het traditionele humanisme gaat verloren. Deze ontwikkelingen kan men zien als voorlopers van het wetenschappelijk humanisme van onze tijd. De heiligverklaring van wetenschap en technologie wijkt af van het humanistische denken doordat traditionele humanistische uitgangspunten en thema’s, zoals het geloof in de menselijke vrije wil, het ideaal van intellectuele en morele vorming en de betekenis van kunst en literatuur (zie ook Weimar humanisme) naar de achtergrond verschuiven.
Emotioneel romanticisme
Het romantische denken keerde zich óók af van de humanistische traditie, maar dan op de tegengestelde manier. De humanistische uitgangspunten van rede en universalisme worden niet te sterk benadrukt maar juist te scherp afgewezen. Als reactie op de Verlichting en het ‘kille rationalisme’, legt de Romantiek de nadruk expliciet op de subjectieve beleving, het eigen innerlijk en de daar aanwezige emoties. Er wordt een behoefte zichtbaar de realiteit iets minder scherp waar te nemen en juist de verbeelding, de droom, het vergezicht, te laten spreken. De natuur krijgt grote betekenis als oorspronkelijk en zuiver.
Deze ontwikkeling is bij Rousseau te zien. Hij maakte onderdeel uit van de Verlichting en behoorde tot de groep filosofen die de Encyclopedie schreven, maar zette zich later scherp af tegen de Verlichting. De breuklijn tussen rede en emotie en het uiteindelijk eenzijdig afwijzen van het eerste, toont zich duidelijk in Rousseau. De Romantiek stelde tegenover het universalisme de gedachte dat elk volk beschikt over een unieke Volksgeist. In plaats van het algemeen menselijke wordt het specifiek culturele benadrukt. Dit idee zou later een van de fundamenten vormen voor het nationalisme van de 19e en 20ste eeuw en van het cultuurrelativisme van onze tijd.
De 19e eeuw kende dus twee krachtige bewegingen die beide afweken van de humanistische opvatting van de rede: de eerste door rationaliteit heilig te verklaren, de tweede juist door de rede sterk te relativeren of zelfs te verwerpen.
Gulden middenweg
Maar er waren in de 19e eeuw ook denkers die een middenweg zochten tussen het irrationele en het rationele, tussen natuur en machine, en zo op het humanistische spoor bleven. Dat geldt bijvoorbeeld voor mensen als Max Weber, John Stuart Mill en Matthew Arnold.
Arnolds essay Culture and Anarchy uit 1869 is misschien wel een van de belangrijkste humanistische manifesten die ooit geschreven zijn. Op welsprekende wijze belijdt hij er zijn geloof in de mogelijkheid en de plicht van ieder mens om het beste uit zichzelf te halen en in het vermogen tot geestelijke en materiële vooruitgang.
De actualiteit van dit 19e eeuwse humanisme ligt in de genuanceerde stellingname tegenover zowel wetenschappelijk fundamentalisme als relativisme, tussen overdreven vertrouwen in de rede en overdreven wantrouwen tegen de rede. Zoals vaker zien we dat het humanisme het gezonde verstand volgt door een Aristoteliaanse middenkoers te varen.